ECLI:NL:RBSGR:2005:AT5494

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/43757
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel wegens onjuiste gegevens en tegenstrijdige verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 maart 2005 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de intrekking van de verblijfsvergunning asiel van eiser, een Iraakse nationaliteit. De rechtbank oordeelde dat de verblijfsvergunning was ingetrokken omdat eiser onjuiste gegevens had verstrekt en belangrijke informatie had verzwegen. Eiser had zijn paspoort verlengd, wat het risico met zich meebracht dat zijn personalia bij de Iraakse autoriteiten bekend zouden worden. De rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat eiser gegronde vrees voor vervolging had. Eiser had bovendien tegenstrijdige verklaringen afgelegd over zijn huwelijk, wat ook een rol speelde in de beoordeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet gerechtvaardigd was op basis van de verstrekte onjuiste informatie, omdat deze niet tot afwijzing van de aanvraag zou hebben geleid. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 644,--.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 03/43757 BEPTDN
V. nr.: 060.600.7690
inzake: A, geboren op [...] 1961, van Iraakse nationaliteit, wonende te B, eiser,
gemachtigde: mr. M. Berg, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.P. Bouma, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 21 september 2001 heeft verweerder aan eiser schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aan hem verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd in te trekken. Bij brief van 17 oktober 2001 heeft eiser zijn zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht. Op 21 mei 2003 is eiser naar aanleiding van het voornemen tot intrekking gehoord. Bij besluit van 11 juli 2003, uitgereikt op 18 juli 2003, heeft verweerder de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken.
2. Bij beroepschrift van 11 augustus 2003 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 26 augustus 2003 en aangevuld bij brief van 23 maart 2004. Op 1 september 2004 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 12 november 2004 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2005. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ter zitting is A.M.H. Al Shmees als getuige gehoord.
II. FEITEN
In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Eiser heeft op 3 januari 1997 een asielverzoek ingediend bij de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) in Jordanië. Tijdens een interview heeft eiser verklaard ongehuwd te zijn. Op 18 januari 1997 heeft de UNHCR besloten dat eiser in aanmerking komt voor een hervestiging. Op 17 april 1997 is eiser Nederland binnengekomen. Op 26 juni 1997 is eiser toegelaten als vluchteling.
Op 3 december 1998 is gebleken bij een paspoortcontrole op Schiphol dat eiser vanuit Amman Nederland is binnengereisd met zijn eigen Iraaks paspoort, laatstelijk bij de Iraakse vertegenwoordiging in Amman verlengd op 27 maart 1997 en geldig tot 16 januari 2000.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser aan de Nederlandse autoriteiten onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel belangrijke informatie heeft verzwegen, hetgeen ten tijde van de aanvraag om toelating als vluchteling tot afwijzing van de aanvraag zou hebben geleid.
Blijkens zijn verklaringen heeft eiser zich al dan niet in persoon doch onmiskenbaar bewust en uit eigen beweging met zijn personalia bij de Iraakse autoriteiten vervoegd. De vraag daarbij of zijn vriend vervolgens met eisers paspoort daadwerkelijk ter verlenging ervan bij de Iraakse autoriteiten is geweest, of in plaats daarvan voor een valse verlenging zorgde door zelf een datum en een valse stempel te zetten, doet hier niet aan af. Eiser heeft, nu hij de bedoeling had zijn paspoort te verlengen, het risico durven nemen dat zijn personalia bij de Iraakse autoriteiten bekend werden. Gelet hierop zijn er geen aanwijzingen dat eiser gegronde vrees voor vervolging koestert.
Voorts heeft eiser desgevraagd tegenstrijdige verklaringen afgelegd met betrekking tot zijn huwelijk. In de zienswijze heeft eiser verklaard dat hij het huwelijk heeft verzwegen omdat hem was verzekerd dat hij als gehuwde niet in aanmerking kwam voor steun van de UNHCR terwijl eiser tijdens het gehoor heeft verklaard dat hij het huwelijk heeft verzwegen omdat hij wilde scheiden zodat hij eventueel een andere vrouw naar Nederland kon laten komen.
2. Eiser legt aan het beroep het volgende ten grondslag.
In 1998 heeft eiser zijn paspoort opgestuurd naar een vriend in Jordanië. Hij ontving het paspoort terug met een daarin aangebrachte verlenging tot januari 2001. Eiser ontkent dat hij zich ooit in persoon bij de Iraakse autoriteiten heeft vervoegd. Op grond van de primitieve wijzigingen in het paspoort heeft eiser geconcludeerd dat C zelf de verlenging heeft aangebracht.
