RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER JEUGDSTRAFZAKEN
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/754161-04
rolnummer 0002
's-Gravenhage, 14 maart 2005
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte
[verdachte A],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 24 februari 2005 en 28 februari 2005.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.H.Th. van Brunschot, is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr. R.E.I. Steen heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij - gewijzigde - dagvaarding onder 2 primair, 2 subsidiair, 2 meer subsidiair, 2 meest subsidiair, 4 primair, 4 subsidiair, 4 meer subsidiair en 4 meest subsidiair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1 primair en 3 primair telastgelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 27 dagen met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, alsmede tot jeugddetentie voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarde dat hij zich zal houden aan de aanwijzingen hem te geven door de jeugdreclassering, en tot een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen jeugddetentie.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard, aangezien deze in zoverre niet van eenvoudige aard is.
De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat het blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerp zal worden verbeurdverklaard.
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de dagvaarding, gemerkt A, en in de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte bij - gewijzigde - dagvaarding onder 2 primair, 2 subsidiair, 2 meer subsidiair, 2 meest subsidiair en 4 primair is telastgelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 primair (zaakdossier ASP4ALL)
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat op 3 oktober 2004 vanaf omstreeks 18.00 uur delen van het netwerk van ASP4ALL zijn uitgevallen als gevolg van zogenaamde ddos-aanvallen. Dit duurde tot 4 oktober 2004 8.15 uur. Vervolgens zijn op 4 oktober 2004 om 17.00 uur wederom delen van het netwerk van ASP4ALL uitgevallen als gevolg van ddos-aanvallen. De aanvallen zijn vervolgens onafgebroken doorgegaan en uiteindelijk gestopt op 8 oktober 2004.
De ddos-aanvallen waren gericht tegen overheidssites. Als gevolg van de aanvallen zijn de webservers van overheidssites buiten gebruik komen te staan. Daarnaast zijn tengevolge van de aanval op de overheidssites ook andere netwerken uitgevallen, waardoor ook diensten aan andere klanten van ASP4ALL niet verleend konden worden.
Vast is komen te staan dat op 3 oktober 2004 tijdens het chatten in het IRC-kanaal #0x1FE door medeverdachte [verdachte O] (onder de nickname [nickname Cl]) op een gegeven moment aan medeverdachte [verdachte De V] (onder de nickname [nickname Df]) is gevraagd of deze nog van plan was om de overheidssites aan te vallen, waarop [verdachte De V] heeft geantwoord: "waarom doen wij dat niet nu?" (verklaringen verdachte blz. 25, [verdachte De V] blz. 138, [verdachte O] blz. 187) Vervolgens is een apart besloten kanaal, te weten #regering, gecreëerd, waarin met een kleine groep waaronder verdachte, [verdachte O] en [verdachte De V] is verder gechat over het aanvallen van de overheidssites (verklaringen [verdachte De V], blz. 139, verdachte, blz. 25 en [verdachte O] blz. 184). De reden voor de aanval was gelegen in het feit dat men het niet eens was met het kabinetsbeleid ([verdachte De V], blz. 59, [verdachte O] blz. 184). [verdachte De V] nam hierbij het voortouw ([verdachte O] blz. 184) Nagegaan is welke sites aangevallen konden worden, en wat de IP-adressen van die sites waren ([verdachte De V], blz. 227). Op de vraag van de verhorende verbalisanten hoe [verdachte De V], [verdachte O], [verdachte H] en hij bij de betreffende overheidssites zijn gekomen heeft verdachte verklaard dat hij die heeft uitgezocht en doorgegeven aan de rest van de jongens. Verdachte heeft voorst verklaard dat hij erachter gekomen was dat deze sites via ASP4ALL op één server draaide en dat hij dat in het chatkanaal heeft doorgegeven zodat iedereen dat wist en de aanval op die server gedaan kon worden (verdachte blz. 174). Vervolgens is de aanval begonnen. [verdachte De V] verklaart dat hij toen zag dat de site van de overheid eruit ging (blz. 139).
Medeverdachte [verdachte H] (nickname d-deamon) heeft verklaard dat hij op 4 oktober 2004 door een persoon met de nickname Anarchie werd benaderd om mee te doen met een groep die sites aan het platgooien was in verband met het huidige regeringsbeleid. Hij heeft na het verzoek van Anarchie ongeveer 400 bots het commando gegeven om de site regering.nl aan te vallen. Hij heeft voorts verklaard dat de personen die zondag al waren begonnen afgesproken hadden dat de aanval een week zou duren (blz. 120). Zelf heeft hij van maandag 4 oktober 2004 tot en met vrijdag 8 oktober 2004 deels handmatig, deels met behulp van een timer, herhaalde malen aanvalcommando's gegeven. In de loop van de week is met de medeverdachten gecommuniceerd over de IP-adressen van de overheidssites, dit om te voorkomen dat alle bots naar hetzelfde IP-adres zouden worden gestuurd. Bij de aanvallen waren, voor zover [verdachte H] bekend, meerdere personen betrokken, waaronder [verdachte De V] en [verdachte O] (blz. 133). Verdachte zat ook in het betreffende IRC-kanaal (blz. 133).
