ECLI:NL:RBSGR:2005:AT9448

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/1491 AW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van het besluit tot niet verlenen van interim functievervulling en terugkeergarantie aan ambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 30 juni 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ambtenaar, en de Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door de Belastingdienst Amsterdam. Eiser had verzocht om ontslag in verband met een tijdelijke functie bij het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) en om een terugkeergarantie in het kader van interim functievervulling (IF). De rechtbank heeft de feiten en de procesgang uitvoerig besproken, waarbij eiser zijn verzoeken indiende na een eerdere afwijzing door verweerder. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet onrechtmatig had gehandeld door geen overplaatsingsbesluit te nemen en dat de belangenafweging die verweerder had gemaakt, waarbij het dienstbelang zwaarder woog dan het persoonlijke belang van eiser, niet onredelijk was. De rechtbank concludeerde dat eiser geen recht had op IF en een terugkeergarantie, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de discretionaire bevoegdheid van verweerder en de noodzaak voor een zorgvuldige belangenafweging in dergelijke gevallen.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, meervoudige kamer
Reg. nr. AWB 04/1491 AW
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
De Staatssecretaris van Financiën; Belastingdienst Amsterdam, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij brief van 21 februari 2001 heeft eiser verweerder verzocht hem per 1 maart 2001 ontslag te verlenen in verband met het aanvaarden van een tijdelijke functie bij het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV). In deze brief heeft eiser verweerder tevens verzocht om de weigering om hem een terugkeergarantie te verlenen in het kader van interim functievervulling (IF) in een besluit neer te leggen.
Bij besluit van 8 maart 2001 heeft verweerder het gevraagde ontslag verleend en het verzoek om IF en een terugkeergarantie afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 18 april 2001 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Omdat met ingang van 1 maart 2001 alle ambtenaren die zijn aangesteld in vaste dienst van rechtswege benoemd zijn in algemene dienst van het Rijk - waardoor in een geval als het onderhavige in plaats van een ontslag bij verweerder en een aanstellingsbesluit bij LNV een overplaatsingsbesluit had volstaan - heeft het hoofd van de eenheid Belastingdienst/Ondernemingen Amstelveen bij besluit van 20 november 2001 het ontslagbesluit van 8 maart 2001 ingetrokken en een nieuw besluit genomen, inhoudende dat zijn benoeming bij verweerder is komen te vervallen.
Nadat eiser zijn bezwaar met betrekking tot het niet verlenen van IF en een terugkeergarantie heeft gehandhaafd, heeft verweerder bij besluit van 23 juli 2002 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 27 augustus 2002 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 21 mei 2003 (reg.nr. AWB 02/3228 AW) heeft deze rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard, de besluiten van 23 juli 2002, 20 november 2001 en 8 maart 2001 vernietigd, bepaald dat die uitspraak in zoverre in de plaats treedt van die besluiten en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met betrekking tot eisers verzoek om IF en een terugkeergarantie, met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.
Bij besluit van 28 juli 2003 heeft verweerder het verzoek van eiser om IF en een terugkeergarantie opnieuw afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 4 september 2004 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Bij besluit van 27 februari 2004 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 2 april 2004, ingekomen bij de rechtbank op 5 april 2004, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 13 mei 2004 een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 25 mei 2005 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. W.J. Floor.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Mulder.
Motivering
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de bevoegdheid om medewerkers in de gelegenheid te stellen elders ervaring op te doen door middel van IF en het verlenen van een terugkeergarantie discretionair van aard is. Hij heeft het dienstbelang zwaarder laten wegen dan het persoonlijke belang van eiser, omdat eiser ten tijde van de aanvraag nog bij verweerder in opleiding was, hij bij terugkeer de opleiding opnieuw zou moeten volgen en verweerder niet wilde dat eiser vertrok omdat er een tekort bestond aan personen in de functie waarvoor eiser werd opgeleid. De functievervulling bij LNV had inhoudelijk geen toegevoegde waarde voor de vervulling van eisers functie bij verweerder. Verweerder houdt de zienswijze van eiser, dat de onduidelijke rechtspositie waarin eiser thans verkeert door verweerder is gecreëerd en aan verweerder is te wijten, voor onjuist. Eiser is met ingang van 19 februari 2001 op zijn eigen verzoek tijdelijk aangesteld bij LNV, waarmee feitelijk een overplaatsing naar dat ministerie heeft plaatsgevonden. Nog voordat hij daartoe een verzoek heeft gedaan bij verweerder is eiser met zijn werkzaamheden bij LNV begonnen. Met de benoeming bij LNV is de benoeming van eiser bij de belastingdienst komen te vervallen.
Eiser heeft aangevoerd dat door de uitspraak van de rechtbank van 21 mei 2003 - waartegen geen hoger beroep is ingesteld - vaststaat dat de vaste aanstelling van eiser ook na 1 maart 2001 is blijven doorlopen en dat deze aanstelling op grond van artikel 5a van het ARAR geldt als een aanstelling in algemene dienst van het Rijk. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 21 mei 2003 overwogen dat met de argumenten van verweerder - dat eiser nog bij hem in opleiding was en dat de functie bij LNV geen toegevoegde waarde zou hebben - de belangen van partijen onvoldoende zijn afgewogen, en derhalve op zichzelf onvoldoende zijn om het bestreden besluit te kunnen dragen. Verweerder heeft niet in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat het dienstbelang zwaarder moet wegen dan het persoonlijk belang van eiser, nu eiser door toedoen van verweerder in een onduidelijke rechtspositie is komen te verkeren. Verweerder heeft ervoor gekozen eisers vaste aanstelling in stand te laten, echter zonder een keuze te maken voor IF of een terugkeergarantie. Verweerder heeft niet gezorgd voor een overplaatsingsbesluit, op grond waarvan eiser op basis van zijn vaste aanstelling bij LNV tewerk had kunnen worden gesteld. Eiser heeft van meet af aan aanspraak gemaakt op IF en een terugkeergarantie. Verweerder heeft zich geen enkele inspanning getroost om te onderzoeken of er binnen zijn gezagsbereik of binnen het Rijk een passende functie voor eiser beschikbaar is.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 21 maart 2001 geconcludeerd dat het hiervoor genoemde besluit van 20 november 2001 tot intrekking van het ontslagbesluit van 8 maart 2001 onbevoegdelijk is genomen. In verband daarmee heeft de rechtbank het besluit op bezwaar van 23 juli 2002 vernietigd en, zelf in de zaak voorziend, eveneens het besluit van 20 november 2001 vernietigd. De rechtbank heeft voorts het door de vernietiging van het besluit van 20 november 2001 herlevende ontslagbesluit van 8 maart 2001 vernietigd omdat dit besluit - zoals tussen partijen ook niet in geschil was - in strijd was met artikel 5a van het ARAR, zoals dit luidde met ingang van 1 maart 2001. De rechtbank heeft verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op het verzoek van eiser om IF en een terugkeergarantie, met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder daarbij uitdrukkelijk de belangen van eiser, waaronder de omstandigheid dat eiser mede door toedoen van verweerder in een onduidelijke rechtspositie is komen te verkeren, af te wegen tegen het belang van verweerder.
Anders dan eiser meent, betekent deze overweging naar het oordeel van de rechtbank niet dat zij in haar uitspraak van 21 maart 2001 reeds heeft geoordeeld dat de door verweerder in het besluit van 8 maart 2001 genoemde redenen die zich volgens verweerder verzetten tegen inwilliging van het verzoek van eiser om IF en een terugkeergarantie op zich zelf onvoldoende zijn om het thans bestreden besluit, waarin verweerder deze redenen wederom opvoert, te kunnen dragen. Blijkens de motivering van het bestreden besluit heeft verweerder daarbij uitdrukkelijk de belangen van eiser, waaronder de omstandigheid dat eiser mede door toedoen van verweerder in een onduidelijke rechtspositie is komen te verkeren, afgewogen tegen het belang van verweerder. Daarmee heeft verweerder voldaan aan de opdracht van de rechtbank die in vorengenoemde overweging is neergelegd.
