ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ6129
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake asielaanvraag en verblijfsvergunning regulier
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 13 november 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser van Kameroense nationaliteit en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. De eiser had een verzoek ingediend om gebruik te maken van de inherente afwijkingsbevoegdheid en om in het bezit te worden gesteld van een verblijfsvergunning. De rechtbank diende te beoordelen of de brief van verweerder van 27 januari 2006 een besluit was waartegen beroep openstond. De rechtbank oordeelde dat de brief van 26 januari 2006 geen besluit bevatte omtrent een verblijfsvergunning en dat artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing was. Hierdoor werd het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank overwoog verder dat de brief van verweerder van 26 januari 2006 tevens een impliciete weigering bevatte om een besluit te nemen op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier. Deze weigering werd gelijkgesteld met een besluit, maar het beroep kon pas worden ingesteld nadat verweerder op bezwaar had beslist. De rechtbank besloot het beroep van eiser door te zenden aan verweerder om als bezwaarschrift te worden behandeld.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een correcte procedurele afhandeling van asiel- en verblijfsaanvragen en de rol van de rechtbank in het waarborgen van de rechtsbescherming van de eiser. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat de eiser niet in zijn verzoek werd ontvangen en dat de zaak niet verder in behandeling werd genomen.