ECLI:NL:RBSGR:2006:AX7787

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/4069 AWBZ
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake indicatie zorg voor verzoeker met Ehlers Danlos syndroom

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 6 juni 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de zorgindicatie voor verzoeker, die lijdt aan het Ehlers Danlos syndroom. Verweerder, het Centrum Indicatiestelling Zorg, had vastgesteld dat verzoeker in aanmerking kwam voor zes dagdelen activerende begeleiding met vervoer voor de periode van 6 december 2005 tot 6 december 2006. Echter, verzoeker en zijn moeder waren van mening dat deze indicatie onvoldoende was en dat de zorgbehoefte van verzoeker de gebruikelijke zorg overstijgt. Tijdens de zitting op 23 mei 2006 werd duidelijk dat de moeder van verzoeker, die ook zorg nodig heeft, niet in staat is om de benodigde zorg te bieden vanwege haar eigen beperkingen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verweerder niet voldoende had gemotiveerd waarom de zorg beperkt moest blijven tot drie dagen en dat er geen onderzoek was gedaan naar de thuissituatie van verzoeker.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit naar verwachting niet in stand zal blijven en heeft verweerder opgedragen om uiterlijk op 14 juni 2006 een nieuw besluit te nemen dat voorziet in drie dagen activerende begeleiding en twee dagen passende verzorging voor verzoeker. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de veiligheid van verzoeker in het geding is en dat er acuut ondersteuning nodig is. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige indicatieprocedure en de noodzaak om de specifieke omstandigheden van de zorgvrager in overweging te nemen bij het nemen van beslissingen over zorgindicaties.

Uitspraak

Voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
Reg. nr. AWB 06/4069 AWBZ
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:84
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[verzoeker], verzoeker, vertegenwoordigd door [moeder], wonende te [woonplaats],
ten aanzien van het besluit van 6 december 2005 van het Centrum Indicatiestelling Zorg, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Verzoeker is geboren op [...] 2004. Zowel hij als zijn moeder, [moeder], lijden aan het Ehlers Danlos syndroom. Ten aanzien van beiden is door verweerder een indicatiebesluit genomen om te bepalen in welke mate zij zijn aangewezen op zorg in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Voor wat betreft moeder is aangegeven dat zij niet in aanmerking komt voor de gevraagde zorg.
Bij besluit van 6 december 2005 heeft verweerder vastgesteld dat verzoeker in aanmerking komt voor zes dagdelen activerende begeleiding (AB-DAG) met vervoer voor de periode van 6 december 2005 tot 6 december 2006.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 6 januari 2006 bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft verweerder een concept beschikking op bezwaar, gedateerd 26 april 2006, aan verzoeker gestuurd waarin deze aangeeft dat hij voornemens is het bezwaar ongegrond te verklaren maar hierover eerst het advies van het College van zorgverzekeraars dient te vragen.
Bij brief van 10 mei 2006 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken eerst de middag voor de zitting overgelegd waardoor deze niet meer door verzoeker en de voorzieningenrechter voor de zitting gezien konden worden.
Het verzoek is op 23 mei 2006 ter zitting behandeld.
Namens verzoeker is verschenen zijn moeder, [moeder], die werd bijgestaan door [...].
Verweerder heeft zich niet laten vertegenwoordigen ter zitting.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde de moeder van verzoeker gelegenheid te geven schriftelijk te reageren op de overgelegde stukken. Alhoewel zij heeft aangegeven dat de stukken door verweerder dusdanig laat zijn ingediend dat deze niet meer in deze procedure kunnen worden meegenomen, heeft de voorzieningenrechter, nu verzoeker in de gelegenheid is gesteld hier inhoudelijk op te reageren, wel acht geslagen op deze stukken en ze in zijn beoordeling betrokken.
Partijen hebben beiden aangegeven geen behoefte meer te hebben aan een tweede zitting zodat direct uitspraak kan worden gedaan.
Wettelijk en beleidskader
Artikel 2, eerste lid, van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ (BZA) bepaalt dat de verzekerde, voor zover het niet zorg betreft die op grond van een andere wettelijke regeling kan worden bekostigd, onder andere aanspraak heeft op huishoudelijke verzorging, persoonlijke verzorging, ondersteunende en activerende begeleiding.
Artikel 2, tweede lid, van het BZA bepaalt dat de aanspraak op zorg slechts bestaat voor zover de verzekerde, gelet op zijn behoefte en uit het oogpunt van doelmatige zorgverlening, redelijkerwijs daarop is aangewezen.
Artikel 6 van het Zorgindicatiebesluit (ZIB) bepaalt dat voor zover dit voor het nemen van een indicatiebesluit van belang is, onder andere onderzoek wordt verricht naar de woning en de woonomgeving van de zorgaanvrager en de sociale omstandigheden van de zorgaanvrager.
Beoordeling
De voorzieningenrechter kan, indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter is niet bindend voor een beslissing in beroep.
Allereerst is namens verzoeker aangevoerd dat de gegeven indicatie van zes dagdelen in praktijk betekent dat hij twee dagen activerende begeleiding krijgt, terwijl de bedoeling uitdrukkelijk was aan hem drie dagen activerende begeleiding te indiceren. Hieromtrent overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Verweerder heeft blijkens zijn besluit verzoeker geïndiceerd voor zes dagdelen activerende zorg. Op basis van de stukken die zich in het dossier bevinden kan de voorzieningenrechter niet anders concluderen dan dat het daadwerkelijk de bedoeling van verweerder is geweest dat zes dagdelen gelijk staan aan drie dagen. Ook in het indicatiebesluit ten aanzien van de moeder van 13 december 2005 geeft verweerder aan dat verzoeker drie dagen activerende begeleiding ontvangt. Mede deze duur vormt voor verweerder de basis om ten aanzien van de moeder geen zorg te indiceren.
Verzoeker heeft voorts aangegeven dat door de huidige indicatie van zes dagdelen hij feitelijk 2 dagen activerende dagbehandeling ontvangt bij de kinderzorginstelling Kombino. Volgens verzoeker rekent Kombino in uren en zijn vier uren opgeteld ruim anderhalf maal duurder dan het bedrag dat verzoeker voor één dagdeel ontvangt van verweerder. Nu dit niet door verweerder is weersproken, zal de voorzieningenrechter van deze geschetste omstandigheden uitgaan en ziet hij hierin reden bij wijze van voorlopige voorziening aan verweerder op te dragen een dusdanige indicatie af te geven welke materieel tot effect heeft dat verzoeker wel drie dagen activerende dagbegeleiding met vervoer kan ontvangen.
Voorts is namens verzoeker aangevoerd dat de geïndiceerde hoeveelheid zorg te weinig is voor hem. Hieromtrent overweegt de voorzieningerechter als volgt.
Verzoeker heeft een verklaring van zijn orthopedagoge van 1 mei 2006 ingebracht waarin zij aangeeft dat de geïndiceerde hoeveelheid zorg volstrekt ontoereikend is. Voorts vermeldt deze verklaring dat verzoeker door de gezinssituatie thuis te weinig stimulerende en activerende begeleiding krijgt. Namens verzoeker is aangegeven dat de zorg die hij nodig heeft uitstijgt boven de normale zorg die iemand van zijn leeftijd nodig heeft. Voorts is gebleken dat moeder thans in een elektrische rolstoel zit, waardoor zij ernstig beperkt is in de zorg die zij verzoeker kan geven.
Ook is onweersproken dat vader vijf dagen per week dient te werken omdat het gezin anders niet in haar levensonderhoud kan voorzien. Tot slot staat vast dat de aanvraag van verzoeker in de ruimste zin is gedaan en niet enkel zag op activerende begeleiding, hetgeen door verweerder blijkens de concept beschikking ook zo is opgevat.
Verweerder heeft erkend dat verzoeker in verband met zijn ziekte behoefte heeft aan activerende dagbegeleiding en groepstherapie. Ook heeft verweerder erkend dat verzoeker zich thans in een cruciale fase van zijn ontwikkeling bevindt.
Verweerder heeft echter niet gemotiveerd waarom de omvang van de zorg beperkt dient te zijn tot drie dagen. Voorts is niet gebleken dat verweerder informatie bij de behandelaars van verzoeker heeft opgevraagd omtrent de mate van ernst van de ziekte en de behoefte aan zorg. Bovendien is niet kenbaar geïnventariseerd wat ten aanzien van verzoeker onder de gebruikelijke zorg valt en wat als extra zorg moet worden bestempeld. Ook heeft verweerder geen onderzoek gedaan naar de thuissituatie door bijvoorbeeld een huisbezoek te brengen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat gezien het bovenstaande naar verwachting het bestreden besluit na heroverweging niet in stand zal kunnen blijven. In afwachting van de te nemen beslissing op bezwaar bestaat aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter merkt op dat de aard van de onderhavige procedure en de deskundigheid van de voorzieningenrechter met zich brengen dat bij wijze van voorlopige voorziening geen passende indicatie kan worden gesteld. Wel is aan de voorzieningenrechter duidelijk op basis van hetgeen namens verzoeker naar voren is gebracht en uit de medische stukken die namens hem zijn overgelegd dat de zorgbehoefte van verzoeker de gebruikelijke zorg die een kind van twee jaar van zijn ouders dient te krijgen overstijgt en hij deze gebruikelijke noch de extra zorg thuis van zijn ouders of anderen zal kunnen krijgen. Verzoeker en zijn moeder bevinden zich in een dusdanig situatie dat acuut ondersteuning gewenst is voor de twee dagen waarop verzoeker thuis is en enkel van de verzorging van zijn moeder afhankelijk is. Op dit moment disfunctioneert het huishouden waardoor de veiligheid van verzoeker niet is gewaarborgd.
De voorzieningenrechter zal verweerder opdragen om uiterlijk op woensdag 14 juni 2006 een besluit bekend te maken waarbij voor verzoeker over de periode van 14 juni 2006 tot zes weken na verzending van de definitieve beslissing op bezwaar een indicatie wordt gesteld voor twee dagen per week waarin wordt voorzien in die verzorging die passend is voor verzoeker op basis van de hiervoor geschetste situatie.
Tevens zal zoals gezegd verweerder een dusdanige indicatie dienen te stellen die verzoeker in staat stelt drie dagen activerende begeleiding bij Kombino te Zoetermeer of enige vergelijkbare instelling met vervoer te verkrijgen.
Nu niet is gebleken van kosten die daarvoor in aanmerking komen, bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
treft de voorlopige voorziening dat verweerder wordt opgedragen uiterlijk op 14 juni 2006 een besluit bekend te maken waarbij voor verzoeker voor de periode van 14 juni 2006 tot de datum gelegen zes weken na de dag van verzending van het nog te nemen besluit op bezwaar een indicatie wordt gegeven welke voorziet in feitelijk drie dagen activerende begeleiding met vervoer en twee dagen passende verzorging ten behoeve van verzoeker;
gelast verweerder aan verzoeker te vergoeden het door hem gestorte griffierecht ad € 38,-
Aldus gegeven door mr. E. Dijt, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Candido.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de rechtbank ’s-Gravenhage,
Verzonden op: