ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ5119

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/59006
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van eiseres en de toepassing van vreemdelingenbewaring in het kader van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 december 2006 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de vreemdelingenbewaring van eiseres, die de Chinese nationaliteit bezit. Eiseres was in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank oordeelde dat er voldoende zicht op uitzetting bestaat binnen een redelijke termijn en dat verweerder voldoende voortvarend handelt om de uitzetting van eiseres te realiseren. De rechtbank overwoog dat eiseres geen onderdeel uitmaakt van het project Terugkeer, waardoor haar uitzetting niet wordt opgeschort, zoals vermeld in de brief van de minister-president van 13 december 2006 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer.

De openbare behandeling van het beroep vond plaats op 13 december 2006, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. E. Köse. De rechtbank schorste het onderzoek ter zitting omdat het niet volledig was, maar na toestemming van partijen werd het onderzoek buiten zitting gesloten. De gemachtigde van eiseres voerde aan dat eiseres onder de reikwijdte van de moties Bos en Dijsselbloem valt, en dat er geen zicht op uitzetting bestaat. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat eiseres niet legaal in Nederland verblijft, waardoor de maatregel van bewaring rechtmatig was opgelegd.

De rechtbank oordeelde verder dat de maatregelen van staandehouding en ophouding voor verhoor rechtmatig waren toegepast. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), aangezien er tegelijkertijd een laissez-passer voor eiseres en haar dochter was aangevraagd. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, zonder ruimte voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr : AWB 06/59006
V-nummer: [v-nummer]
Inzake: [eiseres], eiseres,
gemachtigde mr. M.F. van Immerseel, advocaat te ‘s-Gravenhage,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde T.S. van Dijk.
I Procesverloop
1 Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1984 en de Chinese nationaliteit te bezitten.
2 Op 1 december 2006 is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 1 december 2006 waarbij eiseres op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) de maatregel van bewaring is opgelegd.
3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 13 december 2006. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. E. Köse, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig K.C. Wan, tolk Mandarijn.
4 Omdat het onderzoek niet volledig was geweest, heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst.
5 Nadat partijen toestemming hebben gegeven voor afdoening buiten zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
II Overwegingen
1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2 Gemachtigde van eiser heeft aangevoerd dat eiser valt onder de reikwijdte van de motie Bos (Kamerstukken II 2006/7, 19637m nr. 1106) en de motie Dijsselbloem (Kamerstukken II 2006/7, 19637, nr. 1113) aangezien eiseres op 4 april 2000, voor de invoering van de Vw 2000, een asielaanvraag heeft ingediend. Voorts heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting bestaat. In de motie Dijsselbloem is besloten dat (ex)asielzoekers, die vallen onder de Motie Bos tot de formatie van het nieuwe kabinet niet zullen worden uitgezet. Aangezien de formatie lang kan gaan duren kan niet gezegd worden dat zicht op uitzetting bestaat. In dit verband verwijst de gemachtigde van eiseres naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 december 2006 (LJN: AZ4310). Daarnaast heeft de gemachtigde van eiseres aangevoerd dat de bewaring als zodanig onrechtmatig moet worden geacht. Aangezien eiseres valt onder de motie Bos, is er immers van illegaal verblijf geen sprake meer. Tot slot heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat het systeem van vreemdelingenbewaring zich niet verdraagt met het doel waarvoor eiser vastzit. Gelet op het voorgaande heeft gemachtigde van eiseres opgemerkt dat alle twijfel in het voordeel van eiseres uitgelegd dient te worden. Voorts heeft gemachtigde van eiseres aangevoerd dat uitzetting van eiseres strijd kan opleveren met artikel 8 EVRM als de dochter van eiseres voor haar uitzetting niet wordt gevonden en in dat geval mogelijk in Nederland achterblijft. Wel merkt de gemachtigde van eiseres op dat eiseres tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de verdwijning van haar dochter.
3 Namens verweerder is ter zitting aangevoerd dat eiseres noch valt onder de motie Bos, noch onder de motie Dijsselbloem. In zijn fax van 19 december 2006 heeft verweerder aangegeven dat de brief van de minister-president aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 13 december 2006 geen consequenties heeft voor eiseres. In deze brief heeft de minister-president namelijk aangegeven dat uitzetting slechts zal worden opgeschort voor ex-asielzoekers die in de laatste fase van behandeling zijn bij het project Terugkeer. Eiseres maakt geen onderdeel meer uit van het project Terugkeer sinds zij op 17 juli 2006 met onbekende bestemming is vertrokken. Mocht de rechtbank desondanks van oordeel zijn dat eiseres valt onder eerder genoemde moties of dat bovengenoemde brief consequenties dient te hebben voor haar, dan dient de rechtbank de bewaring nochtans niet onrechtmatig te achten. Vooralsnog is verweerder namelijk slechts bezig met het aanvragen van een laissez-passer en het onderzoek naar de identiteit van eiseres. Van uitzetting is thans geen sprake. Op het moment dat een laissez-passer wordt afgegeven en de uitzetting concreet wordt, dient gekeken te worden of uitzetting strijdig is met bovengenoemde moties. Voorts heeft verweerder aangevoerd dat een tijdelijke opschorting van de uitzetting niet maakt dat zicht op uitzetting ontbreekt. Dienaangaande verwijst verweerder naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 november 2005 (LJN: AU7114). Tot slot heeft verweerder aangevoerd dat van schending van artikel 8 EVRM geen sprake is aangezien tegelijkertijd met een laissez-passer voor eiseres eveneens een laissez-passer voor haar dochter is aangevraagd.
4 De rechtbank overweegt het volgende.
4.1 De rechtbank is van oordeel dat de maatregelen van staandehouding en ophouding voor verhoor op rechtmatige wijze zijn toegepast. Gemachtigde van eiseres heeft aangevoerd dat, aangezien eiseres valt onder de motie Bos, zij rechtmatig in Nederland verblijft en dat de maatregel van bewaring niet aan haar had mogen worden opgelegd. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat onder de motie Bos alle asielzoekers vallen, behoudens oorlogsmisdadigers en veroordeelden wegens ernstige delicten, die hun eerste aanvraag voor 1 april 2001 indienden en Nederland niet hebben verlaten. In de brief van 13 december 2006 van de minister-president aan de Voorzitter van de Tweede Kamer is deze motie aangescherpt en is besloten dat de opschorting van uitzetting betrekking heeft op ex-asielzoekers, die in de laatste fase van behandeling zijn bij het project Terugkeer. Sinds eiser op 11 juli 2006 met onbekende bestemming is vertrokken, maakt eiseres geen onderdeel meer uit van het project Terugkeer. Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank dat niet gezegd kan worden dat eiseres legaal in Nederland verblijft. Zodat de maatregel van bewaring aan haar opgelegd mocht worden.
4.2 De rechtbank is van oordeel dat eiseres in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 en dat ten aanzien van eiseres het vermoeden bestaat dat zij zich aan haar uitzetting zal onttrekken.
4.3 Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn en handelt verweerder voldoende voortvarend teneinde de uitzetting van eiseres te realiseren. De rechtbank overweegt hiertoe dat nu eiseres geen onderdeel uitmaakt van het project Terugkeer haar uitzetting, gelet op de brief van 13 december 2006 van de minister-president aan de Voorzitter van de Tweede Kamer, niet zal worden opgeschort.
4.4 Er is geen grond voor het oordeel dat het systeem van de vreemdelingenbewaring zich niet verdraagt met het doel waarvoor eiseres vastzit. De bewaring dient ter fine van uitzetting. Nu de rechtbank van oordeel is dat zicht op uitzetting bestaat, is er geen reden om aan te nemen dat de bewaring in onderhavig geval een ander doel dient dan de uitzetting van eiseres te realiseren.
4.5 De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van schending van artikel 8 EVRM aangezien tegelijkertijd met een laissez-passer voor eiseres eveneens een laissez-passer voor haar dochter is aangevraagd.
4.6 Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van eiseres in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om de opheffing van de maatregel te bevelen of een wijziging van de tenuitvoerlegging daarvan te gelasten.
4.7 Het beroep is ongegrond.
4.8 Er bestaat geen ruimte voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
4.9 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III Beslissing
De rechtbank ’s-Gravenhage:
rechtdoende:
1 verklaart het beroep ongegrond;
2 wijst het verzoek om schadevergoeding af;
Aldus gedaan door mr. T. Avedissian, rechter, en uitgesproken in het openbaar op 20 december 2006, in tegenwoordigheid van mr. M. Hoebergen, griffier.
De griffier: De rechter:
Rechtsmiddel
Krachtens artikel 95 van de Vw 2000 staat tegen deze uitspraak hoger beroep open. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder d, van de Vw 2000 staat geen afzonderlijk hoger beroep open tegen de beslissing op het verzoek om schadevergoeding. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is één week na verzending van de uitspraak. Bij het beroep¬schrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingen¬zaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.
afschrift verzonden op: