In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 30 januari 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als taxichauffeur, en de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratie. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) over de periode van 8 november 1999 tot en met 10 oktober 2000, alsook tegen een verzuimboete die gelijktijdig was opgelegd. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, en de aanslag en verzuimboete gehandhaafd op respectievelijk € 435 en € 217. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat hij de auto voor meer dan 90% had gebruikt voor taxivervoer, zoals vereist door de Wet personenvervoer. Eiser had een kilometeradministratie overgelegd, maar deze werd als niet verifieerbaar beschouwd, omdat relevante documenten ontbraken en gegevens waren gewist. De rechtbank verwierp ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat de omstandigheden in de door eiser aangehaalde gevallen niet vergelijkbaar waren. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en dat de verzuimboete passend was, gezien de omstandigheden van de zaak. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de rechter in aanwezigheid van de griffier.