RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE, zittinghoudende te ’s-HERTOGENBOSCH
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2005
A,
geboren op [...] 1981,
nationaliteit Nigeriaanse,
verblijvende te Zeist in het detentiecentrum,
eiseres,
gemachtigde mr. G. Jairam,
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde C.M.E. Bakker-Philippens.
Procesverloop
Op 7 juli 2005 is de eiseres op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij uitspraken van de rechtbank, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, van 25 juli 2005, 19 september 2005 en 12 oktober 2005, zijn eerdere beroepen, strekkende tot opheffing van de vreemdelingenbewaring, ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 27 oktober 2005, ontvangen ter griffie van de rechtbank op diezelfde datum, is namens eiseres beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
Naar aanleiding van het beroep heeft verweerder op 31 oktober 2005 een voortgangsrapportage ingezonden. De gemachtigde van eiseres heeft hierop, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet gereageerd.
De rechtbank heeft op 3 november 2005 het vooronderzoek gesloten en bepaald dat het onderzoek ter zitting niet achterwege kan blijven.
Het beroep is behandeld ter zitting van 15 november 2005 waar eiseres noch haar gemachtigde is verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Ter beoordeling ligt thans de vraag voor of er - nog steeds - voldoende perspectief bestaat op uitzetting van eiseres en of verweerder voldoende voortvarend handelt teneinde de uitzetting te effectueren. Voorts is van belang te beoordelen of voortzetting van de bewaring ook overigens, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid nog gerechtvaardigd is.
De rechtbank overweegt als volgt.
2. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat, na presentatie van eiseres bij de Nigeriaanse autoriteiten op 11 augustus 2005, de Nigeriaanse autoriteiten op 20 oktober 2005 een laissez passer voor eiseres hebben toegezegd. De Unit Facilitering Terugkeer is in afwachting van een laissez passer voor het kind van eiseres en rappelleert daarvoor wekelijks. Voorts is op 30 september 2005 door de gemachtigde van eiseres een originele vergunning tot verblijf voor Italië voor eiseres en haar kind afgegeven en heeft verweerder op diezelfde datum het Dublinbureau verzocht een claim te leggen bij de Italiaanse autoriteiten. Op 5 oktober 2005 heeft het Dublinbureau eiseres geclaimd bij de Italiaanse autoriteiten op grond van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting aangegeven dat een reactie van de Italiaanse autoriteiten op de claim lang kan duren.
3. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vooralsnog niet gesteld kan worden dat geen reëel zicht op uitzetting bestaat of dat met onvoldoende voortvarendheid aan de uitzetting van eiseres wordt gewerkt.
4. De rechtbank overweegt voorts dat inbewaringstelling van eiseres feitelijk tot gevolg heeft dat haar zeer jonge kind eveneens de vrijheid is ontnomen. Uit maatschappelijk oogpunt is dit naar het oordeel van de rechtbank een ongewenste situatie die zoveel mogelijk moet worden vermeden. In beginsel geldt dat na zes maanden het belang van de vreemdeling bij opheffing van de bewaring zwaarder weegt dan het belang van verweerder om de vreemdeling ter fine van uitzetting nog in bewaring te houden. In gevallen als het onderhavige dient die belangenafweging naar het oordeel van de rechtbank in beginsel al eerder dan na zes maanden in het voordeel van de vreemdeling uit te vallen.
5. Gelet op alle feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat bij afweging van alle betrokken belangen voortduring van de bewaring na een bewaringsduur van vier maanden in redelijkheid niet langer gerechtvaardigd is te achten. Daarbij is in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat eiseres het onderzoek naar haar identiteit en nationaliteit tegenwerkt.
6. Derhalve dient de bewaring - onder gegrondverklaring van het beroep - te worden opgeheven.
7. Op grond van het bepaalde in artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreedeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 90 en 93 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
8. Nu de bewaring naar het oordeel van de rechtbank bij een bewaringsduur van vier maanden, te weten: 7 november 2005, voor onrechtmatig moet worden gehouden, acht de rechtbank termen aanwezig om eiseres schadevergoeding toe te kennen.
9. Overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring is geëindigd, te weten 17 november 2005, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding, zodat eiseres in beginsel over de periode van 7 november 2005 tot en met 16 november 2005 schadevergoeding toekomt.
10. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 95,- voor elke dag die in een politiecel is doorgebracht en van € 70,- voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht. In totaal bedraagt de schadevergoeding 10 x € 70,- is € 700,-.
11. Voor een veroordeling van één der partijen in de door de andere partij gemaakte kosten bestaat geen aanleiding.
12. Mitsdien wordt beslist als volgt.
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vw 2000 van eiseres met ingang van 17 november 2005;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van € 700,-.
Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van W.G.M. de Boer als griffier op 17 november 2005.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging an de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 700,- (ZEGGE: ZEVENHONDERD EURO)
Aldus gedaan op 17 november 2005 door mr. W.C.E. Winfield.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: 17 november 2005