ECLI:NL:RBSGR:2007:BA4278

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/3106 BESLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C. de Rijke-Maas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor MELA festival door burgemeester Den Haag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 1 mei 2007 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van de Uithof Haaglanden B.V. Het verzoek was gericht tegen het besluit van de burgemeester van Den Haag, waarbij de aanvraag om een vergunning voor het MELA festival buiten behandeling was gesteld. De burgemeester had geoordeeld dat de aanvraag niet tijdig was ingediend, aangezien deze niet binnen de in de Algemene Politieverordening (APV) van Den Haag gestelde termijn van vier weken voor het evenement was ingediend. De voorzieningenrechter oordeelde dat het niet onredelijk was dat de burgemeester zich op dit standpunt had gesteld, omdat de termijn noodzakelijk is voor het inwinnen van informatie bij hulpdiensten zoals politie en brandweer. Bovendien was er geen noodzaak voor de verzoekster om de aanvraag zo laat in te dienen, aangezien er al in december 2006 overeenstemming was bereikt over het festival.

De voorzieningenrechter merkte op dat het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond moest worden afgewezen. Hij benadrukte dat indien een aanvraag buiten behandeling wordt gesteld, er geen mogelijkheid is om alsnog een vergunning te verlenen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de procedure rechtvaardigden en dat de aanvraag niet binnen de gestelde termijn was ingediend, waardoor het verzuim niet meer hersteld kon worden. De beslissing om het verzoek af te wijzen werd in het openbaar uitgesproken, waarbij ook werd opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
Reg. nr. AWB 07/3106 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:84
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening van
de Uithof Haaglanden B.V., gevestigd te Den Haag, verzoekster,
ten aanzien van het besluit van 25 april 2007 van de Burgemeester van Den Haag, verweerder, waarbij de aanvraag om een vergunning voor een evenement buiten behandeling is gesteld.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Tevens is op 27 april 2007 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Verweerder heeft desgevraagd bij faxbericht van 1 mei 2007 gereageerd op het verzoek om voorlopige voorziening.
Verzoekster heeft op 1 mei 2007 de gronden van het verzoek aangevuld.
Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Artikel 114, eerste lid, van de Algemene politieverordening van Den Haag (APV) bepaalt dat het verboden is zonder vergunning van de burgemeester een evenement te houden.
Artikel 115, eerste en derde lid, van de APV, bepalen dat een vergunning voor een evenement dient te worden aangevraagd door middel van een door de burgemeester vastgesteld formulier en dat de aanvraag tot uiterlijk vier weken voor de datum van het evenement kan worden ingediend.
Artikel 115, vierde lid, van de APV, bepaalt dat de burgemeester in bijzondere gevallen ontheffing kan verlenen van de eis dat de aanvraag binnen de gestelde termijnen moet worden ingediend.
Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster om een vergunning voor het MELA festival op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gesteld. De procedure voor het indienen van een aanvraag om een evenementenvergunning dient in het kader van een zorgvuldige voorbereiding te worden gevolgd. De termijn van vier weken is noodzakelijk voor het inwinnen van ambtelijke adviezen van de hulpdiensten, zoals de politie en de brandweer, alsmede voor het tijdig publiceren van de aanvraag en om belanghebbenden in de gelegenheid te stellen om hun zienswijze in te dienen. Van feiten of bijzondere omstandigheden op grond waarvan van die procedure moet worden afgeweken is verweerder niet gebleken.
Verzoekster heeft bestreden dat artikel 4:5 van de Awb van toepassing is. Verweerder had de aanvraag inhoudelijk in behandeling moeten nemen. Verder is de aanvraag slechts iets meer dan eeen week te laat ingediend. Uit het feit dat reeds voldoende overleg met politie en brandweer heeft plaatsgevonden en dat zij hebben aangegeven geen problemen te voorzien, had verweerder moeten besluiten ontheffing te verlenen van de termijn waarop de aanvraag ingediend moet zijn.
Verzoekster heeft voorts - samengevat - aangevoerd dat het MELA festival een relatief klein evenement betreft en dat er sinds de 17 jaar dat het evenement bestaat geen problemen en of rellen zijn geweest. Verzoekster is bereid extra beveilingsmaatregelen te nemen indien dat volgens verweerder noodzakelijk wordt geacht. Volgens verzoekster is dan ook geen sprake van een risico-evenement. Verweerder heeft nagelaten informatie in te winnen bij gemeenten waar het MELA festival reeds heeft plaatsgevonden. Met de belangen van omwonenden is rekening gehouden. Het festival is slechts van 14.00 tot 23.00 uur geopend voor publiek en het geluid van de muziek wordt gelimiteerd. Het verkeer behoeft, gezien het parkeerbeleid, evenmin hinder te ondervinden. Verder heeft de bewonerscommissie positief gereageerd op het evenement. Verzoekster wordt door het bestreden besluit onevenredig in haar belangen getroffen. Het verzoek om voorlopige voorziening strekt ertoe te bepalen dat verzoekster wordt toegestaan op zaterdag 5 en 6 mei 2007 het MELA festival te houden dan wel een andere voorziening te treffen die de voorzieningenrechter juist acht.
De voorzieningenrechter overweegt dat de vraag of artikel 4:5 van de Awb van toepassing is in het midden kan worden gelaten. Verweerder kan daarover in bezwaar een nader standpunt innemen.
Vaststaat dat de aanvraag niet binnen de gestelde termijn van vier weken is ingediend en dat dit verzuim niet meer hersteld kan worden. De voorzieningenrechter acht het niet onredelijk dat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat de gestelde termijn noodzakelijk is voor het inwinnen van informatie bij bijvoorbeeld politie en brandweer en daarom geen ontheffing heeft verleend van de indieningstermijn. Daar komt bij dat er geen noodzaak of aanleiding voor verzoekster was om pas zo laat een aanvraag in te dienen. Reeds in december 2006 was er overeenstemming bereikt over het houden van het MELA festival. Verzoeker heeft alle gelegenheid gehad tijdig een aanvraag in te dienen.
De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding een voorziening te treffen. Het verzoek dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
De voorzieningenrechter merkt tot slot nog op dat indien sprake is van een besluit waarbij een aanvraag buiten behandeling wordt gesteld niet de voorziening kan worden getroffen dat aan verzoekster alsnog een vergunning wordt verleend.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing.
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. C. de Rijke-Maas, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2007 in tegenwoordigheid van de griffier mr. N.W.A. Verrijt