ECLI:NL:RBSGR:2007:BA3406

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/48309 en AWB 06/48311
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier versus asiel en de rol van de aanvrager

In deze uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage, gedateerd 5 april 2007, wordt de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning behandeld. Eiseres, van Armeense nationaliteit, had op 31 juli 2003 een verzoek ingediend om een verblijfsvergunning op basis van schrijnende omstandigheden. De verweerder, de Minister van Justitie, had deze aanvraag echter aangemerkt als een asielaanvraag, wat eiseres betwistte. De rechtbank oordeelt dat het niet de bestuursorganen zijn die bepalen of een aanvraag om een vergunning asiel of regulier is, maar de aanvrager zelf. De rechtbank constateert dat de brief van eiseres niet duidelijk was over de gewenste vergunning, en dat verweerder haar om verduidelijking had moeten vragen. Dit verzuim leidde tot een onzorgvuldige voorbereiding van het besluit van de verweerder. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in strijd is met de wet, en verklaart het beroep van eiseres gegrond. De rechtbank vernietigt het besluit van de verweerder en verplicht deze om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 966,--.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
meervoudige kamer vreemdelingenzaken
voorzieningenrechter
Uitspraak
artikel 8:70 en 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.:AWB 06/48309 en AWB 06/48311
V.nr.:070.202.2222
inzake:[eiseres], geboren op [geboortedatum] 1971, van Armeense nationaliteit, wonende te [woonplaats], eiseres/verzoekster, hierna te noemen: eiseres,
gemachtigde: mr. H.M. Pot, advocaat te Amsterdam,
tegen:de Minister van Justitie, voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. T. Hartsuiker, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Bij brief van 31 juli 2003 heeft eiseres verweerder verzocht om haar met gebruikmaking van zijn discretionaire bevoegdheid een verblijfsvergunning te verlenen vanwege schrijnende omstandigheden. Bij brief van 12 november 2003 heeft verweerder hierop gereageerd en gesteld dat nu de beslissing in rechte vaststaat er geen ruimte aanwezig is om de zaak opnieuw te beoordelen. Bij brief van 18 mei 2006 heeft verweerder meegedeeld dat de eerdere reactie van 12 november 2003 is ingetrokken en dat het schrijven van 31 juli 2003 wordt beschouwd als een asielaanvraag. Op 24 juli 2006 heeft verweerder aan eiseres schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Bij brieven van 1 en 21 augustus 2006 heeft eiseres haar zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht. Bij besluit van 4 september 2006, verzonden op 5 september 2006, heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Het besluit vermeldt onder meer de rechtsgevolgen dat eiseres na bekendmaking van het besluit niet meer rechtmatig in Nederland verblijft en dat zij Nederland uit eigen beweging binnen vier weken moet verlaten.
2. Bij beroepschrift van 3 oktober 2006 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep schort de rechtsgevolgen van het besluit niet op. Bij brief van 3 oktober 2006 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. De gronden van het beroep en het verzoek zijn ingediend bij brief van 2 november 2006. Op 5 december 2006 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 2 februari 2007 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2007. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
4. De voorzieningenrechter/rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. FEITEN
Eiseres heeft op 5 augustus 1999 een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Deze procedure is voor haar in negatieve zin geëindigd bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zutphen, van 6 juni 2003 (AWB 02/30122).
III. OVERWEGINGEN
1. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit - voor zover thans van belang - op het standpunt dat de aanvraag van eiseres dient te worden aangemerkt als een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en dat eiseres voor een dergelijke verblijfsvergunning niet in aanmerking komt.
Bij de behandeling van aanvragen op grond van schrijnende situaties wordt aan de hand van de brief, welke als aanvraag is aangemerkt, en eventueel aan de hand van een bezwaarschrift, bepaald of sprake is van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel of regulier. Ten aanzien van deze beoordeling wordt verwezen naar artikel 3.4, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 waarin het volgende wordt vermeld: ‘Tenzij het doel waarvoor de vreemdeling in Nederland wil verblijven een zodanig verband houdt met de situatie in het land van herkomst dat voor de beoordeling daarvan naar het oordeel van Onze Minister de indiening van een aanvraag als bedoeld in artikel 28 van de Wet noodzakelijk is, kan Onze Minister de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Wet, verlenen onder een andere beperking, dan genoemd in het eerste lid’. In het onderhavige geval houdt het verzoek zodanig verband met de situatie in het land van herkomst dat is geoordeeld dat sprake is van een verzoek dat moet worden aangemerkt als aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. In het voornemen zijn zowel de asielgerelateerde aspecten, als ook de aspecten die zijn aangevoerd in het kader van de schrijnendheid, beoordeeld. Het betreft hier een weging van de door eiseres aangevoerde bijzondere omstandigheden. Een dergelijke weging vindt niet plaats binnen een nader te duiden beleidskader, zodat ook de motivering niet nader omschreven kan worden dan reeds in het voornemen is gedaan.
Hetgeen in de onderhavige procedure naar voren is gebracht kan niet worden beschouwd als nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
2. Eiseres legt - kort gezegd en voor zover relevant - aan het beroep ten grondslag dat verweerder het verzoek van 31 juli 2003 ten onrechte heeft aangemerkt als een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel.
3. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat eiseres geen belang heeft bij de beoordeling van haar beroep tegen de afwijzing van haar herhaalde asielaanvraag, nu eiseres geen prijs stelt op een verblijfsvergunning asiel. Eiseres is derhalve niet-ontvankelijk in haar beroep.
De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Nu ter beoordeling staat of verweerder de aanvraag van 31 juli 2003 terecht heeft aangemerkt als (herhaalde) asielaanvraag, is daarmee het belang van de beoordeling van het beroep van eiseres gegeven.
4. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is de Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
5. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling die voldoet aan één van de in artikel 29 genoemde gronden.
6. Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is de Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
7. Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning regulier als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
8. Ingevolge artikel 3.4, derde lid, Vb 2000 kan verweerder een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 verlenen, tenzij het doel waarvoor de vreemdeling in Nederland wil verblijven een zodanig verband houdt met de situatie in het land van herkomst dat voor de beoordeling daarvan naar het oordeel van verweerder de indiening van een aanvraag als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 noodzakelijk is.
9. In WBV 2005/46 heeft verweerder als zijn beleid bepaald dat bij een zogenoemde 14-1-brief, die als reguliere aanvraag wordt aangemerkt, er geen leges hoeven te worden betaald, de aanvraag niet hoeft te worden ingediend door middel van het in het Vreemdelingenvoorschrift (VV) 2000 voorgeschreven formulier en de aanvraag niet wordt afgewezen vanwege het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf.
10. In IND-werkinstructie 2005/35 (AUB) van 1 december 2005 met als onderwerp “Handelwijze bij ingekomen brieven en afhandeling bezwaarschriften in het kader van de 14-1 brieven en de Eenmalige regeling” is - onder meer - bepaald dat de 14-1-brief in beginsel is te beschouwen als een asielaanvraag indien daarin asielgerelateerde elementen, die zien op de omstandigheden in het land van herkomst, worden genoemd. De 14-1-brief is in beginsel te beschouwen als een reguliere aanvraag indien daarin verschillende elementen worden aangehaald, die alle niet asielgerelateerd zijn en die met name zien op de situatie in Nederland.
11. Niet het bestuursorgaan, maar de aanvrager bepaalt welke verzochte beschikking het onderwerp is van zijn aanvraag. Dit volgt uit de artikelen 1:3 en 4:2 van de Awb in samenhang gelezen met de artikelen 14 en 28 van de Vw 2000. Het is aan een vreemdeling die in Nederland wil verblijven, te bepalen of hij een verblijfsvergunning regulier of asiel wenst aan te vragen.
De rechtbank stelt vast dat de zogenoemde 14-1-brieven rechtstreeks naar de IND zijn gezonden. Deze aanvragen zijn niet gedaan met een bepaald model of op een bepaalde plaats, zoals is voorgeschreven in het VV 2000. Derhalve kan niet uit het model of de plaats van indiening worden afgeleid waartoe de aanvraag strekt. Bij 14-1 brieven moet dat derhalve uit de brief zelf worden opgemaakt. Indien de aanvrager de beoogde vergunning ondubbelzinnig heeft aangeduid, zal verweerder de aanvraag overeenkomstig dienen op te vatten. Is de aanvraag op dit punt minder duidelijk, dan zal verweerder aan de hand van de inhoud en strekking van de 14-1-brief de enig juiste kwalificatie aan de aanvraag moeten geven. Verweerder heeft daarbij beleidsvrijheid noch beoordelingsvrijheid. De in IND-Werkinstructie nr. 2005/35 (AUB) van 1 december 2005 neergelegde handelwijze betreft naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet meer dan een interne handleiding voor verweerder om deze kwalificatie te kunnen maken. Aan deze handleiding komt rechtens geen betekenis toe.
Indien uit de 14-1 brief niet duidelijk naar voren komt welke verblijfsvergunning de vreemdeling wenst, dient verweerder naar het oordeel van de rechtbank de vreemdeling om verduidelijking van de aard van de aanvraag te vragen. Daartoe staat het bestuursorgaan onder meer de weg open van een verzoek tot aanvulling van de aanvraag met gegevens als bedoeld in artikel 4:2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb, te weten een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd, en, indien die aanvulling achterwege blijft, de weg van vereenvoudigde afdoening van de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb.
12. De rechtbank constateert dat uit de bewoordingen van de brief van eiseres van 31 juli 2003 niet duidelijk valt op te maken welke verblijfsvergunning zij wenst. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, had verweerder bij die constatering eiseres om verduidelijking van de aard van de aanvraag dienen te vragen. Nu verweerder dit heeft nagelaten, is er sprake van een onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit.
13. Verweerder had dit verzuim in een later stadium kunnen herstellen. Bij brief van 18 mei 2006 heeft verweerder meegedeeld het verzoek van eiseres op te vatten als een asielaanvraag. In reactie hierop heeft eiseres bij brief van 2 juni 2006 aangevoerd dat het nooit haar bedoeling is geweest om een asielaanvraag in te dienen. Voorts heeft eiseres in haar zienswijze van 21 augustus 2006 wederom te kennen gegeven dat het niet de bedoeling is geweest om opnieuw een asielaanvraag in te dienen, noch nieuwe feiten in het kader van een dergelijke aanvraag naar voren te brengen. Verweerder heeft deze informatie echter naast zich neergelegd, waardoor voornoemd verzuim niet is hersteld. Het bestreden besluit komt derhalve voor vernietiging in aanmerking vanwege een onzorgvuldige voorbereiding.
14. Gelet op de hiervoor genoemde reacties van 2 juni 2006 en 21 augustus 2006, had het voor verweerder volstrekt duidelijk moeten zijn dat eiseres een verblijfsvergunning regulier aanvroeg. Nu eiseres een reguliere vergunning heeft aangevraagd en geen asielvergunning, was verweerder niet bevoegd een beslissing aangaande de verlening van een verblijfsvergunning asiel te nemen. Het bestreden besluit is hierdoor tevens in strijd met artikel 28, eerste lid, van de Vw 2000.
15. Gelet op vorenstaande is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb en artikel 28 van de Vw 2000. Derhalve zal het beroep gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd en bepaald worden dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak. Aan hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd, komt de rechtbank thans niet meer toe.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
16. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Awb worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
17. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
18. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
IV. BESLISSING
De rechtbank
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 06/48309
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
De voorzieningenrechter
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 06/48311
- wijst het verzoek af;
In alle zaken:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 966,-- (zegge: negenhonderd zes en zestig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 5 april 2007 door mr. G.S. Crince Le Roy, voorzitter, tevens voorzieningenrechter, mrs. A.J. van Putten en S.M. Schothorst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Kolk, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden op:
Conc: MK
Coll:
D: B
Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.