Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
meervoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 04/54263 OVERIO en AWB 04/54264 OVERIO
inzake: A, geboren op [...] 1962, eiser, en B, geboren op [...] 1964, eiseres, beiden van Azerbeidzjaanse nationaliteit, tezamen: eisers, mede ten behoeve van hun twee kinderen, C, geboren op [...] 1986, en D, geboren op [...] 1987,
gemachtigde: mr. U. Koopmans, advocaat te Haarlem,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.W. Kreumer, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Op 11 oktober 1999 hebben eisers aanvragen om toelating als vluchteling ingediend. Bij besluiten van 14 september 2000 heeft verweerder de aanvragen om toelating als vluchteling niet ingewilligd vanwege de kennelijke ongegrondheid ervan en heeft verweerder ambtshalve overwogen geen aanleiding te zien vergunningen tot verblijf vanwege klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen. Bij bezwaarschriften van 17 oktober 2000 hebben eisers tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. De gronden van de bezwaren zijn ingediend bij brieven van 6 november 2000. Op 22 april 2002 zijn eisers gehoord door een ambtelijke commissie. De bezwaren zijn bij besluiten van 26 april 2002 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschriften van 23 mei 2002, aangevuld bij brief van 24 juni 2002, hebben eisers tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank. In het verweerschrift van 13 mei 2004 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de beroepen. Bij brief van 1 juni 2004 hebben eisers hun standpunt nog nader onderbouwd. De rechtbank, zittingsplaats Utrecht, heeft de beroepen van eisers bij uitspraak van 29 juni 2004 gegrond verklaard (AWB 02/40031 OVERIO en AWB 02/40038 OVERIO), de bestreden besluiten van 26 april 2002 vernietigd en verweerder opgedragen binnen een termijn van tien weken opnieuw op de bezwaren van eisers te beslissen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
3. Bij brief van 5 november 2004 heeft verweerder aan eisers meegedeeld dat zij in het bezit worden gesteld van verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd in verband met tijdsverloop in de asielprocedure. De verblijfsvergunningen worden verleend met ingang van 11 oktober 2002 en zijn geldig tot 11 oktober 2007. Bij brief van 18 november 2004 hebben eisers te kennen gegeven hierin geen aanleiding te zien om de bezwaren van 17 oktober 2000 gericht tegen de afwijzing van de asielaanvragen in te trekken. Bij besluiten van 1 december 2004 heeft verweerder de bezwaren van eisers wederom ongegrond verklaard.
4. Bij beroepschriften van 6 december 2004 hebben eisers beroep ingesteld tegen deze besluiten. De gronden van de beroepen zijn ingediend bij brief van 11 januari 2005. Op 3 januari 2005 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 26 juli 2005 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de beroepen.
5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2005. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was een zoon van eisers, C, ter zitting aanwezig, alsmede M. Benlyan, tolk in de Armeense taal.
In voornoemde uitspraak van 29 juni 2004 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht - kort weergegeven en voor zover van belang - geoordeeld dat de conclusie van verweerder dat het asielrelaas van eisers ongeloofwaardig is niet berust op een deugdelijke motivering.
Eisers behoren tot de Armeense bevolkingsgroep in Azerbeidzjan, zijn christenen en woonden in E, Nachitsjevan. In april 1996 zijn de kinderen van eisers door Azeri-soldaten geslagen omdat eisers christenen zijn. Op 1 juni 1998 zijn eiser en zijn vader door dezelfde soldaten geslagen. De kaak van eiser was gebroken en zijn vader had gebroken ribben. Op 15 september 1999 is eiser samen met zijn twee kinderen C en D naar de bergen gegaan om daar het vee te laten grazen. Eiseres is samen met de oudste zoon F thuisgebleven. Drie Azeri’s, die een militaire auto hadden, zijn zonder vragen het huis binnengekomen. Zij vroegen waar eiser was en duwden en trokken aan eiseres. De soldaten schoten naar een foto van Jezus aan het kruis. Door het schieten kwam de oudste zoon F naar binnen. Met een schep heeft hij één van de mannen aangevallen, waarna hij door de soldaten is doodgeschoten. Het huis is in brand gestoken en tegen eiseres werd gezegd dat ze twee dagen de tijd hadden om te vertrekken want anders zouden de twee andere zoons ook worden doodgeschoten. Eiser kon van een afstand zien dat het huis in brand stond en rende naar huis. Diezelfde dag hebben eisers met hun twee kinderen C en D het land van herkomst verlaten.
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000.
Eisers kunnen worden aangemerkt als verdragsvluchteling. Aan eisers wordt evenwel een binnenlands vluchtalternatief tegengeworpen in Nagorny Karabach. De klacht van eisers dat Nagorny Karabach niet bereikbaar is vanuit Azerbeidzjan kan niet slagen. Hiertoe wordt verwezen naar het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 13 juli 2004 inzake Azerbeidzjan, waaruit blijkt dat Nagorny Karabach voor etnisch Armeniërs niet via Azerbeidzjan, maar wel via Armenië te bereiken is.
De verwijzing van eisers naar het UNHCR-rapport ‘International Protection Considerations Regarding Azerbaijani Asylum-Seekers and Refugees’ van 16 september 2003, kan eisers evenmin baten. De UNHCR vermeldt in dit rapport dat Nagorny Karabach met name voor gemengd gehuwden en etnisch Armeniërs of Azeri van gemengde afkomst niet als vluchtalternatief kan gelden. Eisers behoren niet tot één van deze categorieën.
Wat betreft de onzekere veiligheidssituatie in de enclave Nagorny Karabach vanwege het uitblijven van een vredesverdrag stelt verweerder zich, opnieuw onder verwijzing naar genoemd ambtsbericht, op het standpunt dat in mei 1994 een akkoord is bereikt door de strijdende partijen en dat sindsdien sprake is van een wapenstilstand. Deze wapenstilstand wordt doorgaans nageleefd, maar desondanks vinden er nog incidenteel schermutselingen plaats langs de grens met Azerbeidzjan. Gelet op het incidentele karakter van deze schermutselingen, kan dit niet leiden tot de conclusie dat geen sprake is van een vluchtalternatief.
Concluderend stelt verweerder dat er voor wat betreft de toegang en de veiligheidssituatie geen belemmeringen bestaan voor vestiging in de enclave van etnische Armeniërs afkomstig uit Azerbeidzjan. De door eisers aangehaalde jurisprudentie leidt niet tot een andere conclusie. Aan deze uitspraken zijn geen beleidsmatige consequenties verbonden.
2. Eisers voeren in beroep aan dat zij in aanmerking komen voor de gevraagde verblijfsvergunningen. Nagorny Karabach kan niet als vluchtalternatief gelden, omdat niet is voldaan aan de criteria voor een binnenlands vluchtalternatief, neergelegd in het beleid van verweerder. Allereerst is de enclave niet bereikbaar vanuit Azerbeidzjan. Dat Nagorny Karabach bereikbaar is vanuit een ander land, doet hieraan niet af, nu een binnenlands vluchtalternatief uit haar aard veronderstelt dat het vanuit het land van herkomst zelf bereikbaar en toegankelijk is. Eisers bezitten ook niet de nationaliteit van Armenië. Zij hebben geen Armeense paspoorten of door de Karabachse autoriteiten afgegeven documenten. Uit niets blijkt dat Armenië toegankelijk is voor personen die zich in de enclave Nagorny Karabach willen vestigen, zodat het er voor moet worden gehouden dat de enclave voor eisers niet toegankelijk is.
Ten tweede gaat verweerder niet in op de duidelijke stellingname van de UNHCR dat de veiligheidssituatie in de enclave nog steeds instabiel is, waarbij het gegeven dat een vredesovereenkomst niet binnen handbereik ligt een prominente rol speelt. Eisers verwijzen hierbij naar het rapport van de UNHCR ‘International protection considerations regarding Azerbaijani Asylum-seekers and refugees’ van september 2003 en een brief van het UNHCR Branch Office Oostenrijk van 14 juni 2002.
Eisers verwijzen voorts naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Alkmaar, van 6 juni 2003 (JV 2003, 375) waarin wordt overwogen dat de beleidswijziging van verweerder dat Nagorny Karabach, anders dan voorheen, wel een vluchtalternatief is, niet feitelijk is onderbouwd. De onderbouwing van de beleidswijziging ontbreekt nog immer, terwijl de omstandigheden in de enclave van vóór en na de beleidswijziging niet verschillen. Dit is relevant, nu eisers hun asielaanvragen hebben ingediend onder het oude beleid, neergelegd in werkinstructie 191. Het moment van het indienen van de aanvragen is het peilmoment. Op dat moment was Nagorny Karabach geen vluchtalternatief. Het nu alsnog tegenwerpen van een vluchtalternatief druist in tegen de declaratoire aard van de erkenning van vluchtelingschap.
1. Aan de orde is de vraag of de bestreden besluiten, in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, in rechte stand kunnen houden.
2. Op 1 april 2001 is de Vw 2000 in werking getreden en is de Vreemdelingenwet 1965 (Vw) ingetrokken. Ingevolge de Vw 2000 houden de bestreden besluiten beslissingen in over weigering van verblijfsvergunningen voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000.
3. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is de Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
4. Op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 kan - voor zover hier van belang - een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling die verdragsvluchteling is.
5. Tussen partijen is niet langer in geschil dat eisers kunnen worden aangemerkt als verdragsvluchtelingen. Partijen zijn verdeeld over de vraag of aan eisers een binnenlands vluchtalternatief kan worden tegengeworpen in de enclave Nagorny Karabach. De rechtbank overweegt in dit kader als volgt.
6. Het beleid van verweerder ten aanzien van een binnenlands vlucht- en/of vestigingalternatief, neergelegd in hoofdstuk C1/3.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, luidt - voor zover thans van belang - als volgt. De asielzoeker, van wie is vastgesteld dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft, of dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel, indien is vastgesteld dat hij zich aan de gevreesde gebeurtenissen kan onttrekken door zich elders in het land van herkomst te vestigen. Paragraaf C1/3.3.2 van de Vc 2000 bepaalt - voor zover van belang - dat bij de beoordeling van het vlucht- dan wel vestigingsalternatief de vraag gesteld dient te worden of in redelijkheid van de vreemdeling mag worden verwacht dat hij zich naar elders in het land van herkomst begeeft. Hierbij dient te worden bezien of er feitelijk een gebied bestaat waar de vreemdeling geen gevaar loopt en of de veiligheid in het gebied bestendig is. Voorts is van belang dat het gebied voor de vreemdeling toegankelijk en bereikbaar moet zijn. Dit betekent dat bij de reis naar het gebied in kwestie de persoonlijke veiligheid en waardigheid van de vreemdeling gewaarborgd dient te zijn. Ten slotte dient beoordeeld te worden of de vreemdeling een leven kan leiden onder omstandigheden, die naar plaatselijke maatstaven niet als abnormaal zijn aan te merken. Een eventuele verslechtering van de maatschappelijke en economische situatie ten opzichte van de oorspronkelijke situatie van de asielzoeker in het land van herkomst, is hierbij niet van belang.
7. Het beleid ten aanzien van Azerbeidzjan, neergelegd in het Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 2003/51, bepaalt dat etnische Armeniërs, van wie geconcludeerd wordt dat zij verdragsvluchteling zijn, in beginsel niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, aangezien in beginsel een binnenlands vluchtalternatief in Nagorny Karabach kan worden tegengeworpen. Bij deze beoordeling is het algemene beleid met betrekking tot het vluchtalternatief, zoals beschreven in C1/3.3 van de Vc 2000, van toepassing. Indien om individuele redenen wordt geconcludeerd dat het binnenlands vluchtalternatief in Nagorny Karabach niet kan worden tegengeworpen, dan kan een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid onder a, Vw 2000, worden verleend, aldus het TBV.
8. Ten aanzien van de beroepsgrond van eisers dat Nagorny Karabach niet voldoet aan de voorwaarden voor een binnenlands vluchtalternatief en verweerder eisers om die reden geen binnenlands vluchtalternatief heeft kunnen tegenwerpen, overweegt de rechtbank als volgt.
9. De rechtbank is allereerst van oordeel dat de grieven van eisers ten aanzien van de bereikbaarheid en de toegankelijkheid van Nagorny Karabach geen doel treffen. Nagorny Karabach behoort blijkens het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Azerbeidzjan van juli 2004 formeel tot het grondgebeid van Azerbeidzjan. Ten aanzien van de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de enclave vermeldt voornoemd ambtsbericht in paragraaf 3.2 onder het kopje ‘Bewegingsvrijheid’ het volgende:
“Vanuit Azerbeidzjan is het niet mogelijk om de enclave rechtstreeks te bereiken en vice versa. De facto hebben de Azerbaijaanse autoriteiten geen zeggenschap meer over hetgeen zich in de enclave afspeelt. De grens tussen de bezette gebieden en Armenië is wel open en het verkeer in beide richtingen is vrij. Vanuit Armenië loopt een snelweg van de hoofdstad Jerevan naar Stepanakert. Formeel is een visum vereist, doch in het afgelopen jaar hebben nauwelijks grenscontroles meer plaatsgevonden. Wel wordt incidenteel door de Militaire Politie gecontroleerd op dienstweigeraars. Het visum is overigens aan de grens gemakkelijk verkrijgbaar. Armenen en burgers van GOS-landen hebben geen visum nodig. Staatsburgers van andere landen wel (onder andere te verkrijgen bij de vertegenwoordiging in Jerevan en aan de grens). Omdat de grenscontroles zo weinig voorstellen, wordt men veelal pas in Nagorny Karabach naar het visum gevraagd. Visumplichtigen dienen zich binnen drie dagen bij de OVIR in Nagorny Karabach voor registratie te melden.”
De enkele omstandigheid dat Nagorny Karabach niet via Azerbeidzjan doch slechts via het buitenland kan worden bereikt, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat verweerder de enclave niet als binnenlands vluchtalternatief aan eisers heeft kunnen tegenwerpen. Gelet op voormelde passage van het ambtsbericht heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eisers Nagorny Karabach kunnen bereiken via Armenië en dat de enclave voor hen ook toegankelijk is, nu een visum, voor zover zij dat als etnische Armeniërs al nodig zouden hebben, aan de grens gemakkelijk verkrijgbaar is. Eisers hebben in beroep geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat zij, in weerwil van het voormelde, geen toegang tot de enclave zullen verkrijgen. De rechtbank ziet in de stellingen van eisers omtrent de toegankelijkheid en de bereikbaarheid van Nagorny Karabach dan ook geen aanleiding te concluderen dat Nagorny Karabach niet als vluchtalternatief aan hen kan worden tegengeworpen.
10. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder op grond van de informatie in voornoemd ambtsbericht in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat de veiligheidssituatie in Nagorny Karabach voldoende bestendig is om de enclave aan te merken als binnenlands vluchtalternatief. Het ambtsbericht vermeldt in paragraaf 3.1 dat er sinds het akkoord in mei 1994 tussen de strijdende partijen sprake is van een wapenstilstand tussen Armenië en Azerbeidzjan. Verweerder heeft de omstandigheid dat incidenteel nog schendingen van het staakt-het-vuren plaatsvinden onvoldoende kunnen achten om te concluderen dat de enclave niet kan gelden als vluchtalternatief. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt kunnen stellen dat het UNHCR-rapport, waarnaar eisers hebben verwezen, onvoldoende aanknopingspunten biedt voor twijfel aan de juistheid en de volledigheid van het ambtsbericht. In dit kader acht de rechtbank van belang dat het UNHCR-rapport dateert van voor het ambtsbericht en blijkens de literatuurlijst van het ambtsbericht bij de totstandkoming hiervan is betrokken. De vermeldingen in dit rapport ten aanzien van de veiligheidssituatie in Nagorny Karabach en de schendingen van het staak-het-vuren wijken niet dusdanig af van de in het ambtsbericht geschetste situatie dat dient te worden geoordeeld dat niet van de juistheid en volledigheid van dit ambtsbericht kan worden uitgegaan.
11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de beroepsgrond van eisers dat ten aanzien van Nagorny Karabach niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor een binnenlands vluchtalternatief niet kan slagen.
12. Naar het oordeel van de rechtbank kan de beroepsgrond van eisers, dat het tegenwerpen van een binnenlands vluchtalternatief in het bestreden besluit strijdig is met de declaratoire aard van vluchtelingschap, evenmin slagen. In artikel 29 van de Vw 2000 is bepaald dat aan de vreemdeling die verdragsvluchteling is een verblijfsvergunning kan worden verleend. Hieruit volgt dat verweerder, na de declaratoire vaststelling dat een persoon als verdragsvluchteling wordt aangemerkt, zal dienen te beoordelen of dit tot verlening van een verblijfsvergunning moet leiden. Het peilmoment voor deze beoordeling is het moment waarop verweerder dit besluit neemt en niet het moment van de aanvraag. Nu op het moment van de bestreden besluiten TBV 2003/51 gold, waarin Nagorny Karabach als vluchtalternatief wordt aangemerkt, heeft verweerder kunnen concluderen dat eisers, ondanks het feit dat zij verdragsvluchtelingen zijn, toch niet in aanmerking komen voor de gevraagde verblijfsvergunningen.
13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de bestreden besluiten de rechterlijke toets kunnen doorstaan. De beroepen van eisers zullen dan ook ongegrond worden verklaard.
14. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
verklaart de beroepen ongegrond.
Gewezen door mr. H.J.M. Baldinger, voorzitter, en mrs. M.A. Vermeulen en J.C. Boeree, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Huys, griffier, en openbaar gemaakt op 30 december 2005.
De griffier is buiten staat deze uitspraak te tekenen.
De voorzitter
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.