ECLI:NL:RBSGR:2007:AZ6618

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/61379
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van vreemdelingenbewaring op detentieboten

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 januari 2007 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van eiser, die de Moldavische nationaliteit bezit. Eiser was op 27 mei 2006 in bewaring gesteld en heeft sindsdien op een detentieboot verbleven. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een eerdere uitspraak was van de voorzieningenrechter die bepaalde dat vreemdelingen niet langer dan zes maanden in bewaring mogen worden gehouden op detentieboten, tenzij er individuele besluiten zijn genomen die toetsbaar zijn. Eiser heeft aangevoerd dat zijn detentie onrechtmatig is, omdat hij langer dan zes maanden op de detentieboot is gehouden zonder dat er een dergelijk besluit is genomen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de klachten over het regime op de detentieboot buiten het toetsingskader vallen en dat de beoordeling zich moet beperken tot de rechtmatigheid van de plaats van bewaring.

De rechtbank heeft ook overwogen dat er zicht op uitzetting van eiser aanwezig is, mits hij zijn medewerking verleent. Eiser heeft echter geweigerd om een nationaliteitsverklaring in te vullen, wat het proces vertraagt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat, gezien de lange duur van de bewaring, de belangen van eiser zwaarder wegen en dat de voortzetting van de maatregel van bewaring niet gerechtvaardigd is. Daarom heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard en de maatregel van bewaring opgeheven met ingang van 17 januari 2007. Tevens zijn de proceskosten aan eiser toegewezen, maar het verzoek om schadevergoeding is afgewezen, omdat eiser het onderzoek naar zijn uitzetting heeft gefrustreerd.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr : AWB 06/61379
V-nummer: [v-nummer]
Inzake: [eiser], eiser,
gemachtigde mr. G.A. Dorsman, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Minister van Justitie, voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde mr. F. Boone.
I Procesverloop
1 Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1976 en de Moldavische nationaliteit te bezitten. Op 27 mei 2006 heeft verweerder eiser in bewaring gesteld.
2 Bij uitspraak van 8 juni 2006 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, het beroep inzake de opheffing van de maatregel van bewaring ongegrond verklaard.
3 Laatstelijk bij uitspraak van 7 december 2006 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, het beroep, ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, ongegrond verklaard.
4 Op 15 december 2006 heeft eiser wederom beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
5 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 10 januari 2007. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II Overwegingen
1 Ingevolge artikel 96, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), staat ter beoordeling of voortzetting van de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2 Verweerder heeft de rechtbank op 20 december 2006 schriftelijke inlichtingen verstrekt over zijn handelen strekkend tot uitzetting van eiser.
3 De gemachtigde van eiser heeft aangevoerd dat de civiele rechter te ’s-Gravenhage bij uitspraak in kort geding van 11 december 2006, LJN: AZ4156 de Staat heeft verboden om vreemdelingen langer dan zes maanden in bewaring te houden op de detentieboten, tenzij in individuele gevallen door verweerder besluiten zijn genomen, welke door een rechterlijke of daaraan gelijk te stellen instantie toetsbaar zijn. Eiser is langer dan zes maanden op de detentieboten in bewaring gehouden zonder dat een dergelijk op eiser betrekking hebbend besluit is genomen. De gemachtigde stelt dat de detentie van eiser vanaf 6 juli 2006, zijnde zes maanden na plaatsing op de detentieboot, onrechtmatig is en verzoekt de rechtbank de bewaring op te heffen en eiser een schadevergoeding toe te kennen, te rekenen vanaf 6 december 2006. Voorts heeft de gemachtigde aangevoerd dat uit de voortgangsrapportage niet blijkt dat er een zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn bestaat. Ten slotte stelt de gemachtigde van eiser dat een afweging van de belangen van eiser en van verweerder gelet op de lange bewaringsduur in het voordeel van eiser dient uit te vallen.
4 Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat de civiele rechter bij de door de gemachtigde van eiser aangehaalde uitspraak in kort geding, de Nederlandse Staat heeft verboden om vreemdelingen langer dan zes maanden in bewaring te houden op de detentieboten, tenzij de vreemdeling dit langere verblijf aan zichzelf te wijten heeft. In iedere zaak vindt er reeds een toetsing plaats door verweerder na een bewaring van zes maanden, wat door de rechtbank getoetst kan worden. In deze zaak is dit ook reeds gebeurd bij uitspraak van deze rechtbank op 7 december 2006, AWB 06/57488. In de desbetreffende uitspaak is door deze rechtbank geoordeeld dat een belangenafweging vooralsnog in het voordeel van verweerder diende uit te vallen, nu niet was gebleken van een actieve en volledige medewerking zijdens eiser. Voorts merkt verweerder op dat eiser de gelegenheid heeft om overplaatsing aan te vragen bij een selectiefunctionaris van de Dienst Justitiële Inrichtingen. Eiser kan bij afwijzing hiervan een rechtsmiddel aanwenden. In haar uitspraak van 17 februari 2006 (200600419/1) oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) dat klachten die betrekking hebben op het regime op de locatie waar de maatregel van bewaring ten uitvoer wordt gelegd, vallen buiten het toetsingskader van een procedure inzake een opgelegde maatregel van vreemdelingenbewaring. Voorts voert verweerder aan dat er zicht op uitzetting van eiser aanwezig is. Indien eiser zijn medewerking verleent, met name de nationaliteitsverklaring invult en ondertekent, kan op korte termijn een laissez-passer afgegeven worden. Ten aanzien van de belangenafweging stelt verweerder dat deze in het voordeel van verweerder dient uit te vallen, nu eiser het onderzoek ter vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit frustreert door de weigering om een nationaliteitsverklaring in te vullen. Eiser wordt maandelijks gehoord. Het laatste gehoor heeft plaatsgevonden op 21 december 2006 en in week 3 zal eiser opnieuw gehoord worden.
5 De rechtbank overweegt het volgende.
5.1.1 Ten aanzien van eisers beroep op het vonnis van de voorzieningenrechter in kort geding van 11 december 2006, LJN: AZ4156 stelt de rechtbank vast dat dit vonnis, voor zover daarin is bepaald dat het in beginsel is verboden om vreemdelingen langer dan zes maanden in bewaring te houden op de detentieboten, betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van de bewaring onder het regime op de detentieboten. Uit de uitspraken van de AbRvS van 28 april 2005 (200410273/1), 6 december 2005 (200509462/1) en 17 februari 2006 (200600419/1), volgt evenwel dat de rechtbank oordelend over de (voortduring van de) vreemdelingenbewaring zich bij de beoordeling dient te beperken tot het geven van een oordeel over de aanwijzing van de plaats of ruimte voor de uitvoering van de maatregel, bezien in het licht van het daar geldende regime. Daarbij gaat het om de aanwijzing van de inrichtingscategorie waartoe die plaats of ruimte behoort, zoals in dit geval een huis van bewaring, waarvoor bij algemeen verbindend voorschrift is bepaald dat daarin personen in vreemdelingenbewaring kunnen worden opgenomen en waarvoor een regime is vastgesteld. Klachten die betrekking hebben op het regime op de locatie waar de maatregel van bewaring ten uitvoer wordt gelegd vallen buiten het onderhavige toetsingskader en kunnen dan ook niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep. Aldus kan ingevolge de voormelde vaste jurisprudentie van de hoogste rechter in vreemdelingenbewaringszaken het beroep van eiser ten aanzien van het regime op de locatie waar de maatregel van bewaring van eiser ten uitvoer wordt gelegd geen rol spelen bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de bewaring.
5.1.2 Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat het zicht op uitzetting ontbreekt noch dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt teneinde eiser uit te zetten. Eiser wordt maandelijks gehoord, laatstelijk op 21 december 2006. Eiser zal in week 3 opnieuw gehoord worden. Verweerder heeft op 25 juli 2006 een aanvraag voor een laissez-passer ingediend bij de Moldavische autoriteiten. De desbetreffende aanvraag heeft niet geleid tot een afgifte van een laissez-passer door de Moldavische autoriteiten, omdat er onvoldoende aanknopingspunten aanwezig waren om de vermeende nationaliteit van eiser vast te stellen. Voorts heeft verweerder op 21 november 2006 opnieuw een laissez-passeraanvraag verzonden naar de Unit Facilitering Terugkeer (UFT). Aangezien er nog immer onvoldoende nieuwe aanknopingspunten aanwezig waren, heeft de UFT deze aanvraag niet in behandeling genomen. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat er op korte termijn een laissez-passer zou kunnen worden afgegeven indien eiser zijn volledige medewerking zou verlenen. De rechtbank merkt hierbij op dat volgens vaste jurisprudentie van de AbRvS het primair op de weg van eiser ligt om volledig en actief mee te werken aan het onderzoek ter fine van uitzetting, respectievelijk het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit. In dit verband ligt het ook primair op de weg van eiser om een voor de verkrijging van een laissez-passer benodigde nationaliteitsverklaring in te vullen en te ondertekenen en nadere gegevens c.q. documenten te verstrekken omtrent zijn identiteit en nationaliteit die het onderzoek ter fine van uitzetting kunnen bespoedigen.
5.1.3 De rechtbank stelt vast dat eiser thans bijna acht maanden in vreemdelingenbewaring verblijft. De rechtbank overweegt dat gelet op de duur van de bewaring de belangenafweging thans in het voordeel van eiser dient uit te vallen. De rechtbank merkt in dit verband op dat naarmate de tijd verstrijkt de belangen van eiser zwaarder zijn gaan wegen. Namens verweerder is weliswaar niet genoegzaam gemotiveerd bestreden aangevoerd dat eiser het onderzoek ter fine van uitzetting frustreert doordat hij heeft geweigerd de nationaliteitsverklaring in te vullen en te ondertekenen. Eiser heeft evenwel geen criminele antecedenten en is evenmin ongewenst verklaard. Voorts is de rechtbank niet gebleken van andere bijkomende omstandigheden die zouden nopen tot een andere belangenafweging. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande eisers belangen bij de opheffing van de bewaring thans dienen te prevaleren.
5.2 De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat voortzetting van de maatregel van bewaring met ingang van 17 januari 2007 bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
5.3 Het beroep is derhalve gegrond en de maatregel dient te worden opgeheven met ingang van 17 januari 2007.
5.4 De rechtbank acht geen termen aanwezig om schadevergoeding toe te kennen, nu van de zijde van eiser sprake is geweest van frustratie van het onderzoek ter fine van uitzetting.
5.5 De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1.) Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
III Beslissing
De rechtbank ’s-Gravenhage:
rechtdoende:
1 verklaart het beroep gegrond;
2 beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 17 januari 2007;
3 wijst het verzoek om schadevergoeding af;
4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. T. Avedissian, rechter, en uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2007, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier.
De griffier: De rechter:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
afschrift verzonden op: