ECLI:NL:RBSGR:2006:AY6218
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst om bedrijfseconomische redenen en verzoek om vergoeding
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 25 januari 2006 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de verzoeker, die in dienst was bij de verwerende partij. De verzoeker, die al sinds 1995 in dienst was, verzocht om ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst op basis van artikel 7:685 BW, omdat hij zich in een onzekere en stresserende situatie bevond die schadelijk was voor zijn gezondheid. De verwerende partij had de arbeidsovereenkomst per 31 januari 2006 opgezegd om bedrijfseconomische redenen, maar had geen financiële vergoeding aangeboden aan de verzoeker. De verzoeker stelde dat de opzegging hem diep had gekwetst en dat hij ernstig benadeeld zou worden bij beëindiging van het dienstverband.
De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek. Echter, de rechter oordeelde dat er geen sprake was van een zodanige verandering in omstandigheden die een onmiddellijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigde, aangezien de arbeidsovereenkomst al per 31 januari 2006 zou eindigen. De verzoeker had geen ander belang bij een eerdere ontbinding dan het verkrijgen van duidelijkheid over een eventuele vergoeding. De kantonrechter concludeerde dat de verzoeker in wezen wilde blijven werken voor de verwerende partij en dat de redenen voor het verzoek niet voldoende waren om de arbeidsovereenkomst eerder te ontbinden.
Uiteindelijk werd het verzoek van de verzoeker afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten, die door de verwerende partij waren gemaakt. De kantonrechter benadrukte dat de vergoedingsmogelijkheid van artikel 7:685 BW alleen van toepassing is in situaties waarin een onmiddellijke ontbinding noodzakelijk is, wat in dit geval niet aan de orde was.