ECLI:NL:RBSGR:2007:AZ6117

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/10773 en AWB 06/32016
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier versus asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 8 januari 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Afghaanse vreemdeling, en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Eiser had op 12 januari 2005 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van schrijnende omstandigheden, welke door verweerder ten onrechte als een asielaanvraag werd gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat het aan de aanvrager is om te bepalen welke vergunning wordt aangevraagd. De rechtbank stelde vast dat de brief van eiser duidelijk een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning betrof, en niet een asielaanvraag. De rechtbank vernietigde het besluit van verweerder om de aanvraag als asielaanvraag te beschouwen en gaf opdracht om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier. Tevens werd het beroep tegen de brief van 22 november 2005 niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze brief een weigering behelst om op de reguliere aanvraag te beslissen. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van eiser ten onrechte als asielaanvraag was aangemerkt, en dat de omstandigheden in Afghanistan niet relevant waren voor de beoordeling van de reguliere aanvraag. De rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
meervoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 06/10773 en AWB 06/32016
V.nr.: 120.900.9880
inzake: [eiser], geboren op [geboortedatum] 1978, van Afghaanse nationaliteit, zonder vaste woon- of verblijfplaats, eiser,
gemachtigde: mr. F.L.M. van Haren, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. E.T.P. Scheers, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Bij brief van 12 januari 2005 heeft eiser aan verweerder verzocht om hem met gebruikmaking van zijn discretionaire bevoegdheid een verblijfsvergunning te verlenen vanwege schrijnende omstandigheden. Bij brief van 22 november 2005 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat de brief van 12 januari 2005 kan worden aangemerkt als een aanvraag. Voorts heeft verweerder in de brief van 22 november 2005 medegedeeld dat eiser niet is verschenen naar aanleiding van een uitnodiging voor een gehoor op 22 november 2005 om 9.00 uur in het IND kantoor te Zevenaar voor het toelichten van zijn aanvraag en dat hij, indien hij alsnog gehoord wenst te worden, contact moet opnemen met verweerder.
Bij brief van 5 december 2005 heeft eiser aan verweerder medegedeeld dat eiser met zijn brief niet heeft bedoeld een asielaanvraag in te dienen en dat voor zover de brief van 22 november 2005 moet worden aangemerkt als afwijzing van dan wel weigering te beslissen op de reguliere aanvraag, hij hiertegen bezwaar maakt.
2. Bij brief van 27 februari 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiser van 5 december 2005 onder toepassing van artikel 6:15, tweede lid, Awb doorgestuurd naar de rechtbank en de rechtbank verzocht om het bezwaarschrift als beroepschrift aan te merken. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 06/10773. De gronden van dit beroep zijn ingediend bij brief van 30 maart 2006.
3. Op 27 februari 2006 heeft verweerder aan eiser schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 af te wijzen. Bij brief van 29 maart 2006 heeft eiser zijn zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht. Bij besluit van 31 mei 2006 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
4. Bij beroepschrift van 30 juni 2006 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 06/32016. De gronden van dit beroep zijn ingediend bij brief van 1 augustus 2006, waarbij tevens de gronden van het beroep onder nummer AWB 06/10773 zijn aangevuld.
5. Op 17 juli 2006 zijn de op de zaken betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 9 augustus 2006 heeft verweerder geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van het beroep geregistreerd onder nummer AWB 06/10773 en ongegrondverklaring van het beroep geregistreerd onder nummer AWB 06/32016.
6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2006. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig G. de Vries, tolk Dari.
7. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. FEITEN
1. In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Op 30 november 1999 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Bij besluit van 18 augustus 2000 heeft verweerder deze aanvraag niet ingewilligd. De hierop volgende procedure is geëindigd bij besluit van 15 december 2000, waarbij het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. Bij datzelfde besluit van 18 augustus 2000 heeft verweerder aan eiser een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) verleend met ingang van 1 december 1999, geldig tot 1 december 2000. Deze vvtv is per 1 april 2001 aangemerkt als verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw 2000 en was geldig tot 1 december 2002.
Op 23 oktober 2002 heeft eiser een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 van de Vw 2000. Bij besluit van 2 oktober 2003 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. De hierop volgende procedure is, na ongegrondverklaring van het tegen dat besluit gerichte beroep, geëindigd bij uitspraak van 21 januari 2005 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: AbRS), waarbij de uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 29 juli 2004 is bevestigd.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1.1. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat de aanvraag van eiser dient te worden aangemerkt als een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en dat eiser voor een dergelijke verblijfsvergunning niet in aanmerking komt.
Bij de behandeling van aanvragen op grond van schrijnende situaties wordt aan de hand van de brief, welke als aanvraag is aangemerkt, en eventueel aan de hand van een bezwaarschrift, bepaald of sprake is van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel of regulier. Voor zover eiser met zijn verzoek om toepassing van de discretionaire bevoegdheid beoogt via de reguliere procedure een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd conform artikel 3:4, derde lid, van het Vb 2000 te verkrijgen, dient hij hiertoe op de geëigende wijze een verzoek in te dienen. Hieruit, alsmede uit de inhoud van de brieven van eiser volgt dat zijn verzoek om een verblijfsvergunning wordt aangemerkt als een herhaalde aanvraag om een verblijfsvergunning asiel.
In het kader van deze aanvraag wordt, in tegenstelling tot hetgeen door eiser is opgemerkt in zijn brief van 21 november 2005, ook de medische situatie, alsmede de lange verblijfsduur van een asielzoekende vreemdeling meegewogen.
Bij brief van 26 oktober 2005 is aan de gemachtigde van eiser kenbaar gemaakt dat eiser op 22 november 2005 in de gelegenheid zou worden gesteld om zijn verzoek toe te lichten. Eiser heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. De datum van het gehoor is bijna één maand daarvoor, derhalve tijdig, kenbaar gemaakt. Ook nadien is door eiser aangegeven dat hij geen gehoor in de asielprocedure wenst, maar een gehoor met een regulier karakter, terwijl in de huidige procedure enkel een gehoor naar aanleiding van de herhaalde asielaanvraag kan plaatsvinden.
Eiser heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb naar voren gebracht ten aanzien van zijn asielrelaas en zijn medische omstandigheden.
In de omstandigheden dat eiser reeds geruime tijd in Nederland is, hij een aantal jaren in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning, hij is ingeburgerd, en hij meer dan twee jaar heeft moeten vrezen voor uitzetting, ziet verweerder geen aanleiding om van de bestaande beleidsregels af te wijken.
1.2. In het verweerschrift heeft verweerder voorts naar voren gebracht dat het beroep tegen de brief van 22 november 2005 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Verweerder heeft in deze brief uitsluitend kenbaar gemaakt dat eisers aanvraag als een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel wordt aangemerkt en behelst derhalve een procedurebeslissing. De brief van 5 december 2005 is achteraf bezien ten onrechte als beroep aangemerkt en aan de rechtbank doorgestuurd.
Voorts is eisers aanvraag terecht als asielaanvraag aangemerkt, gelet op werkinstructie 2005/24, die is ingetrokken bij werkinstructie 2005/35. Het onderscheid is ook terug te vinden in Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2004/46.
1.3. Ter zitting heeft verweerder nog naar voren gebracht dat nu er in de inleidende brief asielgerelateerde elementen zijn opgenomen die zien op het land van herkomst, de aanvraag als asielaanvraag wordt aangemerkt. Deze door eiser aangevoerde asielgerelateerde omstandigheden zouden in een reguliere aanvraag niet aan de orde kunnen komen. Het is aan verweerder om te bepalen in welke procedure de aangevoerde omstandigheden het beste kunnen worden getoetst.
Een 14-1-verzoek is een bijzondere aanvraag en is geen aanvraag om een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.4, derde lid, van de Vw 2000.
2. Eiser legt aan het beroep ten grondslag dat hij in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning. Het zogenaamde 14-1 verzoek van 12 januari 2005 is in redelijkheid niet aan te merken als een herhaalde asielaanvraag. Eiser heeft van meet af aan aangegeven geen herhaalde asielaanvraag in te willen dienen, maar een beroep te doen op de discretionaire bevoegdheid van verweerder.
De jurisprudentie van de AbRS wijst uitdrukkelijk op de inleidende brief als graadmeter of de brief als asielaanvraag moet worden aangemerkt.
Voorts is het onzorgvuldig dat eiser niet in de gelegenheid is gesteld zijn aanvraag mondeling toe te lichten. De wijze van oproeping voor een nader gehoor in [plaatsnaam] was onzorgvuldig. Eiser heeft gedwongen enige tijd op straat moeten leven en is afhankelijk van vrienden voor huisvesting en opvang. Verweerder was hiervan op de hoogte.
Eiser meent dat hij behoort tot de categorie van uitgeprocedeerde asielzoekers waarover de Minister heeft gesproken in zijn toespraak op 14 januari 2003. Hij verblijft al zeer langdurig in Nederland, zijn verblijfsprocedure heeft lang geduurd, waarbij hij zelfs drie jaar rechtmatig verblijf heeft genoten, en behoort zelfs tot de groep personen die uit de opvang zijn gezet. De schrijnende omstandigheden zijn daarin gelegen dat hij door een samenloop van omstandigheden, waaronder de veranderde wetgeving in 2001, niet in aanmerking is gekomen voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd en daardoor verstoken is geweest van opvang.
Verweerder heeft tot op heden nog geen beleid gemaakt voor 14-1 brieven, daarom is onduidelijk aan welke criteria eiser wel of niet voldoet om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 3:4, derde lid, van het Vb 2000.
Indien de rechtbank van oordeel is dat onderhavig verzoek als asielaanvraag dient te worden aangemerkt, stelt eiser subsidiair dat de asielbeslissing onzorgvuldig is genomen. De situatie in Afghanistan is verslechterd, hetgeen blijkt uit het meest recente ambtsbericht. Gelet op de hernieuwde dreiging van groeperingen als de Taliban, had het asielrelaas van eiser opnieuw getoetst moeten worden aan het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het EVRM, waarbij artikel 4:6 van de Awb geen rol had behoren te spelen.
IV. OVERWEGINGEN
1. Tussen partijen is primair in geschil of verweerder de aanvraag van 12 januari 2005 terecht heeft aangemerkt als (herhaalde) aanvraag om een verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag van belang is voor beide beroepen, zodat deze vraag allereerst door de rechtbank zal worden beantwoord.
2. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling die voldoet aan één van de in artikel 29 genoemde gronden.
3. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning regulier als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
4. Ingevolge artikel 3.4, derde lid, Vb 2000 kan verweerder een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 verlenen, tenzij het doel waarvoor de vreemdeling in Nederland wil verblijven een zodanig verband houdt met de situatie in het land van herkomst dat voor de beoordeling daarvan naar het oordeel van verweerder de indiening van een aanvraag als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 noodzakelijk is.
5. In WBV 2005/46 heeft verweerder als zijn beleid bepaald dat bij een zogenoemde 14-1-brief, die als reguliere aanvraag wordt aangemerkt, er geen leges hoeven te worden betaald, de aanvraag niet hoeft te worden ingediend door middel van het in het Vreemdelingenvoorschrift (VV) 2000 voorgeschreven formulier en de aanvraag niet wordt afgewezen vanwege het ontbreken van een mvv.
6. In IND-werkinstructie 2005/35 (AUB) van 1 december 2005 met als onderwerp “Handelwijze bij ingekomen brieven en afhandeling bezwaarschriften in het kader van de 14-1 brieven en de Eenmalige regeling” is - onder meer - bepaald dat de 14-1-brief in beginsel is te beschouwen als een asielaanvraag indien daarin asielgerelateerde elementen die zien op de omstandigheden in het land van herkomst, worden genoemd. De 14-1-brief is in beginsel te beschouwen als een reguliere aanvraag indien daarin verschillende elementen worden aangehaald, die alle niet asielgerelateerd zijn en die met name zien op de situatie in Nederland.
7. Niet het bestuursorgaan, maar de aanvrager bepaalt welke verzochte beschikking het onderwerp is van zijn aanvraag. Dit beginsel van bestuursprocesrecht komt onder meer tot uitdrukking in de artikelen 1:3 en 4:2 van de Awb. Het is derhalve aan een vreemdeling die in Nederland wil verblijven, te bepalen of hij een verblijfsvergunning regulier of asiel wenst aan te vragen.
De rechtbank stelt vast dat de zogenoemde 14-1-brieven rechtstreeks naar de IND zijn gezonden. Deze aanvragen zijn niet gedaan met een bepaald model of op een bepaalde plaats, zoals is voorgeschreven in het VV 2000. Derhalve kan niet uit het model of de plaats van indiening worden afgeleid waartoe de aanvraag strekt. Bij 14-1 brieven moet dat derhalve uit de brief zelf worden opgemaakt. Indien de aanvrager de beoogde vergunning ondubbelzinnig heeft aangeduid, zal verweerder de aanvraag overeenkomstig dienen op te vatten. Is de aanvraag op dit punt minder duidelijk, dan zal verweerder aan de hand van de inhoud en strekking van de 14-1-brief de enig juiste kwalificatie aan de aanvraag moeten geven. Verweerder heeft daarbij beleidsvrijheid noch beoordelingsvrijheid. De in IND-Werkinstructie nr. 2005/35 (AUB) van 1 december 2005 neergelegde handelwijze betreft naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet meer dan een interne handleiding voor verweerder om deze kwalificatie te kunnen maken. Aan deze handleiding komt rechtens geen betekenis toe.
Indien uit de 14-1 brief niet duidelijk naar voren komt welke verblijfsvergunning de vreemdeling wenst, dient verweerder naar het oordeel van de rechtbank de vreemdeling om verduidelijking van de aard van de aanvraag te vragen. Daartoe staat het bestuursorgaan onder meer de weg open van een verzoek tot aanvulling van de aanvraag met gegevens als bedoeld in artikel 4:2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb, te weten een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd, en, indien die aanvulling achterwege blijft, de weg van vereenvoudigde afdoening van de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb.
8. Naar het oordeel van de rechtbank moet de brief van eiser van 12 januari 2005 worden aangemerkt als een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000. Uit de bewoordingen van de brief valt op te maken dat eiser een reguliere verblijfsvergunning wenst. Eiser heeft immers in zijn brief aan verweerder verzocht om toepassing van artikel 3.4, derde lid, van het Vb 2000, hetgeen een beperking is die slechts aan een reguliere vergunning kan worden verbonden. Voorts heeft eiser in zijn brief verzocht om vrijstelling van het mvv- en paspoortvereiste. Deze vereisten zijn neergelegd in artikel 16, eerste lid, onder a en b, Vw 2000, waarin de afwijzingsgronden voor een reguliere vergunning zijn neergelegd. Deze vereisten hebben geen betekenis voor de afwijzing van een asielaanvraag.
Bovendien heeft verweerder bij brief van 26 oktober 2005 aan de gemachtigde van eiser medegedeeld dat als de gemachtigde van mening is dat verweerder het verzoek ten onrechte als asielaanvraag opvat, hij dat aan verweerder binnen twee weken moet berichten. De gemachtigde heeft in zijn reactie op deze brief van 26 oktober 2005 duidelijk aangegeven dat de brief van 12 januari 2005 geen asielaanvraag betreft. Gelet op de inhoud en strekking van de brief van 12 januari 2005, alsmede gelet op eisers reactie van 26 oktober 2005, had het voor verweerder dan ook volstrekt duidelijk moeten zijn dat eiser een verblijfsvergunning regulier aanvroeg.
De omstandigheid dat eiser in zijn inleidende brief naast de elementen die zien op zijn situatie in Nederland, tevens elementen heeft genoemd die zien op de situatie in Afghanistan, doet daaraan niet af.
Verweerders stelling dat een 14-1 verzoek geen aanvraag om een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Vb 2000 is, doch een bijzondere aanvraag, volgt de rechtbank niet. De Vw 2000 kent slechts aanvragen om een verblijfsvergunning asiel en aanvragen om een verblijfsvergunning regulier en kent niet nog een derde bijzondere categorie aanvragen. De 14-1 verzoeken dienen derhalve in het systeem van de wet onder één van beide aanvragen te worden gekwalificeerd. Een 14-1 verzoek dat als regulier verzoek dient te worden aangemerkt, is een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier met toepassing van artikel 3.4, derde lid, van het Vb 2000, waarbij op grond van WBV 2005/46 van bepaalde voorwaarden die voor reguliere aanvragen gelden wordt afgeweken.
9. Gelet op vorenstaande heeft verweerder de aanvraag van eiser ten onrechte aangemerkt als een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000.
