ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2554

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/920161-07
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen met een schaar

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 augustus 2007 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte betrokken was bij een geweldsincident op een school. De verdachte heeft samen met zijn medeverdachte gevochten met een slachtoffer, waarbij de medeverdachte het slachtoffer met een schaar heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte bewust de confrontatie heeft mogelijk gemaakt, maar heeft ook rekening gehouden met het feit dat hij, samen met de conciërge, heeft geprobeerd de medeverdachte van het slachtoffer weg te trekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in het verleden niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, waarvan 77 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De bijzondere voorwaarde is dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften van de jeugdreclassering. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair telastgelegde feiten van poging tot doodslag en zware mishandeling, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte wist of had kunnen voorzien dat zijn medeverdachte het slachtoffer met een schaar zou steken. De rechtbank heeft de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

De rechtbank heeft ook de impact van het geweld op de slachtoffers en de omgeving in overweging genomen, met name omdat het incident plaatsvond op een school, wat bijdroeg aan gevoelens van onveiligheid onder leerlingen. De rechtbank heeft de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie opgelegd, gelijk aan het voorarrest, en een voorwaardelijke jeugddetentie van 77 dagen, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding door de jeugdreclassering.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER JEUGDSTRAFZAKEN
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/920161-07
rolnummer 0003
's-Gravenhage, 9 augustus 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 26 juli 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. D. van der Sluis, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. R.R. Knobbout heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder primair telastgelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 180 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 137 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en als bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering, ook als dat inhoudt het volgen van behandeling bij De Waag en tot een werkstraf van 180 uur, subsidiair 90 dagen jeugddetentie.
De telastlegging
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding onder primair, medeplegen van poging tot doodslag en subsidiair, medeplegen van poging tot zware mishandeling, is telastgelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op grond van de bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld dat verdachte wist of had kunnen voorzien dat zijn medeverdachte het slachtoffer met een schaar zou steken.
Zijn medeverdachte heeft pas tijdens de vechtpartij in de kamer van de conciërge een schaar van de tafel gepakt. Dit blijkt uit de verklaring van de conciërge (p. 91) en uit de verklaring van getuige [A] (p. 88). Uit de genoemde verklaring van de conciërge blijkt ook dat verdachte zijn medeverdachte, op het moment dat deze aan het steken is, van het slachtoffer aftrekt en met enige kracht met zich mee trekt. Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte zich, zoals hij ook zelf heeft verklaard, gedistantieerd heeft van het geweld dat bestond uit het steken met een schaar. Gelet op het bovenstaande kan niet gesteld worden dat verdachte het oogmerk op de dood van het slachtoffer of op het toebrengen van zwaar lichamelijk aan het slachtoffer heeft gehad.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
De bewezenverklaring
Door de inhoud van de vorenstaande staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding onder meer subsidiair vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Nadere overwegingen:
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat er op 21 maart 2007 omstreeks 14.45 uur een melding bij de politie binnenkomt dat er een groep skinheads ruzie loopt te zoeken bij de [naam]-scholengemeenschap. Ter plaatse gekomen blijken er nog twee skinheads voor de school te staan, die aan verbalisant opgeven te zijn [verdachte] (verdachte) en [B] (medeverdachte) en die naar eigen zeggen wachten op een vriend. Verdachte en zijn medeverdachte [B] wordt gezegd om op een andere plek te wachten op hun vriend (p. 65). Verdachte verklaart bij de politie dat ze wachtten op [C], de broer van [D] (p.124). Ook verklaart verdachte dat [B] een woordenwisseling kreeg met een buitenlander en er vervolgens een agent kwam die zei dat ze een stukje verder moesten gaan staan (p. 124). De conciërge van de school verklaart bij de politie dat er zogenaamde skinheads voor de school stonden die leerlingen uitdaagden en dat de school daarop de politie heeft gebeld (p. 90). [C] verklaart dat verdachte hem omstreeks 14.20 uur belt en vertelt dat hij zojuist problemen heeft gehad met een buitenlander, dat zijn, [C]'s, zusje erbij had gestaan en zij gezegd had dat het om [E] ging (p. 130).
Omstreeks 15.15 uur die dag worden twee personen door andere verbalisanten gezien bij de ingang van de school (p. 67). De verbalisanten geven aan dat dit dezelfde personen zijn als de personen waarvan ze gezien hebben dat eerdergenoemde verbalisant de identiteit heeft opgenomen (p. 65 en 67). De rechtbank gaat er, gelet op de signalementen, van uit persoon 1 verdachte is en persoon 2 medeverdachte [B]. Verbalisanten zien vervolgens dat [B] hevig gebaart naar jeugdigen op het schoolplein, dat hij het schoolplein oploopt en een onbekende jongen begint te duwen en dat beide personen weer van school weglopen (p. 67 en 68).[C] verklaart dat hij na de les, die eindigt om 15.10 uur, naar buiten is gelopen naar [verdachte] en zijn vriend en dat ze toen wat ruzie kregen met drie jongens (p. 130). De conciërge van de school verklaart dat de skinheads even voor vieren weer terug zijn en dat [E] telkens wordt uitgedaagd (p. 90).
Omstreeks 16.04 uur die dag komt er een melding bij de politie binnen dat er een steekincident in de school heeft plaatsgevonden (p. 6).
Verdachte verklaart bij de politie (p. 136 en 137) dat er tevoren is afgesproken dat [D] hem zou bellen als [E] er aan zou komen. Het idee erachter was volgens verdachte dat [B] het slachtoffer nog nodig had om een en ander uit te vechten (p. 137. [D] verklaart bij de politie dat verdachte haar opbelde met de vraag of zij wist of [E] al uit was en dat zij tegen verdachte heeft gezegd dat zij de telefoon wel over zou laten gaan wanneer [E] er aan kwam (p. 201). Dat verdachte daadwerkelijk door [D] gebeld is, wordt verklaard door verdachte (p. 136) en door [D] die verklaart dat ze verdachte heeft gebeld toen ze [E] in de hal van de school naar de uitgang zag lopen (p. 201). De conciërge van de school verklaart daarover dat hij zag dat [D], toen [E] naar buiten liep, een telefoontje aan het plegen was en er vrijwel direct een skinhead vanuit de struiken naar [E] kwam rennen (p. 91). De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte aan zijn medeverdachte heeft doorgegeven dat het slachtoffer naar buiten kwam.
Gelet op de omstandigheden eerder die dag, zoals hierboven omschreven, gaat de rechtbank er van uit dat verdachte tevoren wist dat zijn medeverdachte [B] uit was op een gevecht met [E]. Uit het maken van de afspraak met [D] blijkt dat verdachte zich niet heeft gedistantieerd van het voornemen van zijn medeverdachte [B] om een gewelddadige confrontatie met het latere slachtoffer aan te gaan, maar juist een actieve rol heeft gespeeld in de totstandkoming van de gewelddadige confrontatie. Daarbij heeft verdachte toen het daadwerkelijk tot een gewelddadige confrontatie kwam, zelf geweld tegen het slachtoffer gebruikt door het slachtoffer te slaan. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen het slachtoffer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het slachtoffer heeft geslagen omdat hij zich door hem bedreigd voelde op het moment dat deze iets pakte, een lijmtang of een schaar, en dreigend op hem af kwam. Voor zover verdachte hiermee een beroep op noodweer c.q. noodweerexces heeft willen doen, overweegt de rechtbank als volgt.
Hiervoor is reeds aangegeven dat de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte wist dat de medeverdachte uit was op een confrontatie. Desalniettemin gaat verdachte mee met de medeverdachte mee terug naar de school van het slachtoffer. Met [D] is afgesproken dat zij verdachte telefonisch zal laten weten wanneer het slachtoffer naar buiten komt. Als het slachtoffer naar buiten komt gaat de medeverdachte op hem af, achtervolgt hem tot in de kamer van de conciërge en valt hem aan. Verdachte gaat erachteraan en komt kort na de medeverdachte in de kamer van de conciërge aan. Vervolgens gaat hij zich er ook mee bemoeien en slaat het slachtoffer meermalen. Het slachtoffer heeft ter verdediging een lijmklem in zijn handen gepakt, maar het dossier bevat geen aanwijzing dat tijdens de gevolgde confrontatie de rollen op enig moment omdraaide in die zin dat het slachtoffer de agressor werd. Evenmin heeft de rechtbank in het dossier aanwijzingen gevonden die de verklaring van verdachte dat het slachtoffer op hem afkwam ondersteunen. Onder deze omstandigheden kan een beroep op noodweer of noodweerexces niet slagen.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgrond aannemelijk is geworden.
