ECLI:NL:RBSGR:2005:AS7550
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verbod op demonstratie en beperking van recht op betoging
In deze zaak hebben eisers, waaronder het 'Platform 12 november', beroep ingesteld tegen het verbod op hun demonstratie die gepland stond op 12 november 2002 in Den Haag. De eisers stelden dat er geen grond was voor het verbod en dat dit in strijd was met hun recht op vrije meningsuiting en het recht op betoging, zoals vastgelegd in de Wet openbare manifestaties (Wom), de Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft de zaak op 2 februari 2005 behandeld, waarbij eiser 1 in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. C.J.M. van den Brûle. Verweerder, de burgemeester van Den Haag, werd vertegenwoordigd door mr. H.J.A. Mesdag, drs. S.H.M. Koopmans en H. Schouten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de datum van de beoogde demonstratie inmiddels was verstreken en dat de eisers na het verbod in Amsterdam hebben gedemonstreerd. Hierdoor concludeerde de rechtbank dat er geen procesbelang meer was voor de eisers, aangezien zij met hun beroep niet meer konden bereiken wat zij beoogden, namelijk het houden van de demonstratie op de genoemde datum in Den Haag. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd gesteld dat het verkrijgen van een principiële uitspraak over de rechtmatigheid van een besluit niet voldoende procesbelang oplevert.
Eisers hebben ook schadevergoeding gevraagd, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet voldoende bewijs hadden geleverd dat de schade daadwerkelijk het gevolg was van het bestreden besluit. De rechtbank concludeerde dat eisers geen belang hadden bij de inhoudelijke behandeling van hun beroep en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na verzending.