Verweerders beslissing om al dan niet IF toe te staan en een terugkeergarantie al dan niet te verlenen berust op de gebruikmaking van een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat de rechtbank zich bij de toetsing van het bestreden besluit terughoudend dient op te stellen en zich dient te beperken tot de beantwoording van de vraag of verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen en daarbij overigens niet heeft gehandeld in strijd met een algemeen rechtsbeginsel of een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
Voor ambtenaren werkzaam bij de Belastingdienst heeft verweerder voor uitstroombevorderende maatregelen een eigen beleid ontwikkeld. Dit beleid is neergelegd in hoofdstuk 14, paragraaf 1.7.7., van het Reglement Personeelsvoorschriften Belastingdienst (RPVB).
In hoofdstuk 14, onderdeel 1.7.7.1., punt 2, van het RPVB is bepaald dat toepassing van de instrumenten (ter bevordering van vrijwillige uitstroom) uitsluitend kan plaatshebben indien hiermee vrijwillige uitstroom wordt beoogd en in individuele situaties op basis van een individuele beoordeling door het managementteam. Daartoe dient het managementteam elke individuele situatie afzonderlijk te beoordelen. Hierover moeten vooraf afspraken tussen het managementteam en de betrokken medewerker worden gemaakt. Deze afspraken dienen schriftelijk te worden vastgelegd en te worden opgenomen in het personeelsdossier.
In hoofdstuk 14, onderdeel 1.7.7.3., punt 4, van het RPVB is - voor zover hier van belang - bepaald dat via IF medewerkers de gelegenheid kan worden geboden om - binnen een aantal vastgelegde kaders en spelregels - tijdelijk (6 tot 24 maanden) op een andere werkplek binnen de Belastingdienst of daarbuiten ervaring op te doen en op die wijze de horizon te verbreden. Aan dit instrument is per definitie een terugkeergarantie gekoppeld. [...].
De rechtbank stelt vast dat eiser aan vorengenoemd beleid op zichzelf geen aanspraak kan ontlenen aan IF en een terugkeergarantie en dat verweerder in overeenstemming met dat beleid in dit geval een individuele beoordeling op basis van een belangenafweging heeft verricht.
Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat verweerder het belang dat zich om de daartoe genoemde redenen verzet tegen IF en een terugkeergarantie - namelijk dat eiser nog in opleiding was, hij bij terugkeer de opleiding opnieuw zou moeten volgen, er een tekort bestond aan personen in de functie waarvoor eiser werd opgeleid en de functievervulling bij LNV inhoudelijk geen toegevoegde waarde had voor de vervulling van eisers functie bij verweerder - niet zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van eiser bij IF en een terugkeergarantie.
Weliswaar zou eiser niet in de onduidelijke rechtspositie zijn komen te verkeren waarin hij thans verkeert, indien verweerder eiser in de gelegenheid had gesteld de functie bij LNV middels IF met een terugkeergarantie te vervullen, maar dat kan, anders dan eiser stelt, niet tot de conclusie leiden dat eisers positie verweerder kan worden verweten. Eiser miskent immers zijn aanzienlijke eigen verantwoordelijkheid ter zake, nu is gebleken dat hij reeds met ingang van 19 februari 2001 werkzaamheden is gaan verrichten bij LNV waartoe hij door de Minister van LNV bij besluit van 2 maart 2001 per die datum in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd is aangesteld, terwijl hij eerst bij brief van 21 februari 2001 heeft verzocht om IF en een terugkeergarantie en hij het besluit van verweerder op zijn verzoek niet eerst heeft afgewacht.
Dat verweerder niet heeft gezorgd voor een overplaatsingsbesluit op grond waarvan eiser op basis van zijn vaste aanstelling bij LNV tewerk had kunnen worden gesteld en niet heeft onderzocht of binnen zijn gezagsbereik of binnen het Rijk een passende functie voor eiser beschikbaar is, zoals eiser heeft gesteld, kan niet leiden tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is, reeds omdat deze aspecten de reikwijdte van het bestreden besluit over het al dan niet toestaan van IF en het verlenen van een terugkeergarantie te buiten gaan.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mrs. K.M. Braun, S.C. Stuldreher en C.C. de Rijke Maas, en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier is verhinderd om de uitspraak mede te ondertekenen