Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 07/1470
V-nr.: [nummer]
inzake: [eiser], geboren op [geboortedatum] 1977, van (gestelde) Surinaamse nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting De Blokhuispoort te Leeuwarden, eiser,
gemachtigde: mr. A.A. Ubbergen, advocaat te Amsterdam
tegen: de Minister van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. S. Vermaas, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 1 december 2006 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij uitspraak van 21 december 2006 van deze rechtbank en zittingsplaats is het beroep van eiser gericht tegen deze maatregel ongegrond verklaard
Bij beroepschrift van 9 januari 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 23 januari 2007. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Eiser zit sinds 1 december 2006 in vreemdelingenbewaring. Uit de door verweerder verstrekte inlichtingen op 12 januari 2007 is gebleken dat eiser op 4 december 2006 schriftelijk is gepresenteerd bij de autoriteiten van Suriname. In een aanvullend schrijven van verweerder van 19 januari 2007 is nu gebleken dat deze datum onjuist is en dat de verzenddatum door de vreemdelingenpolitie naar de Unit Facilitering Terugkeer (UFT) en de datum van de schriftelijke presentatie zijn omgewisseld. Verweerder heeft de rechtbank dan ook in eerste instantie onjuist voorgelicht en de bewaring dient dan ook onrechtmatig geacht te worden en dient om deze reden opgeheven te worden. Gelet op het feit dat er na overleg tussen de IND en de autoriteiten van Suriname de presentaties in persoon nog steeds niet zijn hervat is er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Voorts heeft eiser reeds in het eerste beroep (AWB 06/59267) verweerder verzocht om informatie dan wel inzage in het dossier betreffende eisers verblijf bij zijn pleegmoeder, [voor- achternaam]. Tot nu toe heeft eiser alleen informatie ontvangen betreffende de binnenkomst in Nederland van eiser en zijn moeder op
21 maart 1985.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Verweerder handelt voldoende voortvarend en er is zicht op uitzetting. Uit de zich in het dossier van eiser bevindende stukken noch anderszins is gebleken dat eiser rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Verweerder verwijst hierbij naar de in het eerste beroep (AWB 06/ 59267) overgelegde brief van verweerder van 18 augustus 2005. De pleegmoeder van eiser, [voor- achternaam] is onbekend in het vreemdelingenregistratiesysteem van de IND. Alle van belang zijnde stukken heeft verweerder reeds overgelegd. Op 6 december 2006 zijn de presentaties bij de autoriteiten van Suriname hervat. Op 11 januari 2007 heeft er een kennismakingsgesprek plaatsgevonden met de nieuwe consul. Naar aanleiding van dit gesprek heeft de UFT op 17 januari 2007 een fax verzonden aan de consul met het verzoek om presentatiedata. Tot op heden is hierop nog geen bericht ontvangen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Eisers grief dat de bewaring opgeheven dient te worden, omdat verweerder in eerste instantie de rechtbank onjuist heeft voorgelicht met betrekking tot de presentatiedatum, volgt de rechtbank niet.
De eerste datum onder punt 3 van de zogenaamde voortgangsrapportage, verzenddatum VD, is altijd eerder dan de datum van presentatie. Het lag dan ook voor de hand dat de data omgewisseld waren. Eiser is op 2 januari 2007 schriftelijk gepresenteerd. Eiser is niet in zijn belangen geschaad door de omwisseling van de data.
Voor wat betreft eisers grief dat tot op heden de presentaties bij de Surinaamse autoriteiten nog niet zijn hervat merkt de rechtbank het volgende op. Op 6 december 2006 hebben er presentaties plaatsgevonden bij de autoriteiten van Suriname, waarna er een nieuwe consul is aangesteld. Inmiddels heeft er een kennismakingsgesprek plaatsgevonden met de nieuwe consul en is de UFT in afwachting van nieuwe presentatiedata. De relatief korte termijn sinds 6 december 2006 dat er geen presentaties hebben plaatsgevonden maakt onder deze omstandigheden niet dat er geen zicht op uitzetting is. De rechtbank acht het van belang dat er geen aanwijzingen zijn dat de Surinaamse autoriteiten onwillig staan ten aanzien van presentaties en de verstrekking van laissez-passers. De rechtbank gaat er evenwel van uit dat de presentaties bij de Surinaamse autoriteiten binnen één maand na verzending van de fax van 17 januari 2007 zullen worden hervat. Indien dit niet het geval is dient verweerder, in een eventuele volgende voortgangsrapportage, uiteen te zetten waarom de presentaties nog niet zijn hervat.
Voorts is de rechtbank anders dan eiser van oordeel dat verweerder gevolg heeft gegeven aan de opdracht van de rechtbank in de uitspraak van het vorige beroep van eiser (AWB 06/59267). Bij brief van 19 januari 2007 heeft verweerder aanvullende stukken ingediend, waaruit is gebleken dat in 1985 ten behoeve van eiser een dossier is aangemaakt omdat eiser toen met zijn moeder Nederland is in gereisd. Verder blijkt uit de door verweerder reeds in de vorige beroepsprocedure (AWB 06/59267) overgelegde brief van 18 augustus 2005 dat eiser nimmer rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland. Ter zitting heeft verweerder nogmaals aangegeven dat er geen papieren dan wel elektronisch dossier bestaat op naam van [voor- achternaam]. Van stukken over eiser in het dossier van zijn pleegmoeder kan derhalve geen sprake zijn.
Niet is gebleken dat verweerder het onderzoek met onvoldoende voortvarendheid ter hand neemt of dat een reëel perspectief op uitzetting ontbreekt.
Na beoordeling van de door of namens eiser naar voren gebrachte beroepsgronden, concludeert de rechtbank dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel of de wijze van tenuitvoerlegging niet in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 30 januari 2007 door mr. G.S. Crince le Roy, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.G.J. Geerlings, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.