[verdachte T] die in de week van de aanvallen na verkregen 'invite' het kanaal #regering heeft bezocht, heeft verklaard dat in #regering ongeveer 6 a 7 personen aanwezig waren. In de topic van het kanaal zag hij drie IP-adressen die behoorden bij websites van de overheid. Naast [nickname Df], heeft hij [nickname Na], Lsass, [nickname Cl] en hij dacht d-deamon in het chatkanaal gezien. Hij zag ook dat ze 'er een soort schema op nahielden wanneer en wie de ddos-aanvallen aan de gang moest houden.' [verdachte De V] gaf in dat kanaal opdrachten met betrekking tot de aanval op de overheidssites aan de andere daar aanwezige personen (blz. 217 en 221). [verdachte De V] heeft verklaard dat je, wanneer zo'n aanval loopt, er bij moet blijven voor het geval het IP-adres van een site verandert of de hostnaam en dat, omdat ze er niet allemaal 24 uur per dag bij konden blijven, afspraken ontstonden wanneer wie wel of niet zou kunnen (blz. 227).
Kort na de aanval hebben verdachte, [verdachte De V], [verdachte O] en [verdachte H] hun nicknames veranderd (verdachte blz 184).Tot slot staat vast dat [verdachte De V] op 12 en 19 oktober 2004 namens de groep die verantwoordelijk is voor het platleggen van de overheidssites heeft opgetreden in verschillende media.
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot de vaststelling dat verdachte, [verdachte De V], [verdachte O] en nog hooguit enkele anderen zich met het oog op een aanval op websites van de overheid vanuit het IRC-kanaal #OX1FE hebben afgezonderd in een besloten IRC-kanaal. In deze besloten chat is de aanval nader besproken, is de duur van de aanval bepaald en zijn de betreffende IP-adressen verzameld. Vervolgens is de aanval van start gegaan en zijn de overheidssites 'plat' gegaan. Een dag later heeft [verdachte H] zich bij de besloten chat aangesloten op verzoek van Anarchie en is hij zoals hij zelf verklaard, gaan meehelpen bij de aanval. Gedurende de aanval die meerdere dagen heeft geduurd hebben betrokkenen contact met elkaar onderhouden via het besloten chatkanaal. In het chatkanaal werd informatie omtrent het verloop van de aanval uitgewisseld en afgestemd. Na de aanval zijn nicknames gewijzigd om ontdekking te voorkomen.
Naar het oordeel van de rechtbank vormden de personen in het chatkanaal aldus een samenwerkingsverband welker samenwerking in de betreffende periode was gericht op het plat leggen en houden van de websites van de overheid. Naar de aard der zaak kunnen de deelnemers aan een samenwerkingsverband als het onderhavige nooit met zekerheid zeggen of de anderen ook zogenaamde bots hebben ingezet bij de uitgevoerde aanval. Men bevindt zich immers niet in de nabijheid van elkaar. Vast staat echter dat het samenwerkingsverband de benodigde capaciteit heeft gegenereerd om de websites van de overheid gedurende een langere periode ontoegankelijk te houden. Voorts staat vast dat [verdachte H] een bijdrage heeft geleverd, maar over onvoldoende capaciteit beschikte om de websites in zijn eentje 'plat' te houden. Meerdere personen binnen het samenwerkingsverband moeten derhalve ook commando's aan zogenaamde bots hebben gegeven.
Verdachte heeft deelgenomen aan voormeld samenwerkingsverband door in het kanaal mee te chatten, zowel bij de voorbereiding als tijdens de uitvoering van de aanvallen. Verdachte heeft informatie dienstig voor de aanval met de anderen gedeeld. Niet gebleken is dat verdachte zich op enig moment heeft gedistantieerd van de ddosaanvallen. Als zodanig kan niet gelden dat verdachte zichzelf heeft gemeld bij de politie op 8 oktober 2004. De aanval was op dat moment immers reeds ten einde. Voorts acht de rechtbank van belang dat verdachte eerder samen met [verdachte O] al eens een ddos-aanval had gedaan met bots waar zij toen over beschikten. Onder deze omstandigheden en aldus handelende heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bijgedragen aan de aanval en het doen voortduren daarvan. Er is derhalve sprake geweest van een bewuste samenwerking met de anderen zodat ook verdachte dient te worden aangemerkt als medepleger van de ddos-aanvallen op de overheidssites.
