ECLI:NL:RBSGR:2007:BA1752

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 06/55742
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Griekenland

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 maart 2007 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielprocedure. Verzoeker, een Iraakse nationaliteit, had op 3 oktober 2006 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Deze aanvraag werd op 13 november 2006 afgewezen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), omdat Griekenland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat uitzetting naar Griekenland achterwege zou blijven totdat op het beroep was beslist.

De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verzoeker in overweging genomen, waarbij hij aanvoerde dat hij geen vertrouwen heeft in de Griekse autoriteiten en vreest voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechter heeft vastgesteld dat, gezien de jurisprudentie en de zorgen over de asielprocedure in Griekenland, het beroep van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen.

De uitspraak houdt in dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, wordt gelast om de uitzetting van verzoeker achterwege te laten totdat er een beslissing is genomen op het beroep. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoeker, die zijn vastgesteld op € 322. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector bestuursrecht
voorzieningenrechter
regnr.: Awb 06/55742
UITSPRAAK
inzake: [verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1977,
van Iraakse nationaliteit,
IND dossiernummer 0610.04.0403,
gemachtigde: mr. C.J.M. Dreessen, advocaat te Maastricht,
verzoeker;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
als rechtsopvolger van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. D. Schuldink, ambtenaar ten departemente, verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 3 oktober 2006 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 13 november 2006 heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat Griekenland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
1.2 Bij brief van 14 november 2006 is daartegen beroep ingesteld. Verzoeker mag de behandeling van het beroep niet in Nederland afwachten. Bij verzoekschrift van 14 november 2006 is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot in beroep is beslist.
1.3 Het verzoek is ter zitting van 6 maart 2007 behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Overwegingen
2.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat voldaan wordt aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De rechter zal toetsen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft en of bij afweging van de betrokken belangen uitzetting van verzoeker in afwachting van de beslissing op beroep moet worden verboden.
2.2 Op 17 maart 2003 is de Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: Vo 343/2003) in werking getreden. Vo 343/2003 is van toepassing op asielverzoeken die zijn ingediend vanaf 1 september 2003.
2.3 Ingevolge artikel 30, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
2.4 Griekenland heeft op 24 oktober 2006 het overnameverzoek op grond van artikel 10, eerste lid, Vo 343/2003 aanvaard.
2.5 Artikel 3, tweede lid, Vo 343/2003 geeft verweerder het recht om, in afwijking van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, juncto de artikelen 5 tot en met 14, Vo 343/2003 het asielverzoek te behandelen.
2.6 Verzoeker betoogt dat opnieuw een categoriaal beschermingsbeleid voor Centraal-Irak gevoerd moet worden, en dat het niet voeren daarvan niet is te rijmen met artikel 15 van de Definitierichtlijn 2004/83/EG. Omdat Griekenland geen categoriaal beschermingsbeleid voor Centraal-Irakezen voert en niet ondenkbaar is dat Nederland dat binnenkort weer wel zal gaan doen, dient verweerder het asielverzoek volgens eiser aan zich te trekken.
Met ingang van 24 februari 2006 is het categoriaal beschermingsbeleid inzake Centraal-Irak opgeheven. De juistheid van het standpunt van de minister in dat verband is bevestigd in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2006, nrs. 200602864/1 en 200602792/1. Reeds vanwege het feit dat Nederland momenteel geen categoriaal beschermingsbeleid voert voor asielzoekers uit Centraal-Irak, kan het beroep van verzoeker op dit punt niet slagen.
2.7 Verzoeker voert voorts aan dat hij geen vertrouwen heeft in de Griekse autoriteiten, welke vermoedens worden gevoed door verhalen van Iraakse asielzoekers over mishandeling door de Griekse bewakers. Ondanks dat Griekenland partij is bij de relevante mensenrechtelijke verdragen, vreest verzoeker een behandeling in strijd met artikel 3 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
Gezien de gronden van het beroep en het standpunt van verweerder in de bestreden beschikking en mede gelet op hetgeen uit jurisprudentie van deze rechtbank bekend is omtrent de punten van zorg ten aanzien van de asielprocedure in Griekenland, kan niet op voorhand worden uitgesloten dat het beroep een redelijke kans van slagen heeft. De voorlopige voorziening zal daarom worden toegewezen.
2.9 Er bestaat aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken.
3 BESLISSING
De voorzieningenrechter
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat verweerder wordt gelast uitzetting achterwege te laten totdat op het beroep is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die verzoeker heeft gemaakt ten bedrage van € 322,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.W. Akkerman en in het openbaar uitgesproken door mr. J.F.M.J. Bouwman in tegenwoordigheid van mr. K.S. Smits als griffier op
Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij in de hoofdzaak is beslist, kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: