ECLI:NL:RBSGR:2005:AS7543

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/5477 WW44 en 05/351 WW44
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning onder verlening van vrijstelling ex artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), aanvraag schorsing

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een bouwvergunning die is verleend door het college van burgemeester en wethouders van Ter Aar. De voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage heeft op 9 februari 2005 uitspraak gedaan in het kader van een hoger beroep tegen een eerder besluit van 10 november 2004, waarbij de bouwvergunning werd verleend onder vrijstelling van het bestemmingsplan. De eiser, die tegenover het bouwplan woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de bouwplannen, omdat hij vreest voor verlies van privacy en een verminderd uitzicht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan, omdat het aantal bouwlagen dat in het plan is voorzien niet overeenkomt met de voorschriften van het voorontwerpbestemmingsplan. Hierdoor kon er geen vrijstelling op basis van artikel 19, tweede lid, van de WRO worden verleend. De voorzieningenrechter heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de voorlopige voorziening getroffen dat het besluit van 7 juni 2004 wordt geschorst. Tevens is bepaald dat de gemeente Ter Aar de griffierechten aan de eiser vergoedt. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Voorzieningenrechter van de Rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
Reg. nrs. 04/5477 WW44 en 05/351 WW44
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:86
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak op het beroep en tevens op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
ten aanzien van het besluit van 10 november 2004 van het college van burgemeester en wethouders van Ter Aar, verweerder.
Derde-partij: Stichting Woondiensten Aarwoude, gevestigd te Woubrugge.
Ontstaan en loop van het geding
Bij brief van 24 december 2002, ingekomen bij verweerder op dezelfde datum, heeft derde-partij een aanvraag ingediend voor de bouw van een woongebouw aan het Hofstedepark te Langeraar.
Bij besluit van 7 juni 2004 heeft verweerder onder verlening van vrijstelling ex artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) de gevraagde bouwvergunning verleend.
Bij besluit van 10 november 2004, verzonden op 18 november 2004, heeft verweerder overeenkomstig het advies van de Commissie voor de bezwaar- en beroepschriften, het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 17 december 2004, ingekomen bij de rechtbank op 22 december 2004, beroep ingesteld. Bij brief van 17 januari 2005 heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift overgelegd.
De zaak is op 2 februari 2005 ter zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door E.L. van Hall-Kruijt en drs. M.E. Bosboom. De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door E. Verboon.
Motivering
De voorzieningenrechter kan, indien een verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan hangende beroep bij de rechtbank en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, op de voet van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. In dit geval wordt van die bevoegdheid gebruik gemaakt.
Het in geding zijnde bouwplan voorziet in de bouw van twee gebouwen bestaande uit twee verdiepingen en een zadeldak, met een nokhoogte van 11,15 meter, waarin 22 appartementen worden gerealiseerd, die door middel van loopbruggen met elkaar zijn verbonden. Het gebouw dat evenwijdig aan de W. Ontzigtstraat is voorzien heeft halverwege over een lengte van circa 7 meter een lagere nokhoogte. In het zadeldak zijn ook appartementen voorzien.
Eiser woont tegenover het bouwplan en maakt bezwaar tegen het gebouw evenwijdig aan de W. Ontzigtstraat. Hij heeft gesteld dat bij het bouwplan onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van omwonenden. Het bouwplan past volgens hem wat de hoogte betreft niet in de omgeving. Voorts vreest eiser naast verlies van privacy dat hij vanuit zijn woning minder zicht op de omgeving zal hebben.
In artikel 44 van de Woningwet (Wow), zoals dat artikel tot 1 januari 2003 luidde, is bepaald dat een bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van één van de daar genoemde weigerings-gronden. Ingevolge het bepaalde onder c dient de bouwvergunning te worden geweigerd indien het bouwwerk in strijd is met een bestemmings-plan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
Ter plaatse van het bouwplan geldt het bestemmingsplan “Langeraar”. Aan de in geding zijnde gronden zijn blijkens de plankaart de bestemmingen “nader uit te werken woondoeleinden”, gegeven.
In artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften is bepaald dat deze gronden zijn bestemd voor woondoeleinden, parkeervoorzieningen, groenvoor-zieningen en verblijfsgebied met bijbehorende voorzieningen, een en ander met bijbehorende bebouwing, (on)bebouwde terreinen en overige voorzieningen ten behoeve van de bestemming.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, onder a, van de planvoorschriften werken burgemeester en wethouders de bestemming “nader uit te werken woondoeleinden” met toepassing van het bepaalde in artikel 11 van de WRO nader uit.
Op grond van artikel 8, tweede lid, onder b, van die voorschriften mogen op de gronden uitsluitend worden gebouwd woningen met bijbehorende bebouwing en overige bij het woongebied behorende voorzieningen, waarbij de plankaart het maximaal aantal te bouwen woningen aangeeft.
