ECLI:NL:RBSGR:2005:AT9081
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de vrijheidsontnemende maatregel en kennisgeving aan de rechtbank
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 14 juni 2005 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de voortduring van een vrijheidsontnemende maatregel tegen eiser, een Iraanse vreemdeling. Eiser was op 7 maart 2005 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd, waarna de vrijheidsontnemende maatregel werd opgelegd. Eiser heeft op 12 maart 2005 beroep ingesteld tegen deze maatregel, maar dit beroep werd op 25 maart 2005 ingetrokken. De rechtbank diende te beoordelen of de verplichting voor verweerder om de rechtbank in kennis te stellen van de oplegging van de maatregel, ook na intrekking van het beroep, nog van toepassing was.
De rechtbank overweegt dat, volgens artikel 94, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, verweerder de rechtbank uiterlijk de 28e dag na oplegging van de maatregel in kennis dient te stellen, tenzij de vreemdeling zelf eerder beroep heeft ingesteld. De rechtbank concludeert dat na de intrekking van het beroep, verweerder niet verplicht was om de rechtbank alsnog in kennis te stellen van de maatregel. Dit is alleen anders indien het achterwege laten van de kennisgeving zou leiden tot een evidente schending van de beginselen van een goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen.
De rechtbank oordeelt dat in dit geval geen sprake is van een dergelijke uitzondering. Eiser was bijgestaan door een advocaat en de intrekking van het beroep was weloverwogen. De rechtbank concludeert dat de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel rechtmatig is en dat er geen gronden zijn voor schadevergoeding. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.