Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
meervoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 04/33632
AWB 04/33633
V.nr.: 200.752.8550
200.752.8551
270.375.2142
inzake: [eiser], geboren op [geboortedatum] 1981, eiser,
alsmede [eiseres], geboren op [geboortedatum] 1984, eiseres, mede namens hun minderjarige dochter [dochter], geboren op [geboortedatum] 2004,
allen van Armeense nationaliteit, wonende te [woonplaats], tezamen te noemen: eisers,
gemachtigde: mr. R.J. van der Zee, medewerker van de Stichting Rechtsbijstand Asiel te ‘s-Hertogenbosch,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.W. Kreumer, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van het Ministerie van Justitie.
Op 3 maart 2003 hebben eisers beiden een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Op 14 juli 2003 heeft verweerder aan eisers schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvragen af te wijzen. Bij afzonderlijke besluiten van 16 september 2003 heeft verweerder de aanvragen afgewezen. Naar aanleiding van de zienswijze op de voornemens van 14 juli 2003, heeft verweerder op 22 september 2003 besloten de besluiten van 16 september 2003 in te trekken. Nadien hebben eisers bij brieven van 24 september 2003, 7 en 14 oktober 2003, 22 december 2003 en 14 januari 2004 nadere stukken aan verweerder toegezonden.
2. Op 27 januari 2004 heeft verweerder aan eisers kenbaar gemaakt dat hij aan de Minister van Buitenlandse Zaken heeft verzocht een onderzoek in te stellen in het land van herkomst. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het individueel ambtsbericht van 14 april 2004 (kenmerk DPV/AM-U040122.0050/845756) (hierna: het individuele ambtsbericht). Bij brief van 20 april 2004 heeft verweerder medegedeeld dat inzage in de stukken die geleid hebben tot het individuele ambtsbericht, zoals bedoeld in uitspraken van de (voormalige) Rechtseenheidskamer van deze rechtbank van 16 april 1998 (de zogenaamde REK-check), heeft plaatsgevonden en dat het individuele ambtsbericht qua inhoud en procedure zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk inzichtelijk is.
3. Bij schrijven van 10 maart 2005 heeft de rechtbank de Minister van Buitenlandse Zaken verzocht om toezending van de onderliggende stukken, behorende bij het individuele ambtsbericht van 14 april 2004. Deze stukken zijn bij brief van 4 april 2005 aan de rechtbank gezonden. De Minister heeft met een beroep op artikel 8:29, eerste lid, van de Awb meegedeeld dat de kennisneming van bepaalde gedeelten in deze stukken tot de rechtbank beperkt dient te blijven. Daarbij zijn de redenen aangegeven die deze beperkte kennisneming rechtvaardigen. Bij beslissing van 15 augustus 2005 heeft deze rechtbank en zittingsplaats, in andere samenstelling, bepaald dat de beperking van de kennisneming van bepaalde gedeelten van het ambtsbericht gerechtvaardigd is. Beide partijen hebben schriftelijk verklaard er geen bezwaar tegen te hebben dat de rechtbank kennis neemt van de onderliggende stukken, en mede op grondslag van die stukken uitspraak doet. De rechtbank heeft kennis genomen van de onderliggende stukken.
4. Op 18 mei 2004 heeft verweerder aan eisers schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvragen opnieuw af te wijzen. Bij brief van 2 juni 2004 hebben eisers aangevoerd dat het niet of nauwelijks mogelijk was een reactie op het voornemen te geven behalve een ontkenning van de inhoud van het individuele ambtsbericht, nu hen was meegedeeld dat voor de afhandeling van het verzoek om afgifte van de onderliggende stukken vier weken nodig zouden zijn. Op grond daarvan hebben zij verweerder om uitstel verzocht voor een reactie op het voornemen. Nadat zij de onderliggende stukken hebben ontvangen, hebben eisers op 22 juni 2004 hun zienswijze op de voornemens naar voren gebracht. In die zienswijze is, onder verwijzing naar eerdere correspondentie, gesteld dat aan het individuele ambtsbericht geen enkele waarde kan worden toegekend. Daarbij is, onder verwijzing naar de eerder ingediende klachten, opgemerkt dat al eerder is gesteld dat het onderzoek onzorgvuldig is verlopen, dat sprake is geweest van het lekken van processtukken, en (in Armenië) van corruptie. Tevens is aangegeven dat eisers proberen informatie te verzamelen die de uitkomsten van het individuele ambtsbericht zal weerleggen, maar dat daar enige tijd overheen zal gaan. Bij afzonderlijke besluiten van 30 juni 2004 heeft verweerder de aanvragen afgewezen.
5. Bij beroepschriften van 26 juli 2004 hebben eisers tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van de beroepen zijn ingediend bij brief van 25 augustus 2004 en aangevuld bij brieven van 9 september 2004, 1 oktober 2004 en 26 oktober 2005. Op 1 september 2004 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 28 oktober 2005 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de beroepen.
6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2005. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.W.Th. Berg. Tevens was ter zitting aanwezig T. Gasparyan als tolk in de Armeense taal en de als getuige/deskundige meegekomen prof. dr. M.J. Faber.
7. Bij beslissing van 9 november 2005 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst. Bij brief van 10 november 2005 heeft de rechtbank verweerder verzocht zich te beraden op de vraag of het besluit wordt gehandhaafd dan wel dient te worden ingetrokken. Tevens heeft de rechtbank verweerder verzocht om de aan het dossier van de rechtbank ontbrekende stukken toe te zenden.
8. Bij brief van 6 december 2005 heeft verweerder gereageerd. Bij brief van 22 december 2005 heeft de gemachtigde van eisers hierop gereageerd. De zaak is vervolgens verwezen naar de meervoudige kamer.
9. Het onderzoek ter zitting door de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 2 maart 2006. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig T. Gasparyan, als tolk in de Armeense taal en prof. dr. M.J. Faber, als getuige/deskundige.
10. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1. Nadat eisers bij brief van 2 en 17 februari 2004 aan verweerder hadden bericht dat de militaire politie bij eisers vader aan de deur was geweest, en dat zij zich naar aanleiding daarvan grote zorgen maakten over de gevolgen die het door de Minister van Buitenlandse Zaken ingestelde onderzoek voor hun families zou hebben, hebben zij bij brieven van 20 februari 2004 en 9 maart 2004 verweerder verzocht te bewerkstelligen dat het door de Minister van Buitenlandse Zaken ingestelde onderzoek onmiddellijk zou worden gestopt of voorzichtiger zou worden aangepakt. Eisers hebben daartoe onder meer aangevoerd dat eisers vader als gevolg van de manier waarop dit onderzoek werd uitgevoerd inmiddels in ernstige moeilijkheden was gekomen. Volgens eisers was, kort gezegd, inmiddels gebleken dat onbevoegden - waaronder de commandant van eisers kazerne - in het bezit waren gekomen van de inhoud van de door eiser in Nederland afgelegde verklaringen. Naar aanleiding daarvan was eisers vader afgeperst en ernstig mishandeld. Verweerder heeft eisers op 15 maart 2004 meegedeeld geen aanleiding te zien aan eerstgenoemd verzoek van eisers te voldoen.
2. Naar aanleiding van het vorenstaande hebben eisers onder meer een klacht ingediend bij de Nationale Ombudsman. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat op die klacht een eindbeslissing is genomen.
3. In de brief van 13 oktober 2003 van D.K. Faradji, arts medische opvang Asielzoekerscentrum Enschede, is gesteld dat eiser in het land van herkomst lichamelijk en psychisch is mishandeld. Hij heeft last van slaapproblemen, nachtmerries, spanningsklachten en suïcidale gedachten. Hij is onder behandeling bij het RIAGG. In de brief van 6 januari 2004 van GGZ Friesland Noord, ondertekend door de arts F. Engelhard, staat dat eiser uiterlijke tekenen van spanning vertoont bij sommige onderdelen van zijn geschiedenis. De beschrijving van het gebeurde is zeer gedetailleerd met veel samenhang. Eisers vrouw wekt hem ’s nachts regelmatig, omdat hij ligt te schreeuwen in zijn slaap, over zijn broer. Hij is angstig om alles wat hij heeft meegemaakt nog eens te zien. De voorlopige diagnose is dat eiser lijdt aan een posttraumatisch stresssyndroom (PTSS).
In de hiervoor genoemde brief van 13 oktober 2003 van D.K. Faradji is gesteld dat ook eiseres in het land van herkomst lichamelijk en psychisch is mishandeld. Er heeft een spontane abortus plaatsgevonden ten gevolge van lichamelijk geweld. Eiseres heeft last van slaapproblemen, nachtmerries en spanningsklachten. Ze is onder behandeling van het RIAGG. Uit de brief van 12 januari 2004 van GGZ Friesland Noord blijkt dat eiseres is verwezen omdat zij getraumatiseerd is, dat er sprake is van een klassiek PTSS, en dat zij veel schuldgevoelens heeft. Voorts blijkt uit de brief dat eiseres op dat moment zeven maanden zwanger is. Deze zwangerschap is bewust en ze hoopt hiermee het verleden wat te vergeten. Tegelijkertijd vraagt zij zich af hoe ze, zoals ze zich nu voelt, een goede moeder kan zijn.
Tenslotte bevinden zich in het dossier eveneens (mede) door F. Engelhard, voornoemd, ondertekende brieven van 24 oktober 2005 van GGZ Friesland Noord, waarin, kort gezegd, wordt gesteld dat eisers nog steeds met ernstige psychische gebreken hebben te kampen. Onder meer heeft eiseres aan de hulpverleners meegedeeld dat haar psychische toestand verder verstoord is geraakt nadat zij en haar man gehoord hebben dat haar schoonfamilie ernstig in moeilijkheden is geraakt als gevolg van het onderzoek van de IND in Armenië. Deze gebeurtenissen hebben dusdanige angstgevoelens, zorgen, schuld- en loyaliteitsgevoelens met zich meegebracht dat de gevolgen daarvan de oorspronkelijke posttraumatische stresssyndromen overvleugelen. Ten aanzien van eiser wordt daaraan toegevoegd dat het loyaliteitsconflict waar eiser zich in bevindt wordt verergerd doordat eiser zich (thans) dient te weiden (de rechtbank leest: wijden) aan zijn vrouw en kind. Een behandelresultaat van zijn PTSS lijkt verder weg dan ooit.
Eisers hebben, zakelijk weergegeven, het volgende relaas aan hun aanvragen ten grondslag gelegd. Eisers behoren tot de bevolkingsgroep van de Jeziden. Zij woonden laatstelijk in het dorp [naam dorp]. Eiser en zijn halfbroer zijn op 25 oktober 2002 in militaire dienst gegaan, en werden gelegerd in de in Noramarg gelegen kazerne. Vanwege hun Jezidische afkomst hebben zij tijdens de militaire dienst vanaf de eerste dag problemen ondervonden. Ze werden door (onder)officieren mishandeld en hun vader moest vaak geld betalen aan de officieren om mishandelingen te voorkomen. Op een dag werd eiser zo erg mishandeld dat hij bewusteloos raakte en bijkwam in een ziekenhuis in [naam stad]. Daar werd hem verteld dat hij een zelfmoordpoging had gedaan. Eiser bleef van 10 januari 2003 tot 19 januari 2003 in het ziekenhuis. Eiser is toen naar de Franse ambassade in Jerevan gegaan met een klachtbrief en foto’s waarop hij stond met verwondingen die hij had opgelopen in het leger. Voor de ambassade heeft hij een blonde man, eiser dacht een buitenlandse man, aangesproken die zijn spullen in ontvangst nam en naar binnen ging. Deze man bleek later van de staatsveiligheidsdienst te zijn. Twintig minuten later werd eiser opgepakt, meegenomen naar een gebouw van de politie, en daar beschuldigd van landverraad. Zijn ondervragers, onder wie zich later ook de wijkagent van eisers dorp bevond, zeiden dat zij geen Armeniërs waren, en dat zij altijd met de Azerbeidzjanen hadden samengewerkt. Eiser werd onder meer geconfronteerd met een brief van [betrokkene], een etnisch-Azerbeidzjaanse vriend van zijn vader, en met een videoband die eiser vroeger voor [betrokkene] had gemaakt van de kazerne in zijn dorp. De mannen van de staatsveiligheidsdienst zeiden eiser dat [betrokkene] bij de Azerbeidzjaanse KGB werkte. De mannen sloegen eiser tot hij niet meer kon reageren. Daarna brachten ze eisers halfbroer naar binnen, die verkracht werd voor de ogen van eiser. In het bijzonder de wijkagent van eisers dorp was heel wreed. Vervolgens werden eiser en zijn halfbroer weer geslagen en geschopt, waardoor eiser bewusteloos raakte. Toen eiser bijkwam lag hij ergens buiten, op de grond naast een kanaal in de buurt van zijn kazerne en zag dat er een lijk in het kanaal werd gegooid. Dat was het lijk van zijn halfbroer. Eiser is daarop naar kennissen in het dorp [naam dorp 2] gegaan om hem te helpen naar huis te gaan. Volgens zijn kennis [naam kennis] was dit voor eiser te gevaarlijk. De zoon van [naam kennis] werd naar de plaats gestuurd waar eisers halfbroer lag, maar kwam terug met de mededeling dat hij het lijk niet had gevonden. Eiser is daarop met behulp van [naam kennis] nog in de nacht van 19 op 20 januari 2003 gevlucht naar Tblisi (Georgië). Eisers kennissen zijn ook naar eiseres gegaan om te vertellen wat er was gebeurd. Nog in de nacht van 19 op 20 januari 2003 is er een inval geweest bij eiseres thuis. Ze wilden weten waar haar man was. Eiseres zei dit niet te weten, en dat hij in het leger moest zijn. Vervolgens werden eiseres en haar vader gearresteerd. Ze hebben haar meegenomen naar het politiebureau en drie dagen lang mishandeld. Op 23 januari 2003 werd eiseres wederom meegenomen voor een verhoor. Tijdens dit verhoor hebben de ondervragers eiseres, die zwanger was, geprobeerd te verkrachten en haar weer mishandeld. Als gevolg daarvan raakte eiseres bewusteloos. De volgende dag kwam ze bij in het ziekenhuis. Daar werd haar verteld dat ze haar baby had verloren. De vader en grootvader van eiseres hebben haar mee naar huis genomen nadat eiseres een papier had getekend, en $ 1000,-- was betaald. De dagen daarna kwam de politie elke dag langs om te vragen waar haar man was. Op 28 januari 2003 is eiseres met behulp van een buurman en anderen naar haar man in Tbilisi vertrokken. Op 29 januari 2003 zijn eisers in Nederland aangekomen.
1. Verweerder stelt zich blijkens de bestreden besluiten en de daarin geïncorporeerde voornemens, - zakelijk weergegeven - op het standpunt dat eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Eisers hebben toerekenbaar geen documenten overgelegd ter staving van hun reisroute. Nu niet aannemelijk is gemaakt dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hen is toe te rekenen, is op voorhand afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Van de vereiste positieve overtuigingskracht is, gelet op het uitgebrachte individuele ambtsbericht, geen sprake. De stelling dat de Nederlandse overheid onzorgvuldig is geweest en verantwoordelijk is voor het lekken van vertrouwelijke stukken uit de asielprocedure wordt niet gevolgd. Voorts was er onvoldoende aanleiding het onderzoek stop te zetten. Het individuele ambtsbericht kan worden aangemerkt als een deskundigenadvies. Verweerder mag van de juistheid van deze informatie uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. Op 20 april 2004 is conform de REK-check geconcludeerd dat het individueel ambtsbericht qua inhoud en procedure zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk inzichtelijk is. Een aantal essentiële verklaringen die eisers hebben afgelegd tijdens de gehoren zijn tegenstrijdig gebleken met de bevindingen in het individueel ambtsbericht. Eiser heeft met zijn familie in [naam dorp] gewoond, maar is enkele jaren geleden met zijn familie naar het buitenland vertrokken. Het relaas is voorts met name gebaseerd op eisers ervaringen tijdens het vervullen van zijn militaire dienstplicht. Uit het individuele ambtsbericht is echter af te leiden dat hij zijn militaire dienstplicht nog niet heeft vervuld. Hierdoor zijn ook de verklaringen van eiseres onder meer over de mishandeling en verkrachting ongeloofwaardig. Voorts is gebleken dat eiser tussen 10 en 19 januari 2003 niet in het ziekenhuis van [naam stad] verbleven heeft en dat zijn halfbroer een natuurlijke dood gestorven is. Voorts wordt eiser gezocht door de Armeense autoriteiten vanwege dienstplichtontduiking, wat tegenstrijdig is met de verklaring van eiser dat hij gehoor heeft gegeven aan de oproep voor militaire dienst. Uit het individuele ambtsbericht blijkt dat eiser niet in dienst is geweest en niet naar de medische keuring is geweest. Van desertie kan derhalve geen sprake zijn. Nu het relaas van eisers ongeloofwaardig wordt geacht is er geen aanleiding het asielrelaas van eisers inhoudelijk te beoordelen. Niettemin merkt verweerder op dat de door eisers gestelde dienstplichtontduiking niet kan leiden tot vluchtelingschap. Tevens hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico lopen om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Tot slot is niet gebleken dat eisers in aanmerking komen voor een vergunning op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Eisers hebben niet het verband aannemelijk gemaakt tussen hun asielrelaas en hun gestelde PTSS. Voorop staat echter dat de door eisers aangevoerde traumatiserende gebeurtenissen niet geloofwaardig worden geacht.
2. Eisers leggen, onder verwijzing naar al hetgeen zij in de procedure eerder naar voren hebben gebracht, hun zienswijzen van 14 oktober 2003 en 18 mei 2004 daaronder begrepen, en zakelijk weergegeven, aan hun beroepen ten grondslag dat zij in aanmerking komen voor de gevraagde verblijfsvergunning.
De problemen die eisers hebben ondervonden zijn terug te voeren tot de Jezidische afkomst van eisers. Door het onderzoek in Armenië van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn eisers en hun familie (eens te meer) in ernstige problemen gekomen. Eisers hadden geen andere mogelijkheid dan dit via verklaringen van derden aan te tonen. Nergens blijkt uit dat verweerder de klacht hierover zorgvuldig heeft bestudeerd. Het individuele ambtsbericht is onzorgvuldig tot stand gekomen en eisers kunnen met concreet bewijs diverse punten weerleggen. Hierbij wijzen eisers op het op 5 september 2004 aan hen uitgebrachte rapport van prof. dr. Mient Jan Faber (hierna: Faber). Faber is in juli 2004 naar Armenië gegaan en heeft daar onderzoek gedaan naar de situatie in het leger in het algemeen en die van eiser in het bijzonder. Daarnaast heeft hij onderzocht of de uitkomsten van het individuele ambtsbericht wel in overeenstemming zijn met de werkelijkheid. In tegenstelling tot wat in het individuele ambtsbericht wordt vermeld, woont de familie van eiser volgens de bevindingen van Faber nog in het dorp [naam dorp] in Armenië. In dit verband heeft Faber in zijn rapport een verklaring overgelegd van de gemeente [naam dorp] waaruit blijkt dat de familie van eiser daar nog woont. Voorts is er een foto opgedoken waar eiser en zijn halfbroer in uniform op te zien zijn tijdens een feestavond voor onderofficieren waarbij de rekruten op een podium moesten zitten om de spotternijen van de officieren te incasseren. Tevens is een verklaring overgelegd van een medewerkster van het ziekenhuis van [naam stad], [naam medewerkster], waaruit blijkt dat eiser op 10 januari 2003 in mishandelde toestand in het ziekenhuis is gebracht en daar is behandeld. Daarnaast is eiser gedeserteerd uit het leger. Dit levert een zwaardere straf op dan dienstweigering volgens het algemene ambtsbericht inzake Armenië. Voorts blijkt uit diverse medische stukken dat eisers lijden aan een PTSS, dat in verband staat met hun asielrelaas.
3. Verweerder heeft bij brief van 6 december 2005 het volgende meegedeeld. Het rapport van Faber is op verzoek van eisers opgesteld. Het is eerst in beroep overgelegd. Het rapport is geen feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 83 van de Vw 2000. Voorts is het geen nadere toelichting van een eerder ingenomen stelling, nu eisers in de zienswijze van 22 juni 2004 enkel hebben opgemerkt dat zij pogen informatie te verzamelen die de uitkomst van het ambtsbericht zal weerleggen. Van het op handen zijn van het rapport wordt geen melding gemaakt, laat staan dat met het oog daarop is gevraagd te wachten met het nemen van een beschikking. Voorts hebben eisers geen niet aan hen toe te rekenen omstandigheden aangevoerd waaruit zou moeten blijken dat het niet mogelijk was Faber gedurende de besluitvorming te benaderen. Het rapport van Faber van 5 september 2004 dient derhalve niet bij de beoordeling te worden betrokken. Hetzelfde geldt voor de overige bijlagen als overgelegd bij de gronden van het beroepschrift van 9 september 2004 en 1 oktober 2004, te weten de handgeschreven verklaring van de gemeente van 9 juli 2004, de handgeschreven verklaring van [naam medewerkster], alsmede voor de foto welke op de achterkant van een tekst is voorzien.
Indien de rechtbank van oordeel is dat het rapport van Faber, alsmede de bijlagen daarbij, alsmede de in het rapport genoemde foto, wel bij de beoordeling betrokken moeten worden, merkt verweerder op dat zij niets afdoen aan het oordeel van verweerder dat het niet geloofwaardig wordt geacht dat eisers problemen hebben ondervonden vanwege de gestelde desertie van eiser uit het leger van Armenië. De conclusies van het rapport zijn met name gebaseerd op een gesprek met de vader van eiser, twee handgeschreven brieven en een foto. In het rapport staat vermeld hetgeen de vader van eiser aan Faber heeft meegedeeld op 18 juli 2004. De vader van eiser kan echter niet worden aangemerkt als een objectieve en verifieerbare bron en hetgeen hij heeft verklaard leidt om die reden niet tot een ander oordeel. De handgeschreven verklaring van [naam medewerkster] en van het dorpshoofd vormen evenmin reden voor verweerder om op zijn standpunt terug te komen. Opmerkelijk is dat de vader van eiser vermeldt dat hij als outcast van het dorp wordt gezien en dat het hele dorp tegen hem zou zijn opgehitst vanwege eiser, maar dat het dorpshoofd hem wel ter wille zou zijn om een verklaring af te geven welke op verzoek kan worden overgelegd. Ook de foto kan niet leiden tot het oordeel dat eiser wel degelijk uit het leger van Armenië is gedeserteerd. Uit de foto blijkt niet dat deze is genomen tijdens een officiële militaire bijeenkomst. De foto toont enkel eiser in militaire kledij, hetgeen nog niet met zich meebrengt dat eiser daadwerkelijk in militaire dienst in zijn land van herkomst heeft gezeten. Het dragen van (mogelijk tweedehands) militaire kledij is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van het individuele ambtsbericht waaruit blijkt dat eiser zich niet heeft gemeld bij een tweede keuring en zijn dienstplicht niet daadwerkelijk heeft vervuld.
4. Bij brief van 22 december 2005 heeft de gemachtigde van eisers het volgende meegedeeld. Verweerder heeft nog immer de volledige informatie niet aan de rechtbank en eisers toegezonden. Voorts hebben eisers in de zienswijze naar voren gebracht dat getracht zal worden aan informatie te komen en dat hier uiteraard enige tijd overheen zal gaan. De beschikking is enkele dagen na de zienswijze genomen, terwijl verweerder geen contact met de gemachtigde van eisers heeft gezocht om navraag te doen naar de aard van het te verrichten onderzoek en de termijn waarop resultaat te verwachten zou zijn. Daarnaast zijn de overgelegde stukken niet tardief. Uit productiestuk 102 blijkt dat verweerder de overgelegde informatie heeft betrokken bij onderzoek via de Minister van Buitenlandse Zaken, zodat eisers ervan uitgaan dat verweerder hiermee kenbaar heeft gemaakt de inhoud van het aanvullend beroep wel degelijk van belang te achten. Overigens heeft verweerder aan de Minister van Buitenlandse Zaken om nader onderzoek verzocht, maar ondanks aandringen van de Minister van Buitenlandse Zaken geen concrete onderzoeksvragen gestuurd. Voor wat betreft de foto neemt verweerder nu een ander standpunt in. Niet langer wordt betwist dat eiser een originele foto heeft overgelegd. Echter nu wordt onder meer aangegeven dat eiser mogelijk tweedehands militaire kleding draagt. Nu verweerder in dit opzicht een ander standpunt heeft ingenomen dan in het besluit, kan dit reeds hierom geen stand houden.
5. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat de genoemde originele foto vermist is. Het originele dossier is nagezocht, ook daarin is het niet gevonden.
1. Aan de orde is de vraag of de bestreden besluiten, in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, in rechte stand kunnen houden.
2. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
3. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is de Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
4. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan - voor zover hier van belang - een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
5. Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f van genoemd artikel wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
6. De rechtbank stelt het volgende vast. Op 14 april 2004 is het individueel ambtsbericht uitgebracht. Verweerder heeft het bestreden besluit in doorslaggevende mate op dit individuele ambtsbericht doen steunen. In dit ambtsbericht is onder meer het volgende opgenomen. Eiser heeft tot enkele jaren geleden (exacte datum onbekend) in het dorp [naam dorp] te Armenië gewoond. Volgens buurtbewoners is hij enkele jaren geleden met zijn familie naar het buitenland verhuisd. Of eiseres tot januari 2003 woonachtig is geweest in het dorp is niet onderzocht. Het is mogelijk dat eisers alleen voor de kerk getrouwd zijn. Aan een (traditioneel) huwelijk dat niet bij de burgerlijke stand is geregistreerd, kunnen echter geen rechten of plichten worden ontleend. Eiser (die volgens het geboorteregister in 1982 is geboren) had in het najaar van 2000, bij het bereiken van de achttienjarige leeftijd, in militaire dienst moeten treden en heeft daartoe destijds ook een oproep gekregen. Om medische redenen heeft hij toen echter drie jaar uitstel van zijn dienstplicht gekregen, wat overigens een standaard termijn is. Aan het eind van 2003 had eiser zich opnieuw moeten laten keuren om zijn geschiktheid voor het alsnog vervullen van de dienstplicht te bepalen. Eiser is echter niet komen opdagen voor deze medische keuring. In Noramarg te Armenië bevindt zich een kazerne van de landmacht. Eiser heeft tussen 10 en 19 januari 2003 niet in het ziekenhuis van [naam stad] verbleven. Uit buurtonderzoek is gebleken dat de halfbroer van eiser, [halfbroer], een natuurlijke dood is gestorven. Het is niet mogelijk gebleken de exacte overlijdensdatum van de halfbroer van eiser te achterhalen. Eiser wordt gezocht door de autoriteiten van Armenië wegens het ontduiken van de dienstplicht.
7. Partijen zijn verdeeld over de vraag, of de inhoud van het individuele ambtsbericht strookt met de werkelijkheid en daarmee of verweerder de bestreden besluiten, in het bijzonder de daarin vervatte conclusie dat de door eisers afgelegde verklaringen ongeloofwaardig zijn, voldoende zorgvuldig heeft voorbereid en draagkrachtig heeft gemotiveerd. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
8. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 12 oktober 2001 (200103977/1, JV 2001, 325) blijkt onder meer dat verweerder bij de besluitvorming op asielaanvragen van de juistheid van een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken mag uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. In dat geval zal verweerder het ambtsbericht niet dan na het instellen van nader onderzoek terzake en bevestiging van de desbetreffende informatie aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen. Ten aanzien van individuele ambtsberichten heeft de AbRS eerder overwogen (onder meer in de uitspraak van 16 januari 2004 in zaak met nummer 200305368/1, gepubliceerd in JV 2004/83) dat, indien een individueel ambtsbericht het asielrelaas op essentiële punten weerspreekt, het aan de vreemdeling is om desgewenst het ambtsbericht te weerleggen.
9 . Eisers hebben bij hun aanvullende gronden in beroep op 9 september 2004 onder meer een rapport van Faber van 5 september 2004 met als bijlage een verklaring van het dorpshoofd van [naam dorp] overgelegd. Tevens is bij die brief overgelegd - onder mededeling dat het origineel per aangetekende post naar verweerder was gestuurd - de kopie van een foto waarop eiser en zijn halfbroer in militair uniform zijn afgebeeld, met een op de achterzijde van die foto geschreven tekst met bijbehorende vertaling. Tenslotte is bij deze aanvullende gronden een verklaring overgelegd van [naam medewerkster], een medewerkster in de kliniek van het ziekenhuis van [naam stad].
10. In het rapport van Faber is onder meer het volgende vermeld. Op zondag 18 juli 2004 is Faber van Jerevan naar [naam dorp] gereisd en heeft daar de familie van eiser opgezocht. De familie bleek op het adres te wonen dat eiser aan Faber had opgegeven en dus niet, zoals het onderzoek van de Minister van Buitenlandse Zaken had uitgewezen, naar het buitenland te zijn gereisd. De vader van eiser was gespannen. Hij wist niet of hij Faber kon vertrouwen, omdat enige tijd geleden, in het midden van de nacht enkele mannen, waaronder [naam man], de tweede man van het dorp, aan de deur geweest waren. De mannen kwamen met papieren uit Nederland waaruit zou blijken dat eisers daar verbleven en allerlei verhalen hadden verteld over de situatie in het leger. De vader van eiser werd ter plekke hard geslagen, omdat hij gelogen had over de verblijfplaats van zijn zoon. Die dag kwam ook de commandant van het legeronderdeel waar eiser had gediend langs en nam de vader mee naar de kazerne waar hij in elkaar geslagen werd. Nadat hij beloofd had $ 1000,-- te betalen en zijn vrouw het geld had gebracht, liet men hem vertrekken. [naam man] beloofde vervolgens tegen betaling van $ 10.000 een voor eiser gunstig rapport te schrijven over zijn ervaringen in het leger. Indien eisers vader niet zou betalen zouden de pesterijen voortduren en als eiser zou worden teruggestuurd naar Armenië, zou [naam man] hem voor de ogen van zijn vader doodmartelen. Na deze gebeurtenissen bleef het betrekkelijk rustig rond de familie, maar de vader vreesde dat het bezoek van Faber aanleiding zou kunnen worden voor nieuwe wraakacties tegen hem en zijn familie. Na een urenlang gesprek, met lange angstige en emotionele stiltes, begreep de vader van eiser dat als hij niets zou doen, zijn zoon zou worden teruggestuurd met alle gevolgen van dien voor het hele gezin. Hij beloofde bij het weggaan dat hij een verpleegster uit het ziekenhuis in [naam stad], waar eiser van 10 tot 19 januari 2003 verbleef, op zou zoeken. Zij zou bereid zijn op schrift te verklaren dat zij eiser verpleegd had in die dagen. Ook gaf hij Faber een bewijs van de burgerlijke stand mee dat de familie tot op de dag van heden inderdaad op het adres woonde dat hij bezocht had. Inmiddels is de verklaring van de verpleegster in Nederland. Bovendien is er een foto opgedoken bij een kennis van eiser waarin eiser en zijn halfbroer in uniform te zien zijn tijdens een feestavond voor onderofficieren waarbij de rekruten op een podium moesten zitten om de spotterijen van de officieren te incasseren. Op de foto is te zien dat zowel eiser als zijn halfbroer gewond zijn geraakt.
11. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat het rapport van Faber noch de andere onder V.9 vermelde stukken feiten of omstandigheden zijn als bedoeld in artikel 83 van de Vw 2000, omdat niet is gebleken van niet aan eisers toe te rekenen omstandigheden op grond waarvan de desbetreffende stukken niet eerder konden worden overgelegd. In zijn brief van 6 december 2005 heeft verweerder daaraan toegevoegd dat het rapport van Faber in deze procedure slechts als een nadere toelichting van een eerder ingenomen stelling een rol zou kunnen spelen. Van zodanige stelling is echter geen sprake, nu eisers in de zienswijze van 22 juni 2004 enkel hebben opgemerkt dat zij pogen informatie te verzamelen die de uitkomst van het ambtsbericht zal weerleggen. Van het op handen zijn van het litigieuze rapport werd door eisers geen melding gemaakt. Ten aanzien van de andere onder V.8 vermelde stukken neemt verweerder in zijn brief van 6 december 2005 het standpunt in dat daarvoor hetzelfde geldt als voor het rapport van Faber. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat verweerder zich verzet tegen het betrekken van het rapport van Faber en de overige onder V.9 vermelde stukken, doch geen gebruik wenst te maken van de mogelijkheid om een schriftelijke reactie te geven met betrekking tot de vraag of de overgelegde stukken aanleiding zijn voor handhaving, wijziging of intrekking van de bestreden besluiten.
12. De rechtbank zal, gegeven het standpunt van verweerder, allereerst hebben te onderzoeken of de onder V.9 vermelde stukken bij de beoordeling van de in beroep bestreden besluiten kunnen worden betrokken. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
13. In dit kader zal eerst het rapport van Faber worden besproken. Dit rapport is opgemaakt naar aanleiding van het individuele ambtsbericht en wordt door de rechtbank aangemerkt
a) deels als contra-expertise op dat ambtsbericht, voor zover het - op grond van de eigen waarneming, bevindingen en overige redenen van wetenschap - de in het ambtsbericht opgenomen informatie weerspreekt,
b) deels als nader bewijs van door eisers eerder ingenomen stellingen en
c) deels als een relaas waarin nieuwe feiten en omstandigheden zijn opgenomen.
14. Naar het oordeel van de rechtbank valt veruit het grootste gedeelte van bedoeld rapport in de hierboven onder V.13 sub a genoemde categorie. Dit gedeelte van het rapport van de deskundige Faber kan in zoverre worden aangemerkt als nader stuk in de zin van artikel 8:58 van de Awb en als zodanig zonder meer bij de onderhavige beoordeling worden betrokken, nu het in zoverre kan dienen ter weerlegging van de inhoud van het individuele ambtsbericht. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de AbRS van 3 februari 2006 (200509921/1).
15. Voor zover het rapport nader bewijs van eerder ingenomen stellingen bevat, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de aard van het voorliggende geschil met betrekking tot de feitelijke achtergrond van de onderhavige aanvragen vloeit voort dat een contra-expertise als het rapport van Faber nader bewijs van eerder ingenomen stellingen bevat. Een vervlechting van tegenbewijs en nader bewijs is echter in een zaak als de onderhavige onvermijdelijk en het scheiden daarvan grotendeels ondoenlijk en zinledig. Voor zover echter geoordeeld moet worden dat er door Faber nader bewijs is geleverd dat niet tevens als tegenbewijs is aan te merken, dient de vraag te worden beantwoord of dit in de onderhavige beoordeling kan worden betrokken. Hierbij geldt dezelfde maatstaf als ten aanzien van de nieuwe feiten en omstandigheden die in het rapport van Faber vermeld staan, welke betrekking hebben op hetgeen is voorgevallen in [naam dorp] tijdens de bestuurlijke besluitvormingsfase alsmede tijdens de reis van Faber. De rechtbank betrekt de onder V.13 sub b en c genoemde delen van het rapport van Faber dan ook tezamen in de hierna opgenomen overwegingen.
16. Het rapport van Faber (voorzover het betreft de onder V.13 sub b en c genoemde mededelingen, aanwijzingen en stellingen), de bij het rapport overgelegde verklaring van het dorpshoofd van [naam dorp], de verklaring van [naam medewerkster] en eerdergenoemde foto zijn na bekendmaking van de bestreden besluiten overgelegd. De rechtbank dient derhalve eerst de vraag te beantwoorden of deze stukken op de voet van artikel 83 van de Vw 2000 kunnen worden betrokken bij de beoordeling. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
17. Zoals de AbRS eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 3 augustus 2001 (JV 2001/258), dient de vraag of sprake is van feiten en omstandigheden, als bedoeld in artikel 83, eerste lid, van de Vw 2000 (nova), te worden beantwoord aan de hand van dezelfde criteria als die, welke gelden bij de toepassing van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. Blijkens de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2003 (JV 2003/139) moeten daaronder worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet vóór het nemen van dat besluit konden en derhalve, gelet op artikel 31, eerste lid van de Vw 2000, behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten en omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve gelet op laatstgenoemde bepaling, behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust.
18. De rechtbank stelt vast dat in beroep is gebleken dat door eisers tijdens de bestuurlijke besluitvormingsfase het onderzoek door Faber is geïnitieerd, naar aanleiding van en in reactie op het individuele ambtsbericht. Naar aanleiding van hetgeen op dit punt in de bestreden besluiten is opgemerkt, overweegt de rechtbank dat er geen grond is voor het oordeel dat eisers eerder dan het moment waarop zij met het individuele ambtsbericht zijn geconfronteerd hadden moeten trachten een deskundigenbericht te laten opstellen ter onderbouwing van hun aanvragen en asielrelazen. Een dergelijke - vergaande - onderbouwingsplicht vloeit voort uit regelgeving noch jurisprudentie. Bovendien neemt de rechtbank in aanmerking dat, voorzover nieuwe feiten en omstandigheden in het rapport van Faber zijn vermeld, dit zaken betreft die zijn voorgevallen nadat eisers hun aanvragen hadden ingediend en waren gehoord. Dit geldt in het bijzonder voor hetgeen is voorgevallen tijdens de reis van Faber. De rechtbank acht geen aanknopingspunten aanwezig - deze zijn ook van de zijde van verweerder niet aangereikt - voor de conclusie dat Faber zijn rapport eerder had kunnen afronden. De inhoudelijke relevantie van het rapport van Faber is onweersproken. Gelet hierop merkt de rechtbank de onder 13.1 sub b en c genoemde gedeelten van het rapport van Faber aan als nova.
19. Ten aanzien van de bij het rapport van Faber overgelegde verklaring van het dorpshoofd van [naam dorp] komt de rechtbank, onder verwijzing naar hetgeen hierboven onder V.18 met betrekking tot dat rapport is overwogen, tot eenzelfde oordeel. Deze verklaring is immers kennelijk mede opgesteld ter onderbouwing van de in het rapport van Faber neergelegde bevindingen, welk rapport een reactie vormde op het individuele ambtsbericht, waarin de feiten waarover eisers hadden verklaard (onder meer dat de familie van eiser nog altijd in het dorp woont) onjuist waren bevonden. Deze verklaring heeft derhalve eveneens als novum te gelden. Ten aanzien van de - ongedateerde - verklaring van [naam medewerkster] neemt de rechtbank bij het ontbreken van een andere redelijke verklaring aan dat het gaat om een na de besluiten opgemaakt stuk, waarvan, op grond van overwegingen gelijkluidend aan die hierboven zijn opgenomen, ook niet valt in te zien op grond waarvan eisers die daadwerkelijk eerder hadden kunnen en/of moeten overleggen. Het betreft immers ook een onderbouwing van het rapport van Faber ten aanzien van een in het individueel ambtsbericht weersproken feitelijkheid uit de asielrelazen van eisers, te weten dat eiser op 10 januari 2003, na ernstig te zijn mishandeld, in het ziekenhuis te [naam stad] werd opgenomen. Tevens is in dit kader van belang dat deze verklaring, evenals de verklaring van het dorpshoofd, is opgemaakt ter onderbouwing van de bevindingen van Faber, en op diens aandrang. De rechtbank zal deze verklaring derhalve eveneens op de voet van artikel 83 van de Vw 2000 bij de beoordeling van de besluiten betrekken.
20. Met betrekking tot de overgelegde foto overweegt de rechtbank het volgende. Volgens eisers en de afzender (eisers vriend [naam vriend]) dateert dit document (kennelijk) van voor de besluiten. De rechtbank leidt uit de stukken af dat deze foto op enig moment, na eisers intrede in militaire dienst, in het bezit is geraakt van [naam vriend] en op een later moment voor eisers boven water is gekomen. De rechtbank houdt het, gelet op deze door eisers geschetste onweersproken gang van zaken, ervoor dat het aan eisers enige tijd onbekend is geweest dat [naam vriend] bedoelde foto in zijn bezit had en dat het voor [naam vriend] niet duidelijk was dat eisers deze foto nodig hadden en/of waar eisers zich bevonden. Er is dan ook naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om te concluderen dat eisers deze foto eerder dan de besluiten over hadden kunnen leggen, terwijl voorts niet valt in te zien waarom zij dat, gelet op het feit dat hen eerst door middel van de confrontatie met het individueel ambtsbericht duidelijk werd dat en waarom hun asielverzoek definitief werd afgewezen, eerder hadden moeten doen. Daarnaast is van belang dat de foto het - mogelijk enige - bewijs kan vormen van de eerder ingenomen stelling dat eiser en zijn overleden halfbroer tijdens hun militaire dienst ingrijpend zijn gemaltraiteerd, waarmee de relevantie van dit document is gegeven. Ook de foto wordt derhalve als novum aangemerkt.
21. De slotsom van het voorgaande dient te zijn dat het rapport van Faber voor zover het de onder V.13 sub b en c bedoelde gedeelten betreft, de verklaring van het dorpshoofd van [naam dorp], de verklaring van [naam medewerkster] en de overgelegde foto op de voet van artikel 83 van de Vw 2000 kunnen worden meegenomen bij de beoordeling van de onderhavige beroepen.
22. Alle, in beroep overgelegde, stukken acht de rechtbank van inhoudelijke betekenis, omdat zij raken aan de kern van het geschil: te weten of eisers dan wel de opsteller van het individuele ambtsbericht moeten worden gevolgd in hun weergave van de feiten. Nu verweerder deze stukken niet heeft betrokken in de besluitvorming, acht de rechtbank reeds hierom de kennisvergaring en de voorbereiding van de bestreden besluiten onvoldoende zorgvuldig en de motivering reeds daarom onvoldoende draagkrachtig.
23. Na en op grond van de inzage van de onderliggende stukken is de rechtbank van oordeel dat er concrete aanknopingspunten zijn om te oordelen dat het individuele ambtsbericht onzorgvuldig tot stand is gekomen. Voorts is de rechtbank door die inzage gesterkt in haar oordeel dat er concrete aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van het individuele ambtsbericht.
24. De rechtbank heeft zich voorts nog te buigen over het volgende aspect van de door eisers naar voren gebrachte beroepsgronden. Eisers hebben gesteld dat zij en hun familieleden, waaronder met name eisers vader, door de wijze waarop het onderzoek door de Minister van Buitenlandse Zaken is verricht en in het bijzonder door het optreden van de bij dit onderzoek gehanteerde werkwijze en de daarbij ingeschakelde derden, in hun land van herkomst aan extra risico's als bedoeld in artikel 3 van het EVRM zullen worden respectievelijk reeds zijn blootgesteld. Door inzage van de onderliggende stukken is de rechtbank gesterkt in haar oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat door de door de Minister van Buitenlandse Zaken gebruikte onderzoeksmethoden risico’s in de zin van artikel 3 van het EVRM zijn ontstaan voor de familie van eisers, en eisers zelf, in hun land van herkomst, en dat de eerstbedoelde risico's zich ook al daadwerkelijk hebben gerealiseerd. Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder, ondanks het feit dat eisers meermalen gemotiveerd hebben verzocht om te stoppen met het onderzoek door de Minister van Buitenlandse zaken, omdat hun familie, en met name de vader van eiser, in Armenië daardoor reeds in ernstige problemen was gekomen, desondanks aan de Minister van Buitenlandse zaken opdracht heeft gegeven verder te gaan met dit onderzoek zonder dat uit de stukken is af te leiden dat verweerder voordien enig inhoudelijk onderzoek met betrekking tot de namens eisers overgebrachte noodkreten heeft ingesteld.
25. De rechtbank overweegt in het kader van bovenstaande nog nader als volgt, onder verwijzing naar de intussen incidentrijke voorgeschiedenis van deze aanvragen. Eisers hebben aan verweerder op 22 juni 2004 meegedeeld doende te zijn informatie te verzamelen waarmee het individuele ambtsbericht zou worden weerlegd, maar dat daar enige tijd mee gemoeid zou zijn. Niet is gebleken dat verweerder zich nader met eisers heeft verstaan omtrent de vraag hoe deze mededelingen dienden te worden opgevat, terwijl moet worden vastgesteld dat de besluiten wel ruim een week na deze mededeling zijn genomen. Deze terughoudendheid van verweerder in de - toen - beslissende fase is naar het oordeel van de rechtbank in die zin opmerkelijk te achten dat in de daaraan voorafgegane periode met grote regelmaat contact met eisers was gelegd, veelal naar aanleiding van door hen eerder ingezonden documenten. Hoewel de rechtbank het belang van het zo spoedig mogelijk beslissen op een aanvraag onderschrijft, is de rechtbank van oordeel dat het in het onderhavige geval zorgvuldiger was geweest om eisers de mogelijkheid te bieden om het door hen gestelde te onderbouwen en zich daardoor effectief te kunnen verweren tegen het uitgebrachte individuele ambtsbericht.
26. De rechtbank merkt voorts op dat het in hoge mate onzorgvuldig te achten is dat het origineel van de door eisers aan verweerder overgelegde foto, met op de achterkant een door de afzender geschreven tekst, thans onvindbaar blijkt te zijn, terwijl het belang van deze foto (inclusief de tekst) aanzienlijk is. Deze foto ziet immers op een deel van de kern van het asielrelaas van eisers, betreft een van de door eisers geproduceerde originele bewijsmiddelen, en zou het relaas van eisers derhalve, het met betrekking tot deze foto in verweerders brief van 6 december 2005 gestelde - wat daar overigens ook van zij - ten spijt, in betekenende mate kunnen ondersteunen.
27. Uit hetgeen onder V.12 tot en met V.26 is overwogen volgt dat de bestreden besluiten zijn genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Derhalve zullen de beroepen gegrond worden verklaard, de bestreden besluiten worden vernietigd en bepaald worden dat verweerder nieuwe besluiten neemt met inachtneming van deze uitspraak.
28. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1610,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 2).
1. verklaart de beroepen gegrond;
2. vernietigt de bestreden besluiten;
3. bepaalt dat verweerder binnen vier weken na verzending van de uitspraak nieuwe besluiten neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 1610,-- (zegge: zestienhonderd en tien euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Gewezen door mr. W.J. van Bennekom, voorzitter en mrs. G.S. Crince Le Roy en K. Mans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Veer, griffier, en openbaar gemaakt op: 6 juni 2006
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.