ECLI:NL:RBSGR:2006:AY7661

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/5502 GEMWT en AWB 06/5228 GEMWT
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving bestuursdwang bij illegale bouw zonder vergunning op agrarisch perceel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 4 september 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een agrarisch loonbedrijf, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [Q]. Eiser was onder aanzegging van bestuursdwang gelast om zonder vereiste bouwvergunning geplaatste portocabins en zeecontainers op zijn perceel te verwijderen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond en verlengde de termijn voor verwijdering.

De voorzieningenrechter overwoog dat legalisatie van de bouwwerken alleen mogelijk zou zijn als deze gebruikt konden worden voor het gelegaliseerde gebruik van het perceel als agrarisch loonbedrijf. Echter, in eerdere uitspraken was overwogen dat er geen concreet zicht op legalisatie bestond. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen reden was om af te wijken van de handhaving, aangezien er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.

Eiser had ook aangevoerd dat er een toezegging was gedaan door verweerder dat de portocabins nog niet verwijderd hoefden te worden, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat van een dergelijke toezegging geen bewijs was geleverd. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kon daarom niet slagen.

De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
Reg. nrs. AWB 06/5502 GEMWT en AWB 06/5228 GEMWT
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:86
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening en tevens op het beroep van
[Eiser], wonende te [Q] en [X] Verhuur- en Grondverzetbedrijf BV, [X] Loonbedrijf BV, [X] Infra BV en [e[X] Beheer en Materieel BV., alle gevestigd te [Q],
ten aanzien van het besluit van 23 mei 2006 van het college van burgemeester en wethouders van [Q], verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 30 augustus 2005 heeft verweerder eiser [eiser] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de zonder bouwvergunning geplaatste zeecontainers en portocabins, op het perceel plaatselijk bekend [adres] te [Q] binnen 3 maanden, ingaande de dag na verzending van dit besluit, te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 23 mei 2006 heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Commissie voor de behandeling van bezwaar- en beroepschriften, het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en daarbij de begunstigingstermijn verlengd tot 2 maanden na verzending van dit besluit.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 23 juni 2006, ingekomen bij de rechtbank op 26 juni 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 3 juli 2006 heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De zaak is op 21 augustus 2006 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J.M. Winkelhuijzen, advocaat te Alphen aan den Rijn.
Motivering
De voorzieningenrechter kan, indien een verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan hangende beroep bij de rechtbank en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, op de voet van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. In dit geval wordt van die bevoegdheid gebruik gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder eiser [eiser] gelast om binnen twee maanden na de datum van de verzending van het besluit de zonder vergunning geplaatste portocabins, die in gebruik zijn als kantine en/of kantoorruimte, alsmede de op het perceel [adres] te [Q] aanwezige zeecontainers te verwijderen en verwijderd te houden.
Tussen partijen is niet in geschil dat de portocabins en zeecontainers zonder de daarvoor vereiste bouwvergunning ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet zijn geplaatst.
Verweerder was derhalve, gelet op artikel 40, eerste lid, van de Woningwet bevoegd handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
De voorzieningenrechter overweegt dat legalisatie van de bouwwerken alleen aan de orde zou kunnen zijn, indien deze gebruikt kunnen worden voor het eveneens gelegaliseerde gebruik van het perceel als geheel ten behoeve van een agrarisch loonbedrijf.
In de uitspraak van heden in de zaken met registratienummers AWB 06/5195 GEMWT en AWB 06/5133 GEMWT heeft de voorzieningenrechter echter overwogen dat een concreet zicht op legalisatie van het gebruik van het perceel als agrarisch loonbedrijf ontbreekt. Van een concreet zicht op legalisatie van de bouwwerken is derhalve geen sprake.
Voor zover eiser heeft gesteld dat verweerder heeft toegezegd dat de portocabins gelet op de mogelijke legalisatie van het agrarisch loonbedrijf nog niet verwijderd behoefden te worden, overweegt de voorzieningenrechter dat van een dergelijke toezegging niet gebleken is.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan reeds daarom niet kan slagen.
Ook overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van handhaving dient te worden afgezien. Niet geoordeeld kan worden dat hier sprake is van een situatie waarin handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die situatie behoort te worden afgezien.
Het beroep is ongegrond.
Gegeven deze beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarin op het beroep is beslist, binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Aldus gegeven door mr. E. Dijt, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.P. Jadoenathmisier.