ECLI:NL:RBSGR:2005:AU9584

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/34326, e.v.
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en vrijheidsontneming van een Sierra Leoonse vreemdeling met betrekking tot de Poro-gemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 11 augustus 2005 uitspraak gedaan in een asielprocedure en een verzoek om voorlopige voorziening van een vreemdeling van Sierra Leoonse nationaliteit. De vreemdeling, verzoeker, heeft een asielaanvraag ingediend en vreesde voor vervolging door zijn stamgenoten en leden van het geheime Poro-genootschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door de verweerder als ongeloofwaardig aangemerkte elementen, met uitzondering van verzoekers ontsnapping, betrekking hebben op de Poro-gemeenschap en de paramount chief. De verweerder heeft zich in zijn standpunt gebaseerd op een boek van I.S. Olson, maar heeft nagelaten relevante passages te overleggen, wat in strijd met de goede procesorde werd geacht. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was en het bestreden besluit vernietigd moest worden wegens schending van de zorgvuldigheidseisen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vrijheidsontnemende maatregel van de verweerder niet in strijd was met de wet, maar dat de asielprocedure gegrond was, wat leidde tot een veroordeling van de verweerder in de proceskosten van de verzoeker. De rechtbank heeft de verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de vreemdeling.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
vreemdelingenkamer
voorlopige voorziening
Uitspraak
artikel 8:81 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en
artikel 8:70 van de Awb jo artikel 94 en artikel 106 van de Vw 2000
reg. nrs.: AWB 05/34326 (voorlopige voorziening)
AWB 05/34325 (beroep asiel)
AWB 05/34324 (beroep bewaring)
V-nr.: 270.807.2189
inzake: A, geboren op [...] 1964, van Sierra Leoonse nationaliteit, verblijvende in Grenshospitium Tafelbergweg te Amsterdam, verzoeker,
gemachtigde: mr. A.H.A. Kessels, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. E.T.P. Schreers, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 23 juli 2005 is verzoeker op grond van artikel 3 van de Vw 2000 op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van verzoeker is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
2. Bij beroepschrift van 28 juli 2005 heeft de gemachtigde van verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 strekt het beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
3. Op 28 juli 2005 heeft verzoeker tevens beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 28 juli 2005 waarbij de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 is afgewezen. Op diezelfde datum is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarbij is verzocht uitzetting van verzoeker achterwege te laten totdat op het beroep zal zijn beslist.
4. Het verzoek om een voorlopige voorziening, alsmede het beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel, is behandeld ter zitting van 5 augustus 2005. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig A.K. Nyaku, tolk in de Krio taal.
5. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. ASIELRELAAS
Verzoeker heeft - kort samengevat - het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd.
Verzoeker behoort tot de Temne bevolkingsgroep en is afkomstig uit B in Sierra Leone.
Verzoeker stelt te vrezen voor vervolging door zijn stamgenoten en de leden van het geheime Poro genootschap. Verzoekers vader was paramount chief van het [...] chiefdom, en uit hoofde daarvan tevens lid van het Poro genootschap. Bij het overlijden van verzoekers vader, vorig jaar april, is na de ceremonie bepaald dat verzoeker hem moest opvolgen. Verzoeker heeft gezegd dat niet te willen. Op 2 juni 2005 is verzoeker naar zijn geboortedorp B gegaan. Zijn moeder heeft hem gezegd dat het tijd was om hem te kronen. Op 3 juni 2005 zijn de stamgenoten naar verzoekers huis gekomen om hem op te halen en zijn ongeveer vier mensen zijn slaapkamer binnengekomen. Verzoeker heeft met ze gevochten en is via het raam ontsnapt. Verzoeker is naar Freetown gaan en heeft met een boot Sierra Leone verlaten.
III. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of er gegeven de spoedeisendheid van het verzoek aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat het besluit van verweerder om de uitzetting niet achterwege te laten wordt geschorst.
2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Verzoeker is tijdig op deze bevoegdheid gewezen.
3. De AC-procedure voorziet in afdoening van asielverzoeken binnen 48 procesuren. Deze procedure leent zich slechts voor die zaken waarvan verweerder, daarbij de vereiste zorgvuldigheid in acht nemend, binnen deze korte termijn kan beoordelen of de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 van de Vw 2000 kan worden afgewezen.
4. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is de Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
5. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan -voor zover hier van belang- een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
6. Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f van genoemd artikel wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
7. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker binnen 48 procesuren in het aanmeldcentrum (AC) afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Verzoeker heeft gesteld dat verweerder de aanvraag, gelet op de vereiste zorgvuldigheid, niet binnen 48 procesuren heeft kunnen afdoen. Verzoeker meent dat hij in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning.
8.1. Verweerder heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat het aan verzoeker is toe te rekenen dat hij geen documenten heeft overgelegd ter staving van zijn reisrelaas en dat hij onvoldoende heeft verklaard over de door hem afgelegde reisroute. Volgens vaste jurisprudentie is de omstandigheid dat de reisagent in het bezit was van de documenten, geen verschoonbare reden voor het niet overleggen daarvan. Tevens heeft verweerder verzoeker aangerekend dat hij naar gesteld heeft gereisd op zijn authentieke paspoort maar dat hij dit niet heeft overgelegd. Verder heeft verzoeker geen concrete of verifieerbare verklaringen omtrent zijn reisroute afgelegd en ook hiervoor heeft hij geen verschoonbare verklaring kunnen geven. Daarbij strookt hetgeen hij heeft verklaard niet met hetgeen uit openbare bronnen bekend is over internationale reisroutes van vluchten van derde landen. Gelet hierop is op voorhand afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van het relaas.
8.2. Verzoeker heeft daartegen aangevoerd dat verweerder in de bestreden beschikking niet meer heeft tegengeworpen dat hij geen documenten heeft overgelegd ter staving van zijn identiteit en nationaliteit. De reisagent, niet verzoeker zelf, heeft de reisdocumenten in handen gehad, zodat het niet redelijk is om het niet overleggen daarvan aan verzoeker toe te rekenen. Wat dit betreft dient verweerder ieder reisrelaas individueel te bezien. De omstandigheid dat verzoeker zijn ongeldige paspoort heeft afgegeven was niet met als doel het onderzoek te frustreren zodat dit geen invloed mag hebben op de beoordeling van de aanvraag. Voorts heeft verzoeker voldoende details over de reisroute verstrekt om een onderzoek daarnaar te kunnen realiseren en blijkt uit het bestreden besluit niet dat verweerder de gestelde route heeft onderzocht of de gegevens niet juist zijn.
8.3. De rechtbank volgt verzoeker in beginsel in zijn stelling dat ieder reisrelaas individueel dient te worden bezien. Echter, verzoeker heeft geen reisdocumenten overgelegd, heeft onvoldoende verklaard over zijn reis naar Amsterdam en heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd, zodat er geen grond is voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid het ontbreken van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 heeft kunnen tegenwerpen. Gelet hierop heeft verweerder zich tevens in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de geloofwaardigheid van verzoekers relaas op voorhand is aangetast en dat van het relaas een positieve overtuigingskracht dient uit te gaan, wil het geloofwaardig geacht kunnen worden.
9. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) is van een positieve overtuigingskracht sprake indien in het relaas geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen (zie onder meer AbRS, 27 januari 2003, nr. 200206297/1, JV 2003/103).
In voornoemde uitspraak van 27 januari 2003 heeft de AbRS tevens overwogen dat de minister de geloofwaardigheid van het asielrelaas beoordeelt op basis van uitvoerige gehoren en van vergelijking van het relaas met al datgene, wat hij over de situatie in het land van herkomst weet uit ambtsberichten en andere objectieve bronnen en wat hij eerder heeft onderzocht en overwogen naar aanleiding van de gehoren van andere asielzoekers in een vergelijkbare situatie. Dit overzicht stelt hem in staat die beoordeling vergelijkenderwijs en aldus geobjectiveerd te verrichten. De maatstaf bij de door de rechter te verrichten toetsing is de vraag of grond bestaat voor het oordeel dat de minister, gelet op de motivering, neergelegd in het voornemen en het bestreden besluit, bezien in het licht van de verslagen van de gehouden gehoren, de daarop aangebrachte correcties en aanvullingen en het gestelde in de zienswijze, niet in redelijkheid tot zijn oordeel over de geloofwaardigheid van het relaas kon komen. Dit laat onverlet dat de besluitvorming moet voldoen aan de eisen van met name zorgvuldigheid en kenbaarheid van de motivering die het recht daaraan.
10.1. Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het asielrelaas ongeloofwaardig is.
10.2. Verzoeker heeft aangevoerd dat deze conclusie van verweerder onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat de stukken waarop verweerder zich in het bestreden besluit stelt te hebben gebaseerd niet openbaar zijn en evenmin zijn overgelegd. Verweerder verwijst weliswaar naar overige bronnen, maar heeft niet vermeld welke deze bronnen zijn. Bovendien strookt het standpunt van verweerder niet met de door eiser in de zienswijze genoemde bronnen, te weten UNICEF REFWORLD Country Information van augustus 1997, een ICG rapport van de Japanse overheid van april 1996, en een UK Homeoffice rapport van 31 oktober 2001. Verweerder had hier nader onderzoek naar moeten verrichten.
10.3. De rechtbank stelt vast dat alle door verweerder als ongeloofwaardig aangemerkte elementen, met uitzondering van verzoekers ontsnapping, betrekking hebben op de Poro gemeenschap en de paramount chief. Verweerder heeft wat betreft zijn standpunt of de islam en de Poro gemeenschap samen kunnen gaan, verwezen naar het boek ‘The Peoples of Africa’ (1996) van I.S. Olson en heeft gesteld dat dit een openbare bron betreft. De rechtbank merkt allereerst op dat verweerder niet heeft vermeld op welke passages van het boek hij zijn standpunt baseert. Voorts is de rechtbank van oordeel dat een bron niet alleen openbaar dient te zijn, maar tevens toegankelijk. In dat licht alsmede gelet op de aard van de procedure is de rechtbank van oordeel dat verweerder redelijkerwijs niet kan verwachten dat de gemachtigde van verzoeker en de rechtbank beschikken over een tamelijk specifieke stuk als het boek van Olson. De rechtbank acht het dan ook onzorgvuldig en in strijd met de goede procesorde dat verweerder de relevante passages uit het boek niet heeft overgelegd, terwijl daar in de zienswijze reeds om was verzocht.
Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder de andere in het bestreden besluit genoemde ongeloofwaardigheden niet met stukken dan wel openbare bronnen heeft onderbouwd. In dat verband acht de rechtbank van belang dat in de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken met betrekking tot Sierra Leone geen informatie met betrekking tot de Poro gemeenschap of de paramount chief staat vermeld. Verweerder heeft ook ter zitting geen andere objectieve bronnen kunnen noemen waarop zijn standpunt is gebaseerd. Vastgesteld wordt verder dat verzoeker in de zienswijze stukken van UNICEF, ICG en UK Homeoffice heeft ingebracht ter onderbouwing van zijn relaas alsmede ter weerlegging van verweerders standpunt en dat verweerder daar in het bestreden besluit niet op heeft gereageerd. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onzorgvuldig en ontbeert het bestreden besluit derhalve zowel een kenbare als een deugdelijke motivering.
11. Verweerder heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat verzoeker niet de bescherming van de autoriteiten in zijn land had kunnen inroepen. De rechtbank stelt vast dat dit standpunt evenals verweerders primaire standpunt betrekking heeft op de rol van de Poro gemeenschap in de Sierra Leoonse samenleving. Nu verweerder niet heeft gereageerd op de in de zienswijze ingebrachte stukken, is de rechtbank van oordeel dat ook het subsidiair standpunt in het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en een deugdelijke motivering ontbeert.
12. Uit het voorgaande volgt tevens dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan beoordeling van de hoofdzaak en dat deze slechts in gegrondverklaring van het beroep kan eindigen. De voorzieningenrechter ziet derhalve aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op dat beroep ter zake van de asielaanvraag te beslissen. Op grond van het voorgaande zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd wegens schending van artikel 3:2 en 3.46 van de Awb. Dat brengt mee dat het verzoek om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang dient te worden afgewezen.
13. Ten aanzien van het beroep ter zake van de vrijheidsontnemende maatregel overweegt de rechtbank het volgende.
14.1. Verweerder is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden. Verweerder voert het beleid dat onder meer tot van - de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 wordt besloten indien de asielaanvraag binnen de aanmeldcentrumprocedure is afgewezen.
14.2. De rechtbank is vooralsnog van oordeel dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat verweerder – na afweging van alle bij de vrijheidsontnemende maatregel betrokken belangen – voornoemd beleid in het geval van verzoeker in redelijkheid niet heeft kunnen voeren.
14.3. De rechtbank is ook overigens van oordeel dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel thans niet in strijd is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. Nu het beroep in de asielprocedure gegrond is verklaard, dient verweerder in de gelegenheid te worden gesteld zich te beraden op de vervolgstappen. Het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel is derhalve ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
15. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep in de asielprocedure is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van beide zaken bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 966,-- als kosten van verleende rechtsbijstand.
IV. BESLISSING
De voorzieningenrechter
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 05/34325:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van 23 juli 2005;
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 05/34326:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
De rechtbank
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 05/34324:
- verklaart het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond;
- wijst het verzoek om toekenning van schadevergoeding af.
In alle zaken:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 966,-- (zegge: negenhonderd en zesenzestig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Gewezen door mr. H.B. van Gijn, (voorzieningen)rechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Siezen, griffier, en openbaar gemaakt op 11 augustus 2005.
De griffier De voorzieningenrechter
Afschrift verzonden op:
Conc.: AS
Coll:
D: C
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen een week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep ter zake van de asielaanvraag bedraagt één week. De termijn voor het instellen van hoger beroep ter zake van de vrijheidsontnemende maatregel bedraagt eveneens één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.