Het beroep geregistreerd onder nummer AWB 06/32016
10. Hiervan uitgaande is aan de orde de vraag of het bestreden besluit van 31 mei 2006 in rechte stand kan houden.
11. De rechtbank stelt vast dat verweerder een asielbesluit heeft genomen, zonder dat een daartoe strekkende aanvraag was ingediend. Het besluit is derhalve onbevoegd genomen en komt dan ook voor vernietiging in aanmerking. Eiser heeft belang bij een vernietiging van het besluit, opdat geen asielbesluit ten aanzien van hem blijft bestaan, dat hij niet heeft aangevraagd.
12. Derhalve zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met het hiervoor onder 7 genoemde rechtsbeginsel. Omdat eiser een reguliere aanvraag heeft ingediend waarop verweerder nog geen regulier besluit heeft genomen, zal worden bepaald dat verweerder een nieuw besluit neemt op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak, inhoudende dat deze aanvraag strekt tot verkrijging van een verblijfsvergunning regulier.
Het beroep geregistreerd onder nummer AWB 06/10773
13. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep de schriftelijke weigering een besluit te nemen met een besluit gelijkgesteld.
14. Bij brief van 26 oktober 2005 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat zijn aanvraag van 12 januari 2005 wordt aangemerkt als asielaanvraag en dat eiser wordt uitgenodigd voor een gehoor op het IND kantoor Zevenaar. Eisers gemachtigde heeft in zijn reactie van 26 oktober 2005 aangegeven dat de brief van 12 januari 2005 geen asielaanvraag betreft.
Bij brief van 16 november 2005 van de unit Asiel Zevenaar van de IND heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat deze brief van eiser geen aanleiding geeft om het reeds geplande gehoor te annuleren.
In de brief van 22 november 2005 heeft de unit Asiel Zevenaar van de IND aan eiser medegedeeld dat eiser niet is verschenen naar aanleiding van een uitnodiging voor een gehoor op 22 november 2005 om 9.00 uur in het IND kantoor te Zevenaar voor het toelichten van zijn aanvraag en dat hij, indien hij alsnog gehoord wenst te worden, contact moet opnemen met verweerder.
Uit de brief van 22 november 2005, mede bezien in het licht van verweerders brief van 16 november 2005, blijkt dat verweerder vasthoudt aan het asieltraject dat reeds door hem was ingezet. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de brief van 22 november 2005, een weigering behelst een besluit te nemen op de reguliere aanvraag van 12 januari 2005.
15. Nu de brief van 22 november 2005 een schriftelijke weigering behelst een besluit te nemen op de reguliere aanvraag, stond daartegen, gelet op artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb j? artikel 7:1 van de Awb, het rechtsmiddel van bezwaar open, alvorens beroep kon worden ingesteld. Het beroep gericht tegen de brief van 22 november 2005 zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.
16. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om het beroep met toepassing van artikel 6:15 van de Awb ter behandeling als bezwaar aan verweerder door te sturen. Nu reeds in het in deze uitspraak behandelde beroep onder nummer AWB 06/32016 zal worden bepaald dat verweerder een besluit op de reguliere aanvraag dient te nemen, heeft eiser geen belang meer bij een bezwaar tegen de weigering op de reguliere aanvraag te beslissen. Verweerder zal niet anders kunnen dan een dergelijk bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
Beide beroepen
17. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld als kosten van verleende rechtsbijstand in de zaak onder nummer AWB 06 32016 op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1) respectievelijk in de zaak onder nummer AWB 06/10733 € 322,-- (1 punt voor het beroepschrift, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
18. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de recht¬bank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter ver¬goeding van het door eiser betaalde griffierecht in het beroep onder nummer AWB 06/10773. In het beroep onder nummer AWB 06/32016 is door de rechtbank geen griffierecht geheven, omdat het een asielberoep betrof.
V. BESLISSING
De rechtbank
In de zaak onder nummer AWB 06/32016
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit van 31 mei 2006;
3. bepaalt dat binnen 6 weken na verzending van deze uitspraak verweerder op de aanvraag een besluit neemt omtrent het al dan niet verlenen van een verblijfsvergunning regulier met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
In de zaak onder nummer AWB 06/10773
5. verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
6. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 322,-- (zegge: driehonderdtweeentwintig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
7. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 138,-- (zegge: honderdachtendertig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 8 januari 2007 door mr. O.L.H.W.I. Korte, voorzitter, en mrs. G.S. Crince le Roy en C.P.E. Meewisse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.Th.H. Zimmerman, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden op:
Conc:AZ
Coll:
D:B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.