ECLI:NL:RBSGR:2006:AX9658

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 maart 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
515630 \ CV EXPL 05-2556
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van de bank en de afweging van de fout van de bank en de eigen schuld van de benadeelde

In deze zaak, die voorlag bij de Rechtbank 's-Gravenhage, stond de zorgplicht van de bank centraal in het kader van een rekening-courantovereenkomst. De eisende partij, een bank, had een kredietlimiet van € 1.300,-- aan de gedaagde, een particuliere cliënt, toegestaan zonder dat deze daar expliciet om had gevraagd. De gedaagde had gebruik gemaakt van deze kredietlimiet, maar kwam in betalingsproblemen. De bank had de kredietlimiet geleidelijk verlaagd en uiteindelijk de vordering ter incasso uit handen gegeven. De gedaagde voerde aan dat zij nooit een krediet had aangevraagd en dat zij niet goed begreep hoe de aflossingen op haar rekening werkten. De kantonrechter overwoog dat de bank een bijzondere zorgplicht heeft jegens haar cliënten, vooral in situaties waarin de cliënt mogelijk niet volledig inzicht heeft in de financiële gevolgen van zijn of haar handelen. De kantonrechter concludeerde dat de bank tekort was geschoten in haar zorgplicht, omdat zij de gedaagde niet voldoende had geïnformeerd over de werking van de kredietlimiet en de risico's die daarmee gepaard gingen. De rechter oordeelde dat de gedaagde deels verantwoordelijk was voor de ontstane situatie, maar dat de bank ook een deel van de verantwoordelijkheid droeg. Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.037,45 aan de bank, met inachtneming van de contractuele rente. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK S-GRAVENHAGE
Sector Kanton locatie Gouda
hc\Zaaknummer 515630 \ CV EXPL 05-2556
VONNIS in de zaak:
de naamloze vennootschap [bank] N.V.,
statutair gevestigd te [Z],
eisende partij bij dagvaarding,
gemachtigde [B] B.V.;
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
procederende in persoon.
1. Het verloop van de procedure
De kantonrechter heeft acht geslagen op de volgende stukken:
- dagvaarding + producties;
- schriftelijke weergave mondeling antwoord + productie;
- conclusie van repliek;
- 1e schriftelijke reactie aan zijde van gedaagde partij + producties;
- akte uitlating producties aan zijde van eisende partij;
- rolbeschikking d.d. 15 september 2006;
- akte uitlating aan zijde van eisende partij + productie;
- 2e schriftelijke reactie aan zijde van gedaagde partij.
2. Overwegingen
2.1 Tussen partijen verder te noemen [bank] en [gedaagde] staat, mede gelet op de door partijen overgelegde producties, als niet dan wel onvoldoende weersproken, het volgende vast:
a. [gedaagde] heeft met [bank] een rekening-courant-/privérekeningovereenkomst gesloten. Op deze overeenkomst zijn de Algemene Bankvoorwaarden van toepassing.
b. Medio 2002 heeft [bank] spontaan, dat wil zeggen niet op verzoek van [gedaagde], op de bankrekening van [gedaagde] een kredietlimiet van € 1.300,-- toegestaan. [gedaagde] heeft hiervan kennis genomen via een bankafschrift.
c. [gedaagde] heeft vervolgens gebruik gemaakt van de toegestane kredietlimiet door het laten ontstaan en/of het laten oplopen van een saldotekort op haar bankrekening. Op enig moment heeft het saldotekort de toegestane kredietlimiet overschreden.
d. Vanaf december 2003 heeft [bank] de toegestane kredietlimiet geleidelijk aan teruggebracht. In april 2004 bedroeg de kredietlimiet € 900,--. Blijkens een bankafschrift van 12 april 2004 bedroeg het saldotekort op de rekening van [gedaagde]
€ 1.360,48.
e. [Bank] heeft [gedaagde] tevergeefs gesommeerd om het saldotekort terug te brengen, waarna zij haar vordering op 6 juli 2004 ter incasso uit handen heeft gegeven.
f. Partijen zijn omstreeks juli/augustus 2004 een afbetalingsregeling met termijnen van € 50,-- per maand overeengekomen en op 14 januari 2005 een afbetalingsregeling met termijnen van € 100,-- per maand. Op het moment van dagvaarden had [gedaagde] in totaal € 350,-- in mindering betaald.
g. Bij brief van 25 april 2005 heeft de incassogemachtigde van [bank], voor zover van belang, het volgende aan [gedaagde] bericht:
In bovenstaande zaak hebben wij met u een betalingsregeling getroffen (...) Deze regeling wordt tot op heden op juiste wijze nagekomen (...)
Ondanks het feit dat de met u getroffen regeling goed wordt nagekomen verwachten we wel van u dat u een aanzienlijk deel van uw vakantieuitkering zult aanwenden om een extra aflossing te doen teneinde versnelt tot een algehele inlossing te komen.
Wij zien derhalve een verhoogde termijnbetaling in één der genoemde maanden tegemoet.
2.2 [Bank] vordert bij vonnis, uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan haar te betalen € 1.313,10, alsmede € 238,59 aan contractuele rente van 1,46% per maand tot 15 juli 2005 en € 234,39 aan buitengerechtelijke incassokosten (inclusief btw), verminderd met € 350,-- aan betalingen na sommatie, in totaal derhalve € 1.436,08, vermeerderd met voornoemde contractuele rente over € 1.313,10 vanaf 15 juli 2005 tot de dag der algehele voldoening.
[Bank] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] op zeer onzorgvuldige wijze en geheel in strijd met de tussen partijen overeengekomen Algemene Bankvoorwaarden haar rekening-courant heeft belast, waardoor een debetstand is ontstaan. Op de overeenkomst van partijen is de Wet op het Consumentenkrediet niet van toepassing. Ondanks aanmaningen is [gedaagde] nalatig gebleven met de betaling van de vordering, zodat de noodzaak is ontstaan om de vordering ter incasso uit handen te geven. [Bank] heeft bij akte van 19 januari 2006 een bankafschrift d.d. 7 juni 2004 van de rekening van [gedaagde] overgelegd, waarop een saldotekort is vermeld van € 1.254,58. [Bank] heeft toegelicht dat op het moment dat zij haar vordering uit handen gaf er weer een contractuele rente van 17,5% per jaar ad € 58,52 was vervallen. Hierdoor kwam het openstaande saldo op € 1.313,10. [Bank] heeft gesteld dat zij op 9 augustus 2004, 11 oktober 2004 en 14 oktober 2004 telkens € 50,-- heeft ontvangen en op 31 januari 2005 en 6 april 2005 telkens € 100,--. Deze betalingen zijn in mindering gebracht op de totale vordering. Na de in 2.1 onder g weergegeven brief heeft [gedaagde] geen betalingen meer verricht. Daarom is [gedaagde] bij brief van 31 mei 2005 medegedeeld dat de betalingsregeling is komen te vervallen. [Bank] maakt thans aanspraak op betaling van de gehele vordering ineens.
2.3 [gedaagde] heeft zakelijk weergegeven het verweer gevoerd dat zij nooit een krediet heeft aangevraagd, maar dat zij dit spontaan heeft gekregen. [gedaagde] heeft aangegeven dat zij stom is geweest om hier gebruik van te maken. [gedaagde] begrijpt niet dat er steeds aflossingen worden afgeschreven, maar dat de hoofdsom daardoor niet minder wordt. Daarom is zij opgehouden met betalen, zodat de zaak voor de rechter zou komen. Verder is zij uit wanhoop en angst overgestapt naar de [bank2], omdat zij ook haar gewone rekeningen moet betalen. [gedaagde] heeft een brief van de incassogemachtigde d.d. 25 april 2005 overgelegd, waar uit blijkt dat zij de betalingsregeling tot op dat moment op juiste wijze is nagekomen. Volgens [gedaagde] was het inschakelen van een incassobureau helemaal niet nodig geweest als er maar redelijke afspraken over de aflossing met haar waren gemaakt. [gedaagde] heeft verder aangegeven dat zij slapeloze nachten heeft van het door haar geleden verlies: de rente, de kosten van de incassobrieven (buitengerechtelijke incassokosten) en misschien ook nog de proceskosten. [gedaagde] heeft verder toegelicht dat zij een bijstandsmoeder is met twee kinderen. Zij ziet geen oplossing en hoopt dat de kantonrechter uitkomst biedt.
2.4 De kantonrechter overweegt als volgt.
Blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad brengt de maatschappelijke functie van banken een bijzondere zorgplicht mee. Deze vloeit voort uit de eisen van redelijkheid en billijkheid, naar de aard van een contractuele verhouding tussen een bank en haar particuliere cliënten. De strekking van bedoelde zorgplicht is om de cliënt te beschermen tegen het gevaar van eigen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht. Indien dit gevaar zich verwezenlijkt, wegen bij de toepassing van de in artikel 6:101 BW opgenomen maatstaf fouten van de cliënt die uit die lichtvaardigheid of dat gebrek aan inzicht voortkomen in beginsel minder zwaar dan fouten van de bank waardoor deze in de zorgplicht is tekortgeschoten (HR 23 mei 1997, NJ 1998,192 en HR 11 juli 2003, JOR 2003,199). De omvang van de zorgplicht hangt af van de bijzondere omstandigheden van het geval, waaronder de eventuele deskundigheid van de cliënt, diens inkomens- en vermogenspositie, het antwoord op de vraag op wiens initiatief de transactie is aangegaan, de mate waarin de bank de cliënt over de te lopen en reeds genomen risico’s heeft geïnformeerd, eventuele waarschuwingen van de bank en het antwoord op de vraag of de bank haar eigen richtlijnen met betrekking tot kredietverstrekking en bewaking in acht heeft genomen.
2.5 Ook op [bank] rust de hiervoor omschreven bijzondere zorgplicht en wel jegens [gedaagde] uit hoofde van de overeengekomen rekening-courantverhouding tussen partijen. [Bank] heeft niet betwist dat zij [gedaagde] ongevraagd op haar bankrekening een kredietlimiet van € 1.300,-- heeft toegestaan. Niet gesteld of gebleken is dat [bank] [gedaagde] over de werking van een kredietlimiet heeft geïnformeerd. Uit het verweer van [gedaagde] maakt de kantonrechter op dat zij niet bekend is met het verschil tussen een krediet en een kredietlimiet, hetgeen er op wijst dat zij terzake geen deskundigheid bezit.
Ook is niet gesteld of gebleken dat [bank] voorafgaand aan de toekenning van de kredietlimiet heeft geïnformeerd naar het inkomen en de vaste lasten van [gedaagde] en/of dat zij rekening heeft gehouden met het feit dat [gedaagde] een bijstandsuitkering heeft en dat zij de uit een oplopend saldotekort voortkomende rentelast niet of nauwelijks zou kunnen opbrengen en/of dat zij [gedaagde] voor de gevolgen van een oplopend saldotekort heeft gewaarschuwd. Dat [bank] geen rekening heeft gehouden met het inkomensniveau van [gedaagde] blijkt ook uit de wijze waarop uitvoering is gegeven aan de laatstelijk tussen partijen overeengekomen betalingsregeling. Hoewel dit niet tussen partijen was overeengekomen heeft [bank] zonder meer aanspraak gemaakt op een deel van de vakantie-uitkering van [gedaagde], hetgeen geen blijk geeft van een zorgvuldige houding jegens [gedaagde]. Overigens had dit [gedaagde] niet hoeven te beletten om de overeengekomen aflossing van € 100,-- per maand te blijven voldoen. Weliswaar heeft [gedaagde] zelf door gebruikmaking van de kredietlimiet het saldotekort op haar bankrekening lichtvaardig laten oplopen en heeft zij niet volledig aan haar betalingsverplichtingen voldaan, hetgeen zij ook heeft erkend, maar dit neemt niet weg dat [bank], naar het oordeel van de kantonrechter, op grond van het vorenstaande in de jegens [gedaagde] in acht te nemen bijzondere zorgplicht is tekortgeschoten.
2.6 Nu [gedaagde] niet heeft betwist dat zij het op 24 juni 2004 bestaande negatieve saldo van € 1.254,58 verschuldigd is, zal dit bedrag worden toegewezen.
2.7 De mate waarin de in 2.5 aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de overige, als schade aan te merken posten, te weten de contractuele vertragingsrente en de naar de criteria en maatstaven van het rapport Voor-werk II verschuldigde buitengerechtelijke incassokosten, ten bedrage van (€ 58,52 + € 238,59 + € 234,39 =) € 531,50, hebben bijgedragen, waardeert de kantonrechter op 25% voor [gedaagde] en 75% voor [bank]. Dit leidt ertoe dat het hiervoor genoemde bedrag van € 531,50 moet worden verrekend met een bedrag van € 398,63 (75% van € 531,50) als zijnde de door [gedaagde] geleden, doch ten laste van [bank] komende schade. Van voornoemde gevorderde posten is derhalve het ten laste van [gedaagde] blijvende deel ter grootte van € 132,87 toewijsbaar. Het totale toe te wijzen bedrag komt hierdoor op € 1.254,58 + € 132,87 - € 350,-- = € 1.037,45.
2.8 De vertragingsrente over de restant hoofdsom ad 1,46% per maand vanaf de dag der dagvaarding acht de kantonrechter op grond van het vorenstaande eveneens voor 25% (= 0,365% per maand) toewijsbaar.
2.9 Voor een betalingsregeling is op grond van artikel 6:29 BW de toestemming nodig van [bank]. Uit de processtukken blijkt niet of [bank] deze toestemming aan [gedaagde] wil geven. De kantonrechter kan daarom in dit vonnis geen betalingsregeling opnemen. Indien [gedaagde] toch een betalingsregeling wenst, kan zij dit na deze procedure zelf aan [bank] vragen.
2.10 Nu partijen over en weer op enig punt in het ongelijk gesteld, zullen de proceskosten zodanig worden gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3. De beslissing:
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting aan [bank] te betalen de som van € 1037,45 met de ten laste van [gedaagde] komende contractuele rente ad 0,365% per maand daarover;
compenseert de proceskosten zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting van 16 maart 2006.