In artikel 8, tweede lid, onder d, is bepaald dat het bouwen uitsluitend mag geschieden overeenkomstig een uitwerking zoals vastgesteld door burgemeester en wethouders en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten.
Aangezien geen uitwerkingsplan is vastgesteld is het bouwplan in strijd met het geldende bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid, met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeen-komstige toepassing.
Krachtens het eerste lid van artikel 19 van de WRO wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het desbetreffende gebied.
Voor de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO hebben gedeputeerde staten van Zuid-Holland (GS), in overeenstemming met de VROM-inspectie, het beleid vastgesteld dat een specifieke verklaring van geen bezwaar wordt verleend voor het bouwen en uitvoeren van werkzaamheden die in overeenstemming zijn met die onderdelen van een bestemmingsplan, waarover de Provinciale Planologische Commissie (PPC) een eensluidend positief advies heeft uitgebracht.
Op 10 februari 2004 hebben GS een specifieke verklaring van geen bezwaar verleend voor het gebruik van gronden, de bouw van gebouwen en het uitvoeren van werken in overeenstemming met het voorontwerp-bestemmingsplan “D. Hofstedepark”, dat op 18 december 2003 in de PPC is behandeld. Deze verklaring was geldig tot 14 januari 2005 en derhalve geldig ten tijde van het bestreden besluit.
In het voorontwerpbestemmingsplan “D. Hofstedepark” hebben de in geding zijnde gronden de bestemming “Wonen, categorie IV (WIV)” gekregen.
In artikel 7, eerste lid, van de bij dit voorontwerp behorende planvoorschriften is bepaald dat deze gronden zijn bestemd voor gestapelde woningen, met de bestemming verband houdende bijgebouwen/aan- en uitbouwen en andere bouwwerken, tuinen en erven.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, onder b, van die voorschriften mogen gebouwen in maximaal het op de plankaart vermelde aantal bouwlagen worden gebouwd.
De voorzieningenrechter stelt vast dat op pagina 16 van genoemd voorontwerpbestemmingsplan wordt gesproken van appartementen die in twee bouwlagen met een derde terugliggende laag of een kap gerealiseerd worden. Het bouwvlak evenwijdig aan de W. Ontzigtstraat is op de plankaart voorzien van de nadere aanduiding “2”, hetgeen op grond van artikel 7, tweede lid, van de voorschriften van het voorontwerpbestemmings-plan betekent dat aldaar maximaal twee bouwlagen zijn toegestaan. Op het andere gedeelte van het bouwvlak waarop het bouwplan betrekking heeft en dat loodrecht op de W. Ontzigtstraat is gelegen, is de nadere aanduiding “3” vermeld, zodat aldaar drie bouwlagen zijn toegestaan. In het voorontwerp is niet vermeld dat in de kap van de gebouwen afzonderlijke woningen kunnen worden gecreëerd.
Ingevolge artikel 1 van de planvoorschriften wordt onder een bouwlaag verstaan een bouwlaag met een maximale hoogte van 4 meter, die wordt gevormd door het (doorlopend) gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en de ruimte onder de kap.
Ter zitting is gebleken dat de ruimte onder de kap van het evenwijdig aan de W. Ontzigtstraat voorziene gebouw ten dele bestaat uit kamers met plafond en daarnaast uit een woonkamer die aan de bovenzijde door de kap wordt begrensd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de kapverdieping niet als bouwlaag kan worden aangemerkt. De voorzieningen-rechter volgt deze uitleg van verweerder niet. Letterlijk is deze uitleg gezien de definitie van bouwlaag weliswaar niet uitgesloten, maar gelet op genoemde tekst op pagina 16 van het voorontwerpbestemmingsplan ligt het veeleer in de rede dat bij het begrip bouwlaag niet gedacht kan worden aan een laag onder een kap waarin een afzonderlijke woning is gecreëerd.
Nu het bouwplan aan de zijde van de W. Ontzigtstraat voorziet in afzonderlijke woningen in de kap van het gebouw, moet worden geoordeeld dat sprake is van drie bouwlagen. Derhalve is het bouwplan niet in overeen-stemming met het voorontwerpbestemmingsplan.
Dit betekent dat voor het bouwplan geen gebruik mocht worden gemaakt van de specifieke verklaring van geen bezwaar, zodat op basis daarvan geen vrijstelling ex artikel 19, tweede lid, van de WRO kon worden verleend.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd.
In afwachting van een nieuw te nemen besluit bestaat aanleiding de voorlopige voorziening te treffen dat het besluit van 7 juni 2004 wordt geschorst.
Nu niet is gebleken van kosten die daarvoor in aanmerking komen, bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 7 juni 2004 wordt geschorst;
bepaalt dat de gemeente Ter Aar aan eiser de door hem betaalde griffierechten, te weten € 272,-, vergoedt.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarin op het beroep is beslist, binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. E. Dijt, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2005, in tegenwoordigheid van de griffier drs. A.C.P. Witsiers.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,
Verzonden op: