ECLI:NL:RBSGR:2005:AU6818

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/51917
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Taalanalyse en contra-expertise in asielprocedure van een Burundese eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 november 2005 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Burundese nationaliteit, in beroep ging tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld op basis van taalanalyses die zijn uitgevoerd door het Bureau Land en Taal (BLT) en een contra-expertise die door de eiser was ingeschakeld. De taalanalist van het BLT concludeerde dat de eiser Swahili sprak zoals dat in Tanzania of Kenia gangbaar is, terwijl de contra-expert stelde dat de eiser Swahili sprak zoals dat in Burundi gebruikelijk is. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende redenen waren om aan de deskundigheid van de contra-expert te twijfelen, en dat het rapport van het BLT niet als voldoende onderbouwing voor de afwijzing van de asielaanvraag kon dienen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, omdat het niet voldeed aan de vereisten van een deugdelijke motivering volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat verweerder een nieuw besluit moest nemen, rekening houdend met de bevindingen in deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 644,00.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE, zittinghoudende te ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 04/51917
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2005
inzake
A,
geboren op [...] 1978,
nationaliteit Burundese,
verblijvende te B,
eiser,
gemachtigde mr. G.A. Warris,
tegen
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. S.H.M. Maas.
Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2004 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), afgewezen.
Het door eiser tegen dit besluit ingestelde beroep is behandeld ter zitting van 6 oktober 2005, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Als tolk was aanwezig S. Mukankusi.
Overwegingen
1. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat het besluit van 1 november 2004 in rechte geen stand kan houden. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
2. Ter onderbouwing van zijn aanvraag en beroep heeft eiser het volgende aangevoerd.
Eiser is geboren en getogen in C, Bujumbura in Burundi. Op 10 december 2003 werd eiser opgepakt door de soldaten, mishandeld en ondervraagd over de vermeende samenwerking van eiser met zijn vader, die werd verdacht van spionage. Een dag later werd eiser na de komst van een vriend van zijn vader, onvoorwaardelijk vrijgelaten. Thuisgekomen hoorde eiser van zijn moeder dat zijn vader was overleden en dat er een oproep was gekomen van de politie dat eiser werd gezocht. Op 21 december 2003 heeft eiser Burundi per vliegtuig verlaten.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning vormen. Die afwijzing is gebaseerd op het bepaalde in het eerste lid in samenhang met het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder f, van artikel 31 van de Vw 2000, terwijl het asielrelaas ook overigens niet geloofwaardig wordt geacht. In dit verband heeft verweerder blijkens het bestreden besluit doorslaggevende betekenis gehecht aan de bevindingen van een taalanalist van het Bureau Land en Taal, neergelegd in een rapport taalanalyse van 17 juni 2004. In dit rapport wordt geconcludeerd dat eiser eenduidig niet te herleiden is tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Burundi, maar mogelijk is te plaatsen binnen de spraakgemeenschap van Tanzania of Kenia, gelet op het standaard Swahili dat eiser spreekt.
4. In beroep heeft eiser gepersisteerd bij zijn verklaring dat hij afkomstig is uit Burundi. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij een in de Engelse taal opgesteld rapport overgelegd, gedateerd november 2004, van een contra-expertise, verricht door een aan de Taalstudio te Monnickendam verbonden deskundige. De contra-expert is wél van mening dat eiser uit Burundi komt. Blijkens diens rapport is deze conclusie gebaseerd op zijn constatering dat het door eiser gesproken Swahili in veel opzichten overeenkomt met het Swahili, zoals dat in delen van Burundi wordt gesproken en omdat eiser Burundi in die taal beschrijft op de manier waarop Burundezen dat zouden doen.
5. Allereerst overweegt de rechtbank dat – naar tussen partijen ook niet in geschil is – de contra-expertise, hoewel daterend van na het nemen van het bestreden besluit, bij de beoordeling van het beroep kan worden betrokken. In dit verband is van belang dat eiser reeds ten tijde van het indienen van zijn reactie op verweerders voornemen deze contra-expertise bij de Taalstudio had aangevraagd en verweerder daarvan op de hoogte heeft gesteld. Voorts is niet gebleken dat het aan eiser kan worden toegerekend dat de contra-expertise niet was voltooid, voordat het bestreden besluit is genomen.
6. Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder bij het verweerschrift een reactie van Bureau Land en Taal op deze contra-expertise heeft overgelegd. Op grond van deze reactie handhaaft verweerder zijn standpunt dat eiser niet uit Burundi afkomstig is, zoals ook door verweerders gemachtigde ter zitting is bevestigd. In de reactie van het Bureau Land en Taal wordt de conclusie getrokken dat de contra-expert blijkbaar geen “native speaker” is van het Swahili of Kirundi van Burundi en dat hij, anders dan de taalanalist van het Bureau Land en Taal, geen specifieke expertise heeft op het gebied van de talen en de taalsituatie in Burundi. Verder wordt in de reactie van het Bureau Land en Taal opgemerkt dat de contra-expert in het geheel niet is ingegaan op het feit dat eiser geen actieve kennis van het Kirundi, de nationale taal van Burundi, heeft, alsmede de omstandigheid dat eiser slechts summiere en algemene informatie kan geven over het gebied waar hij naar eigen zeggen is geboren en opgegroeid.
7. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
8. De rechtbank stelt voorop dat het rapport taalanalyse van het Bureau Land en Taal, voorzover daarin tot uitdrukking komt dat eiser het Kirundi niet dan wel nauwelijks beheerst en slechts summiere en algemene informatie omtrent zijn woonomgeving kan geven, op zichzelf niet verweerders in het bestreden besluit neergelegde conclusie kan dragen dat niet geloofwaardig is dat eiser uit Burundi afkomstig is. Daartoe wordt overwogen dat blijkens het bestreden besluit, gelezen in samenhang met het voornemen, beide omstandigheden voor verweerder kennelijk slechts aanleiding vormden om door middel van een taalkundig onderzoek nadere duidelijkheid omtrent de gestelde herkomst van eiser te verkrijgen. Het feit dat genoemde omstandigheden – waarvan het niet actief beheersen van het Kirundi door eiser ook niet wordt betwist – ook door het Bureau Land en Taal zijn vastgesteld, maakt niet dat aan die omstandigheden thans een groter gewicht kan worden gehecht. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat de op dit punt door het Bureau Land en Taal geuite bevreemding is gebaseerd op andere bronnen dan die welke verweerder reeds aan zijn initiële twijfel omtrent de afkomst van eiser heeft ten grondslag heeft gelegd (met name het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 18 maart 2003).
9. Het vorenstaande brengt mee dat verweerder uitsluitend de in het rapport van het Bureau Land en Taal neergelegde conclusie aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen, voorzover deze is gebaseerd op de daarin verwoorde taalanalyse in engere zin. Deze taalanalyse heeft in belangrijke mate betrekking op het door eiser gesproken Swahili. De taalanalist karakteriseert dit als standaard Swahili, zoals dat wordt gesproken in Tanzania of Kenia.
10. De door eiser ingeschakelde contra-expert komt op grond van het door eiser gesproken Swahili tot de conclusie dat eiser Swahili spreekt zoals dat in Burundi, en niet in Kenia of Tanzania, gangbaar is. Deze conclusie wordt in diens rapport met voorbeelden onderbouwd.
11. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er vooralsnog onvoldoende aanknopingspunten om aan de deskundigheid van de contra-expert op dit punt te twijfelen. Zo komt uit zijn rapport naar voren dat hij een academische graad (“PhD”) heeft behaald, gebaseerd op een beschrijving van een variëteit van het Congolese Swahili. In het kader van het desbetreffende onderzoek heeft hij zich ook andere variëteiten van deze taal eigen gemaakt. Voorts heeft de contra-expert volgens zijn rapport in het kader van zijn huidige werkzaamheden regelmatig contact met sprekers van het Swahili, afkomstig uit Burundi. De in de reactie van het Bureau Land en Taal op de contra-expertise genoemde omstandigheid dat de contra-expert kennelijk geen “native speaker” is van het Swahili van Burundi doet aan het vorenstaande niet af, nog daargelaten dat uit de gedingstukken naar voren komt dat de taalanalist van het Bureau Land en Taal dit evenmin is. Daarbij komt dat ook niet is gebleken dat de taalanalist op het gebied van het Swahili, behalve dan dat hij deze taal machtig is, over bijzondere kwalificaties beschikt.
12. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het door eiser overgelegde rapport van contra-expertise zodanige vraagtekens plaatst bij de conclusies van het rapport van het Bureau Land en Taal, dat laatstgenoemd rapport, ook als daarbij de bij het verweerschrift gevoegde reactie daarop wordt betrokken, niet als een voldoende draagkrachtige onderbouwing van het bestreden besluit kan gelden.
13. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert. Mitsdien wordt het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
14. In verband met het vorenoverwogene behoeft hetgeen overigens nog namens eiser is aangevoerd geen bespreking meer.
15. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, acht de rechtbank termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
? 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
? 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
? waarde per punt € 322,00;
? wegingsfactor 1.
16. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 644,00, te vergoeden door de Staat der Nederlanden en te voldoen aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.P.J. Tillie als griffier op 17 november 2005.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC ’s-Gravenhage
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
Afschriften verzonden: 17 november 2005