Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 04 / 2274 en AWB 04 / 2278 (gevoegde zaken)
inzake: 1. A, geboren op [...] 1959, eiser,
2. B, geboren [...] 1961, eiseres,
mede ten behoeve van hun minderjarige kinderen C, geboren [...] 1992 en D, geboren [...] 1991, tezamen te noemen eisers, allen van Russische nationaliteit,
gemachtigde: mr. M. Spapens, medewerker van de Stichting Rechtsbijstand Asiel Amsterdam, te Haarlem,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. J. Laros, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij besluiten van 19 december 2003 zijn de aanvraag van eiser van 3 mei 2001 en de aanvraag van eiseres van 30 augustus 2001 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Tegen deze besluiten hebben eisers, afzonderlijk, op 15 januari 2004 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de beroepen.
1.3 De rechtbank heeft de zaken gevoegd op de voet van 8:14 Awb.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 4 februari 2004. Eisers zijn daar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 In beroep toetst de rechtbank de bestreden besluiten aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vw genoemde gronden.
2.3 Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen, indien een vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij die beoordeling worden de in artikel 31, tweede lid, Vw bedoelde omstandigheden betrokken.
2.4 Eisers hebben ter onderbouwing van hun aanvragen het volgende aangevoerd. Eisers behoren tot de Tsjetsjeense bevolkingsgroep en zijn afkomstig uit E in Tsjetsjenië. Eiser stelt dat hij wordt gezocht vanwege de activiteiten van zijn (half)broers. In oktober 1997 werd een broer van eiser F genaamd, door een neef, genaamd G, vermoord. Een andere broer van eiser genaamd H, was jurist en vertegenwoordigde de Tsjetsjeense republiek “Etsjkeria”. Na september 1999 is H verdwenen. Op 3 februari 2004 is hij vermoord. Vanwege de oorlog is eiser met zijn gezin op 18 september 1999 uit Grozny vertrokken en naar Injoesjetië gegaan. Op 15 mei 2000 is eiser naar Grozny teruggekeerd om naar zijn huis te kijken. ’s Avonds vielen tien gemaskerde geüniformeerde mannen het huis binnen. Eiser werd geslagen en meegenomen naar een cel. De mannen wilden weten waar eisers broers F, H en zijn I waren. Ook wilden zij weten of eiser contact had met de rebellen, hetgeen eiser heeft ontkend. De volgende dag werd eiser, na betaling van een geldbedrag door zijn zwager, vrijgelaten. Eiser is vervolgens weer teruggekeerd naar Injoesjetië. Eind 2000 is de halfbroer I van eiser vermoord door de Tsjetsjeense oppositie. I was plaatsvervanger van Malik Sadoelajev, voorzitter van de Tjetsjeense Staatsraad, en bekleedde derhalve een vooraanstaande positie. Naar aanleiding van de moord is eiser op 20 januari 2001 opnieuw teruggekeerd naar Grozny om zijn moeder te ondersteunen wegens het verlies van haar zoon. Op diezelfde dag hebben militairen bij het huis van zijn ouders navraag naar eiser gedaan. Op 23 januari 2001 is eiser naar Moskou gevlucht en heeft hij zich schuilgehouden bij familie. Op 6 april 2001 heeft eiser de Russische Federatie verlaten.
Eiseres heeft ten tijde van het bewind van Doedajev tot november 1994, als hoofd van een afdeling bij een bank gewerkt. Toen de oorlog uitbrak is zij gestopt met werken. Eiseres is in verband met haar werkzaamheden op 3 juli 2001 door de autoriteiten ondervraagd over de uitgaven van de bank met betrekking tot de bewapening van de rebellen. Een poging eiseres mee te nemen slaagde niet omdat veel mensen waren samengestroomd. In de nacht van 6 op 7 februari 2001 heeft het Federale Russische leger het dorp van de ouders van eiseres beschoten. Bij deze aanval werd ook het huis waar eiseres verbleef, beschadigd en werd haar binnenlands paspoort vernietigd. Op 15 augustus 2001 is zij, vergezeld van haar kinderen, naar Nederland gevlucht.
2.5 Verweerder heeft zich in het door eiser bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het asielrelaas van eiser op essentiële onderdelen ongeloofwaardig is. Verweerder heeft daartoe overwogen dat eiser aangaande zijn verblijf in Ingoetsjetië ongeloofwaardige en bevreemdende verklaringen heeft afgelegd. Voorts hecht verweerder geen geloof aan de verklaringen van eiser over de familierelatie met I. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat het asielrelaas van eiser onvoldoende zwaarwegend is. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat nu de familierelatie met I niet vast is komen te staan, dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan hem een politieke overtuiging of kennis van bepaalde informatie wordt toegedicht. Voorts zijn op grond van eisers verklaringen en overgelegde documenten de gestelde functie en oppositionele activiteiten van eisers broer H niet vast komen te staan en wordt de stelling dat eisers broer F zou zijn vermoord in opdracht van de FSB niet overgenomen. Ook acht verweerder de gebeurtenissen van 15 mei 2000 en 20 januari 2001 onvoldoende om te concluderen dat eiser in de bijzondere negatieve aandacht van de Russische autoriteiten staat. Ten aanzien van de bij de zienswijze overgelegde kopie van de oproep van de federale veiligheidsdienst van de Russische Federatie van 19 oktober 2002 overweegt verweerder dat deze oproep niet kan worden aangemerkt als asielrelevante informatie. Verweerder concludeert dat eiser daarom geen vluchteling is. Eiser heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico loopt op een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Voorts is niet gebleken dat het vertrek uit het land van herkomst verband houdt met zodanige traumatische ervaringen, dat van hem daarom in redelijkheid niet kan worden verlangd terug te keren naar zijn land van herkomst. De bij de zienswijze overgelegde kopieën inzake de gezondheidstoestand van eisers zijn onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat eisers in het bezit zou behoren te worden gesteld van een verblijfsvergunning op basis van humanitaire gronden. In het kader van categoriale bescherming verwijst verweerder naar het ambtsbericht van 14 mei 2003. In de door eiser overgelegde informatie zijn geen aanknopingspunten te vinden voor twijfel aan de juistheid van het voornoemde ambtsbericht. Tsjetsjenen kunnen zich elders in de Russische Federatie vestigen.
Verweerder heeft zich in het door eiseres bestreden besluit -voor zover van belang- op het volgende standpunt gesteld. De geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres is niet in geschil. Verweerder stelt dat het niet aannemelijk dat eiseres zeven jaar nadat zij ontslag heeft genomen problemen zou ondervinden van de zijde van de autoriteiten in verband met haar toenmalige werkzaamheden. Voorts blijkt dat de zuivering van 3 juli 2001 niet op eiseres persoonlijk was gericht maar dat het een algemene controle betrof. Eiseres komt ook niet in aanmerking voor een vergunning op een van de andere gronden van artikel 29 Vw.
2.6 In beroep hebben eisers de aan de bestreden besluiten ten grondslag liggende overwegingen van verweerder gemotiveerd bestreden.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7 De rechtbank stelt voorop dat in de bestreden besluiten het ontbreken van documenten noch een andere in artikel 31, tweede lid, Vw opgesomde omstandigheid aan eisers is tegengeworpen.
2.8 Indien zich geen van de in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, Vw, genoemde omstandigheid voordoet, is het uitgangspunt voor verweerder bij de beoordeling van een asielrelaas dat verweerder dat relaas en de daarin gestelde feiten voor waar aanneemt, indien de asielzoeker alle hem gestelde vragen zo volledig mogelijk beantwoordt, het relaas op hoofdlijnen innerlijk consistent en niet onaannemelijk is en strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is.
2.9 Verweerder heeft zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat eiser aangaande zijn verblijf in Ingoetsjetië ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd. Hiertoe overweegt verweerder dat eiser en eiseres verschillend hebben verklaard over hun verblijfstatus in Ingoetsjetië .
2.10 Blijkens het rapport van nader gehoor heeft eiser in zijn vrije relaas over de reden van zijn asielaanvraag over zijn verblijf in Ingoesjetië verklaard: “Of ik daar legaal of illegaal verbleef weet ik niet. Ik heb daar gewoond en men was daar gastvrij”. In het rapport van aanvullend gehoor heeft eiser op de vraag of hij in Ingoesjetië legaal was verklaard: “Ik weet het niet. Wat betekent dat?”. Vervolgens antwoordt eiser op de vraag of hij een verblijfsvergunning had: “Ik had geen verblijfsvergunning”. Op de constatering van verweerder dat zijn vrouw heeft verteld dat hij een tijdelijke verblijfsvergunning had antwoordt eiser: “Die wordt verstrekt op grond van een rijbewijs. Ik had geen tijdelijke verblijfsvergunning. Ik woonde in een woning. Bedoelt u of we een propiska hadden? Die had ik niet”.
Eiseres heeft op pagina 5 van het rapport van eerste gehoor op de vraag hoe zij heeft verbleven in Ingoesjetië geantwoord: “We kregen een tijdelijke verblijfsvergunning van de Russische autoriteiten. Wij mochten daar verblijven. Ik weet niet wanneer de verblijfsvergunning afliep. Het was niet bepaald tot hoe lang we daar mochten blijven”. In de correcties en aanvullingen op haar gehoor heeft eiseres gesteld dat zij in Ingoesjetië niet verbleven met een verblijfsvergunning zoals deze in Nederland bestaat. In Ingoesjetië werden mensen als eisers “tijdelijke immigranten” genoemd door de Russische autoriteiten. Aan hen werd geen verblijfsvergunning op papier gegeven.
2.11 Gelet op het voorgaande sluit hetgeen eiseres heeft verklaard in de correcties en aanvullingen over de verblijfsstatus in Ingoesjetië aan bij de verklaring van eiser. Immers, daarin verklaart ook eiseres dat zij in Ingoetsjetië geen verblijfsvergunning hadden. In dit verband heeft verweerder niet in redelijkheid kunnen overwegen dat eiser aangaande zijn verblijf in Ingoetsjetië ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd omdat eiser en eiseres verschillend hebben verklaard over hun verblijfstatus in Ingoesjetië.
2.12 Dat verweerder in dit verband nog heeft overwogen dat van eiser, gelet op zijn opleidingsniveau, verwacht zou mogen worden dat hij het onderscheid zou weten tussen een legaal verblijf en een illegaal verblijf is onvoldoende voor een ander oordeel, reeds omdat verweerder in zijn besluit heeft overwogen dat door de vraagstelling aan eiser enige onduidelijkheid zou kunnen zijn ontstaan
2.13 Verweerder hecht geen geloof aan de verklaringen van eiser dat er een familieband bestaat tussen eiser en I. Volgens verweerder heeft eiser volstrekt onvoldoende details verschaft inzake de gestelde familierelatie en heeft eiser geen afdoende verklaring gegeven voor de verschillen tussen de door eiser opgegeven naam van zijn halfbroer en de naam welke in de -in kopie- overgelegde geboorteakte van zijn gestelde halfbroer is opgenomen. Ook uit de -in kopie- overgelegde huwelijksakte van eisers ouders en de overgelegde internetinformatie kan de familierelatie niet worden afgeleid.
2.14 De rechtbank oordeelt dat ook deze overwegingen van verweerder geen stand kunnen houden. Hierbij is het volgende in aanmerking genomen.
Eiser heeft in het eerste gehoor verklaard dat de naam van zijn halfbroer J (achternaam) I (voornaam) K (vadersnaam ) is en de naam van zijn moeder L is. Eiser heeft ter onderbouwing van de familerechtelijke relatie een kopie-fax van een geboorteakte van M (achternaam) I (voornaam) K (vadersnaam) en een kopie-huwelijksakte van eisers ouders overgelegd. De door eiser verklaarde naam van zijn moeder komt overeen met de naam van de moeder van I op de kopiegeboorteakte en de naam in de huwelijksakte, namelijk L. Gelet op de overeenkomst tussen de naam van de moeder van eiser en de naam van de moeder van I vermag de rechtbank in redelijkheid niet in te zien dat de gestelde familierelatie tussen eiser en I onaannemelijk is.
De stelling van verweerder dat nu de geboorteakte en de huwelijksakte slechts in kopie zijn overgelegd, aan deze documenten geen relevante betekenis kan worden toegekend, volgt de rechtbank niet. Hiervoor is redengevend dat eiser heeft verklaard dat het zeer moeilijk is de originele documenten in Nederland te krijgen omdat eiser geen telefonisch contact meer kan krijgen met zijn familie en omdat het moeilijk is iemand te vinden die het risico wil nemen om het originele document vanuit Tsjetsjenië te vervoeren naar eiser. Bij deze stand van zaken heeft verweerder eiser niet kunnen tegenwerpen dat hij niet over de originele documenten heeft kunnen beschikken, zonder nader eigen onderzoek te doen naar de mogelijke juistheid van de inhoud van die akten.
Voorts is voor de afwijking in de familienaam van I een niet onplausibele verklaring gegeven, namelijk dat I bij zijn geboorte de familienaam M zou hebben gekregen welke naam I later zou hebben gewijzigd in J. Dat dergelijke naamswijzigingen niet ongebruikelijk zijn in de Tsjetsjenië wordt ondersteund door de bij de aanvullende gronden van beroep overgelegde kopie-email van mevrouw Svetlana Gannushkina van de Russische mensenrechtenorganisatie Memorial. Aan haar heeft Vluchtelingenwerk Midden Twente AZC Azelo de volgende vraag met betrekking tot de naamswijziging van I voorgelegd: “....While in the newspapers he is called J, the birth certificate of I gives as his name M. His brother told us that the father of I was N, but I preffered the name of his grandfather O. So when he applied for a passport he took his familyname J and even after he was called J.(....) Have you ever heard of people changing their names in this way, even on official documents, in Chechnya or elswhere in the Soviet Union?”. Zij antwoordt hierop: “It is absolutely possible especially in Chechnya”.
Tot slot volgt uit de omstandigheid dat eiser niet veel weet te vertellen over het leven en het overlijden van I niet automatisch dat I geen broer van eiser is. Door eiser is in het aanvullend gehoor op de vraag wie de vader van I was, verklaard: “Zijn vader was N, (….). Mijn vader en moeder waren getrouwd en zijn gescheiden. Toen trouwde mijn moeder met N. I werd geboren en daarna nog een dochter. Die dochter is gestorven. N dronk en toen keerde mijn moeder terug naar mijn vader”. Vervolgens antwoordt eiser op de vraag of hij met I is opgegroeid: “Nee. Toen ik klein was heb ik hem wel een autootje gegeven, dat kan ik me wel herinneren”. Ook de vraag of eiser en I ooit samen in een huis hebben gewoond beantwoordt eiser ontkennend. Hij heeft voorts verklaard: “I woonde in P, en ik woonde in E. Ik woonde samen met mijn vader en moeder. Hij woonde met zijn vader (…)”. Ten aanzien van de dood van I heeft eiser gesteld dat het feit dat hij aanvankelijk niet over gedetailleerde informatie kan beschikken met betrekking tot de dood van I te wijten is aan de chaotische situatie in zijn land van herkomst. In het licht van de verklaring van eiser over zijn jeugd waarin hij opgroeide bij zijn ouders terwijl I in een andere stad opgroeide bij diens vader en de verklaring over de chaotische situatie in Tsjetsjenië welke strookt met hetgeen in zijn algemeenheid over Tsjetsjenië is opgenomen in het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 14 mei 3003 inzake de situatie in de Noordelijke Kaukasus, heeft verweerder niet in redelijkheid aan eiser tegen kunnen werpen dat hij niet veel wist te vertellen over het leven en het overlijden van I.
Gelet op het voorgaande vormen de door verweerder gesignaleerde discrepanties in redelijkheid onvoldoende onderbouwing voor het standpunt dat van een familierelatie tussen eiser en I geen sprake is.
2.15 Gelet op hetgeen hierboven overwogen is, komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder niet in redelijkheid tot zijn oordeel over de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser kon komen.
2.16 Daarmee komt het aan op de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de asielrelazen van eisers onvoldoende zwaarwegend zijn voor inwilliging van hun aanvragen.
2.17 Ten aanzien van de vraag of de asielrelazen van eisers voldoende zwaarwegend zijn voor een geslaagd beroep op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw overweegt de rechtbank als volgt.
2.18 Verweerder heeft aan zijn standpunt dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij als vluchteling zijn te beschouwen, ten grondslag gelegd dat eiser op het moment van vertrek niet wist van welke zijde en waarvoor hij te vrezen had. Verweerder heeft daartoe overwogen dat eiser vage en steeds wijzigende verklaringen heeft afgelegd over zijn verblijf in Ingoetsjetië, zijn broers H en F, zijn gestelde halfbroer I, hun activiteiten en problemen die zij hebben ondervonden.
2.19 Die motivering (in 2.18 aangehaald) kan het besluit niet dragen, reeds omdat verweerder daarbij van een verkeerde inschatting van eisers situatie in zijn land van herkomst in verband met de positie van zijn halfbroer is uitgegaan. De gebeurtenissen uit mei 2000, januari 2001 en de oproep om te verschijnen vormen tegen die achtergrond voldoende aanwijzingen om aannemelijk te achten dat er gerichte belangstelling voor eiser bestaat, terwijl die belangstelling kennelijk is ingegeven door (toegedichte) politieke opvattingen.
2.20 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder op ontoereikende gronden heeft geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. Aan bespreking van de andere grieven komt de rechtbank niet toe.
2.21 Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het ten aanzien van eiseres genomen bestreden besluit evenmin voldoende is gemotiveerd.
2.22 De beroepen zullen gegrond worden verklaard. De bestreden besluiten komen wegens strijd met artikel 3:46 Awb voor vernietiging in aanmerking.
2.23 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3.1 verklaart de beroepen gegrond;
3.2 vernietigt de bestreden besluiten;
3.3 draagt verweerder op opnieuw te beslissen op de aanvragen van eisers, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad
3.5 € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eisers moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Leijdekker, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 12 april 2005, in tegenwoordigheid van mr. S.I. Geerling als griffier.
afschrift verzonden op: 13 april 2005
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.