Ten aanzien van feit 3 primair (zaakdossier Garnier)
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat op 24 oktober 2004 omstreeks 16.20 uur, na een eerdere aanval op 13 oktober 2004, opnieuw een zogenaamde ddos-aanval werd uitgevoerd op de site van geenstijl.nl. Ten gevolge van de aanval werd het systeem van Garnier Project BV minder goed bereikbaar voor andere klanten van Garnier. De aanval heeft geduurd tot 25 oktober 2004 omstreeks 16.00 uur (blz. 35).
Medeverdachte [verdachte De V] heeft bekend voormeld feit te hebben gepleegd. Ook uit tijdens het onderzoek onderschept dataverkeer blijkt dat [verdachte De V] dit feit heeft gepleegd (blz. 87). Daarbij is gebruik gemaakt van het botnetwerk uit het kanaal #NRG# dat draait bij Dragons. [verdachte De V] heeft verklaard dat het kanaal #NRG# van verdachte is en dat verdachte hem toegang tot het botnetwerk in dit kanaal heeft verschaft door hem de benodigde wachtwoorden te leveren ([verdachte De V], blz 147, getuigenverklaring ter zitting). Verdachte heeft dit ontkend. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij het kanaal kent en weet dat daar bots in (hebben) (ge-)staan, maar hij stelt dit pas na de aanhouding van [verdachte De V] te hebben vernomen. Getuige [getuige] (nickname Esther) zou na de aanhouding van [verdachte De V] de botjes van [verdachte De V] hebben overgenomen. Omdat verdachte uit wraak voor de aanhouding van [verdachte De V] zou hebben opgeroepen tot een aanval op de overheid en [getuige] zou willen helpen, zou [getuige] het botnet uit #NRG# op zijn beurt aan verdachte ter beschikking hebben gesteld en hebben verplaatst (zaaksdossier ASP4ALL, blz 180). [getuige] heeft ter zitting echter aangegeven dat hij geen toegang had tot het botnet en dat hem na de aanhouding van [verdachte De V] door verdachte is gevraagd het botnet uit #NRG# te verplaatsen. Uit de verklaring van [getuige] blijkt dat verdachte wist van het botnet op #NRG# toen verdachte [getuige] benaderde om het botnet te verplaatsen en in zoverre ondersteunt deze verklaring de verklaring van [verdachte De V]. De rechtbank acht daarbij de verklaring van verdachte dat hij een wraakactie wilde opzetten en op die manier aan de weet is gekomen dat op #NRG# een botnet stond, gezocht. Gelet op de verklaring van [getuige] acht de rechtbank de verklaring van [verdachte De V] hieromtrent geloofwaardig zodat de rechtbank ervan uit gaat dat verdachte [verdachte De V] de beschikking heeft gegeven over het botnet op #NRG#.
Voorts is vast komen te staan dat verdachte vlak voor en tijdens de aanval samen met onder andere medeverdachte [verdachte H] en [verdachte De V] chat in het besloten chatkanaal #0_o, dat [verdachte De V] op verzoek van verdachte heeft aangemaakt om een plan van aanpak te bespreken en te brainstormen (blz. 89). Op het moment van de aanval schrijft [verdachte De V] zijn aanvalcommando's op het kanaal (blz. 94). Korte tijd later meldt d-deamon dat geenstijl weer plat ligt (16:38:23, blz. 95).
De rechtbank is op grond van bovenstaande bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte ook bij de aanval op geenstijl.nl, via de server van Garnier Projects B.V., als medepleger dient te worden aangemerkt. Verdachte heeft zich actief in het chatgesprek opgesteld en heeft zich ook hier op geen enkele wijze van de ddos-aanval gedistantieerd, laat staan dat hij die aanval heeft proberen te voorkomen. Bovendien heeft verdachte een botnetwerk aan medeverdachte [verdachte De V] ter beschikking gesteld.
De rechtbank acht voorts bewezen dat ook verdachte [verdachte H] en [verdachte T] bij de ddos-aanval op geenstijl.nl op 24 oktober 2004 betrokken zijn geweest.
Het dossier bevat geen aanwijzingen dat verdachte bij de eerdere aanval op Garnier op 13 oktober 2004 op een wijze betrokken is geweest die moet worden gekwalificeerd als medeplegen.
Ten aanzien van feit 4 subsidiair (zaakdossier Telegraaf)
Medeverdachte [verdachte De V] heeft ter zake van dit feit een bekennende verklaring afgelegd. [verdachte De V] heeft verklaard dat hij ook dit feit met behulp van het botnetwerk in #NRG# heeft gepleegd (blz. 49-50). De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [verdachte De V] dit botnetwerk ter beschikking heeft gesteld (zie hiervoor).
De rechtbank is van oordeel dat iemand die een dergelijk netwerk ter beschikking stelt aan een ander, medeplichtig is aan ddos-aanvallen die die ander daarmee vervolgens uitvoert. Daar komt in dit geval nog bij dat verdachte kort daarvoor samen met onder andere [verdachte De V] de ddos-aanval op de overheidssites heeft gepleegd (feit 1 primair) en op de hoogte was van de problemen die verdachte had met geenstijl.nl.
In het dossier is evenwel geen bewijs voorhanden voor een nauwere betrokkenheid van verdachte bij dit feit. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdacht bij dit feit slechts als medeplichtige kan worden aangemerkt.
Reikwijdte artikel 161 sexies van het Wetboek van Strafrecht.
Ter terechtzitting heeft de advocaat van een van de medeverdachten betoogd dat het uitvoeren van een ddos-aanval slechts de toegang tot een site blokkeert, hetgeen niet valt binnen de delictsomschrijving als vermeld in artikel 161sexies, aanhef en onder 1 en 2, van het Wetboek van Strafrecht, dan wel artikel 350a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De uitvoering van een ddos-aanval wordt eerst strafbaar indien het voorgestelde artikel 138b van het Wetboek van Strafrecht kracht van wet heeft gekregen.
Mocht dit betoog slagen dan zal naar het oordeel van de rechtbank vrijspraak moeten volgen, zodat de rechtbank dit verweer hier zal bespreken.
De rechtbank is van oordeel dat vorenvermeld standpunt miskent dat een ddos-aanval een zodanige overbelasting van een netwerk veroorzaakt, dat daardoor een stoornis in de gang of in de werking van dat werk optreedt als bedoeld in artikel 161sexies. Het netwerk kan zijn normale taak niet meer uitvoeren. Dat daarbij geen blijvende schade aan het netwerk zelf wordt toegebracht, kan daaraan niet afdoen.
In de onderhavige gevallen zijn ddos-aanvallen gedaan op specifieke websites. De netwerken van de internet service providers waar deze websites worden of werden gehost of delen daarvan zijn tengevolge van de ddos-aanvallen gedurende kortere of langere tijd uitgevallen, waardoor geen communicatie met (die delen van) dat netwerk meer mogelijk was. Niet alleen de specifieke doelen van de ddos-aanvallen, te weten de aangevallen sites van de overheid en geenstijl zijn getroffen, maar ook andere overheidssites en klanten van de internet services providers en hun (potentiele) klanten. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank niet alleen voldaan aan het bepaalde in artikel 161sexies, aanhef en onder 1 maar ook aan het bepaalde onder 2. Het betoog van voornoemde advocaat gaat dan ook niet op.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgrond aannemelijk is geworden.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het uitvoeren van meerdere Distributed Denial of Service aanvallen oftewel ddos-aanvallen gericht op verschillende websites en daardoor ook indirect op verschillende webservers. Bij dergelijke aanvallen wordt met behulp van zogenaamde bots vanaf computers van derden, een dusdanige hoeveelheid aanvragen bij de betreffende websites gedaan, dat deze websites niet meer of slechts met een aanzienlijke vertraging te bereiken zijn.
Tengevolge van de ddos-aanvallen zijn de netwerken van de betreffende internet service providers gedurende kortere of langere tijd geheel of gedeeltelijk uitgevallen.
Door het handelen van verdachte en zijn mededaders is ergernis ontstaan en hebben de eigenaren van de websites als ook de hostingproviders en andere klanten schade geleden. Naast de financiële gevolgen, brengen een onbereikbaarheid en vertraging van websites een slecht imago met zich mee voor de websites zelf en wordt dienstverlening onmogelijk. Bovendien wordt de bezoekers van de websites informatie onthouden, doordat zij tijdelijk of voor langere tijd de desbetreffende websites niet kunnen bezoeken. De materiële en immateriële belangen van particulieren, instellingen en bedrijven bij een behoorlijk functionerend internet zijn groot. Verdachte en zijn mededaders hebben met hun acties deze belangen ernstig veronachtzaamd. Daar komt nog bij dat voor de betreffende aanvallen de computers van een groot aantal anoniem gebleven derden zijn misbruikt. Ook dit getuigt van weinig respect voor de eigendommen van anderen. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte meegewogen dat naar alle waarschijnlijkheid niet alle daders van de aanvallen zich voor de rechter voor deze feiten moeten verantwoorden.
Voorts is komen vast te staan dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister, in het verleden eenmaal eerder een transactie heeft gekregen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 25 november 2004 en d.d. 17 februari 2005 als ook op het plan van aanpak van de jeugdreclassering d.d. 14 februari 2005.
Blijkens voornoemd rapport van de jeugdreclassering heeft verdachte thuis en op school geen gedragsproblemen en blijken er bij verdachte geen gedragsstoornis of psychische problemen te bestaan.
De jeugdreclassering adviseert verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, echter zonder begeleiding door de jeugdreclassering, omdat zijn thuis- en schoolsituatie hiertoe geen aanleiding geeft. Ook wordt geadviseerd verdachte een werkstraf op te leggen.
De Raad voor de Kinderbescherming conformeert zich in zijn briefrapport d.d. 17 februari 2005 aan het advies van de jeugdreclassering.
De rechtbank zal het gegeven advies opvolgen.
Op grond van het vorenstaande en mede in aanmerking genomen de nog jonge leeftijd van verdachte is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest en een werkstraf van na te melden duur passend en geboden zijn. Om verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden ziet de rechtbank voorts aanleiding aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen.
Met betrekking tot het inbeslaggenomene vermeld op de beslaglijst genummerd 1, overweegt de rechtbank dat dit een voorwerp betreft dat aan verdachte toebehoort en met betrekking tot welke de onder 1 primair, 3 primair en 4 subsidiair bewezenverklaarde feiten zijn begaan, zodat zij daarvan de verbeurdverklaring zal gelasten.
Vordering tot schadevergoeding
[benadeelde partij] (Garnier Projects B.V.), p/a [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden schade tot een bedrag van € 41.080,-.
Daar de benadeelde partij slechts een kopie van het voegingsformulier benadeelde partij heeft ingediend en uit het proces-verbaal, nummer 1509/2004/1823, betreffende het nader verhoor van aangever [benadeelde partij] kan volgen dat de benadeelde partij slechts een kopie heeft ingediend ter toelichting op de door de benadeelde partij geleden schade, meent de rechtbank, nu zich in het dossier tevens geen origineel voegingsformulier bevindt, dat Garnier Projects B.V. niet heeft bedoeld een vordering tot vergoeding van de geleden schade in te dienen.
Voor zover dit anders mocht zijn, is naar het oordeel van de rechtbank de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafgeding, aangezien de gegrondheid van de schadeposten niet zonder nadere gegevens kan worden vastgesteld. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering en deze bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 33, 33a, 47, 48, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 161sexies van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem bij - gewijzigde -dagvaarding onder 2 primair, 2 subsidiair, 2 meer subsidiair, 2 meest subsidiair en 4 primair telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1 primair, 3 primair en 4 subsidiair telastgelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van de feiten 1 primair en 3 primair:
medeplegen van opzettelijk stoornis in de gang of in de werking van enig werk voor telecommunicatie veroorzaken, terwijl daardoor stoornis in een openbaar telecommunicatienetwerk of in de uitvoering van een openbare telecommunicatiedienst ontstaat, meermalen gepleegd;
medeplegen van opzettelijk stoornis in de gang of in de werking van enig werk voor telecommunicatie veroorzaken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor verlening van diensten te duchten is, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4 subsidiair:
medeplichtigheid aan opzettelijk stoornis in de gang of in de werking van enig werk voor telecommunicatie veroorzaken, terwijl daardoor stoornis in een openbaar telecommunicatienetwerk of in de uitvoering van een openbare telecommunicatiedienst ontstaat;
medeplichtigheid aan opzettelijk stoornis in de gang of in de werking van enig werk voor telecommunicatie veroorzaken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor verlening van diensten te duchten is;
verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is telastgelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezene en verdachte te dier zake strafbaar;
veroordeelt verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 29 dagen;
bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht;
in verzekering gesteld op 23 november 2004;
in voorlopige hechtenis gesteld op 26 november 2004;
welke voorlopige hechtenis werd geschorst op 02 december 2004 en met ingang van 22 december 2004;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
jeugddetentie voor de duur van 3 maanden;
bepaalt dat die straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 120 uren;
beveelt, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen;
verklaart verbeurd het blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 1;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] (Garnier Projects B.V.) niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de benadeelde partij deze bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. D.E. Dettmeijer-Vermeulen kinderrechter, voorzitter,
C. Wapenaar, kinderrechter,
en H.A.G. Nijman, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Vugt, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 maart 2005.