Strafmotivering
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met een ander gevochten met, zoals hij zelf zegt, een buitenlander. Zijn mededader heeft het slachtoffer daarbij diverse keren met een schaar gestoken. De rechtbank neemt het verdachte daarbij kwalijk dat hij bewust de confrontatie mede mogelijk heeft gemaakt. Slachtoffers van geweld kunnen zich, naast de lichamelijke klachten die zij van het gebeurde ondervinden, nog lange tijd angstig en onveilig voelen. Daarbij heeft het delict plaatsgevonden op een school, met als gevolg dat veel leerlingen direct of indirect getuige zijn geweest van het geweld. Deze getuigen zullen mogelijk ook nog lange tijd nadelige psychische gevolgen ondervinden van dit feit. Als gevolg van dit soort delicten nemen bovendien de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen - en op scholen in het bijzonder - toe.
De rechtbank houdt er in het voordeel van verdachte rekening mee dat hij wellicht erger heeft voorkomen door uiteindelijk, samen met de conciërge, zijn mededader van het slachtoffer weg te trekken.
De rechtbank houdt er ook in het voordeel van verdachte rekening mee dat vast is komen te staan dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister, in het verleden niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft acht geslagen op:
- het rapport raadsonderzoek strafzaken d.d. 23 maart 2007 van de Raad voor de Kinderbescherming;
- het briefrapport d.d. 30 maart 2007 van Bureau Jeugdzorg Rotterdam, afdeling jeugdreclassering,
- het plan van aanpak d.d. 24 april 2007 van Bureau Jeugdzorg Rotterdam, afdeling jeugdreclassering;
- het briefrapport d.d. 23 juli 2007 van Bureau Jeugdzorg Rotterdam, afdeling jeugdreclassering, waarin de jeugdreclassering adviseert om verdachte, gelet op diens positieve ontwikkeling op divers leefgebieden, een voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden het volgen van de Equiptraining van De Waag en begeleiding door de jeugdreclassering.
De rechtbank is alles overwegende van oordeel dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden is. De rechtbank zal, om de behandeling en begeleiding van verdachte zeker te stellen en als extra waarborg om delictgedrag in de toekomst te voorkomen, als bijzondere voorwaarde aan verdachte opleggen dat hij zich dient te gedragen naar de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook als dat inhoudt het volgen van de Equiptraining van De Waag.
Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen:
77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem bij dagvaarding onder primair en subsidiair telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het bij dagvaarding onder meer subsidiair telastgelegde feit, zoals hierboven omschreven, heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
meer subsidiair
OPENLIJK IN VERENIGING GEWELD PLEGEN TEGEN PERSONEN
verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is telastgelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezene en verdachte te dier zake strafbaar;
veroordeelt verdachte tot
JEUGDDETENTIE VOOR DE DUUR VAN 120 DAGEN
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 77 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
onder de bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens Stichting Bureau Jeugdzorg Rotterdam, afdeling jeugdreclassering, ook als dat inhoudt het volgen van de Equiptraining van De Waag, zolang die instelling zulks nodig acht;
verstrekt aan bovengenoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde krachtens het bepaalde bij artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht;
in verzekering gesteld op 21 maart 2007
in voorlopige hechtenis gesteld op 23 maart 2007
welke voorlopige hechtenis werd geschorst met ingang van 3 mei 2007
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Timmermans, kinderrechter, voorzitter,
mr. C. Wapenaar, kinderrechter,
en mr. H.A.G. Nijman kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kramer, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 augustus 2007.