Eiser heeft geen tegenstrijdige verklaringen afgelegd met betrekking tot het verzwijgen van zijn huwelijk. Beide argumenten hebben een rol gespeeld. Het feit dat eiser in eerste instantie zijn huwelijk heeft verzwegen kan niet leiden tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel nu het geen gegevens betreft die tot afwijzing van de aanvraag om verlening of verlenging zou hebben geleid.
In beroep heeft eiser een brief overgelegd van de Iraakse ambassade in Den Haag waarin wordt verklaard dat is gebleken dat de verlenging van het paspoort vals is en dat eiser op 27 maart 1997 niet bij de Iraakse vertegenwoordiging in Amman is geweest.
3. Eiser heeft ter zitting nog aangevoerd dat het bestreden besluit strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Voorts diende verweerder het ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit Centraal-Irak gevoerde categoriaal beschermingsbeleid bij de besluitvorming te betrekken.
4. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij geen nader onderzoek heeft verricht naar aanleiding van de brief van de Iraakse ambassade te ’s-Gravenhage van 16 maart 2004 waarin wordt verklaard dat de verlenging van het paspoort van eiser vals is en dat eiser op 27 maart 1997 de Iraakse ambassade te Amman niet heeft bezocht, zodat van deze informatie wordt uitgegaan.
Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat het door eiser gestelde ten aanzien van artikel 3 van het EVRM en het categoriaal beschermingsbeleid eerst ter zitting is aangevoerd en dat het tardief is.
IV. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit, in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 33, aanhef en onder b van de Vw 2000 is de Minister bevoegd een verleende verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in te trekken.
3. Ingevolge artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 33 van de Vw 2000 worden ingetrokken indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.
4. Volgens paragraaf C6/31.4.1, gelezen in samenhang met paragraaf C6/31.2.1.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, wordt met de intrekking van de verblijfsvergunning omdat bij de verlening onjuiste gegevens zijn verstrekt of gegevens zijn achtergehouden, slechts beoogd de situatie te herstellen, zoals die zou zijn geweest, indien wel de juiste gegevens zouden zijn verstrekt. De intrekking is gericht op het ongedaan maken van de gevolgen die aan de onjuiste gegevens zijn verbonden. Met de intrekking van de vergunning wordt niet beoogd leed toe te voegen. Om die reden is niet vereist dat de desbetreffende vreemdeling de onjuiste gegevens zelf heeft verstrekt, hij op de hoogte was van de verstrekking van de onjuiste gegevens of hij daarmee heeft ingestemd. Opzet van de desbetreffende vreemdeling, of diens persoonlijke betrokkenheid bij de onjuistheid van die gegevens is evenmin vereist.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd heeft ingetrokken omdat eiser onjuiste en tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt dan wel belangrijke informatie heeft verzwegen met betrekking tot de verlenging van zijn Iraakse paspoort en met betrekking tot zijn huwelijk, terwijl deze gegevens ten tijde van zijn aanvraag om toelating als vluchteling tot de afwijzing van de aanvraag zou hebben geleid.
6. Op grond van de verklaring van de Iraakse ambassade te ’s-Gravenhage van 16 maart 2004 is gebleken dat eiser op 27 maart 1997 geen bezoek heeft gebracht aan de Iraakse ambassade te Amman om zijn Iraakse paspoort te verlengen. Nu verweerder deze verklaring niet heeft bestreden, moet worden geoordeeld dat de (valse) verlenging van het paspoort eerst na verlening van de verblijfsvergunning asiel is aangebracht. Gelet op artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan de (valse) verlenging van het paspoort van eiser niet tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel leiden.
7. Niet in geschil is dat eiser ten tijde van zijn asielaanvraag onjuiste en tegenstrijdige informatie heeft verstrekt met betrekking tot zijn huwelijk.
8. De rechtbank is echter van oordeel dat de enkele omstandigheid dat eiser onjuiste en tegenstrijdige informatie heeft verstrekt met betrekking tot zijn huwelijk het bestreden besluit niet kan dragen.
9. Ter zitting heeft verweerder betoogd dat eiser op 6 september 1999 in Oslo is aangehouden terwijl hij in het bezit was van gestolen paspoorten. Wat hier ook van zij, de rechtbank is van oordeel dat de gehanteerde intrekkingsgrond op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 evenmin ziet op deze situatie.
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Daarom zal het beroep gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd en bepaald worden dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
11. Hetgeen partijen overigens naar voren hebben gebracht behoeft, gelet op het voorgaande, geen bespreking meer.
12. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
V. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Gewezen door mr. H.B. van Gijn, voorzitter, in tegenwoordigheid van M.E. Sjouke, griffier, en openbaar gemaakt op: 16 maart 2005.
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden op: 16 maart 2005.
Conc: MSj
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.