ECLI:NL:RBSGR:2005:AS5765

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/27111, 03/45017, 03/45359
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres in het kader van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak, uitgesproken op 2 februari 2005 door de Rechtbank 's-Gravenhage, staat de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres centraal. Eiseres, van onbekende nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) was afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de IND niet zonder meer kan stellen dat het asielrelaas ongeloofwaardig is, vooral omdat in eerdere besluiten geen expliciet oordeel over de geloofwaardigheid was gegeven. De rechtbank benadrukt dat de afwijzing van een aanvraag op basis van onvoldoende zwaarwegendheid impliceert dat het relaas als geloofwaardig werd beschouwd. Echter, nieuwe informatie die na de eerdere besluiten aan het licht kwam, kan aanleiding geven tot een herbeoordeling van de geloofwaardigheid.

De rechtbank concludeert dat de IND op goede gronden heeft geoordeeld dat eiseres niet als verdragsvluchteling kan worden aangemerkt. Eiseres heeft geen documenten overgelegd ter ondersteuning van haar verblijf in de Russische Federatie en heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd over haar pogingen tot registratie in Armenië. De rechtbank stelt vast dat de IND in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat het relaas van eiseres ongeloofwaardig is, en dat zij niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op basis van de Vreemdelingenwet 2000.

De beroepen van zowel eiseres als eiser worden ongegrond verklaard, en de rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om hun relaas met objectieve en verifieerbare documenten te onderbouwen, en dat tegenstrijdigheden in verklaringen de geloofwaardigheid van het asielrelaas kunnen ondermijnen.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
Nevenzittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
Registratienummers: Awb 03/27111, 03/45017 en 03/45359
Datum uitspraak: 2 februari 2005
Uitspraak
ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in de zaken van
A (eiseres),
geboren op [...] 1962,
B (eiser),
geboren op [...] 2002,
beiden van onbekende nationaliteit,
eisers,
gemachtigde mr. J.A.H. Schoofs,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder,
vertegenwoordigd door D.B. Deckers,
ambtenaar in dienst van de IND.
Het procesverloop ten aanzien van eiseres
Op 2 december 2001 heeft eiseres een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gedaan. Bij besluit van 5 december 2001 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Dit besluit is bekendgemaakt in het Aanmeldcentrum te Zevenaar.
Eiseres heeft daartegen op 5 december 2001 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 14 december 2001 heeft deze nevenzittingsplaats van de rechtbank het beroep gegrond verklaard en bepaald dat verweerder een nieuw besluit moet nemen.
Naar aanleiding van de uitspraak van deze nevenzittingsplaats van de rechtbank van 14 december 2001 is eiseres doorverwezen naar een opvanglocatie en op 16 september 2002 aanvullend gehoord.
Hierop heeft verweerder bij besluit van 10 april 2003 de aanvraag van eiseres van 2 december 2001 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Bij dit besluit heeft verweerder tevens besloten eiseres niet op grond van het zogenaamde staatlozenbeleid in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000.
Op 7 mei 2003 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen dit besluit voor zover het ziet op de weigering haar een verblijfsvergunning regulier te verlenen en beroep ingesteld voor zover het besluit ziet op de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Bij besluit van 22 juli 2003 heeft verweerder het bezwaar van 7 mei 2003 ongegrond verklaard.
Op 19 augustus 2003 heeft eiseres beroep ingesteld tegen dit besluit.
Het procesverloop ten aanzien van eiser
Op 13 februari 2002 is namens eiser een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel ‘gezinsvorming bij ouders’ ingediend. Bij besluit van 10 april 2003 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd.
Eiser heeft hiertegen op 7 mei 2003 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 22 juli 2003 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 19 augustus 2003 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.
Openbare behandeling van de beroepen van eiseres en eiser heeft plaatsgevonden ter zitting van 28 mei 2004. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. P.W.M. Jans.
Bij brief van 15 juni 2004 is partijen medegedeeld dat het onderzoek zal worden heropend. De rechtbank heeft de zaken vervolgens verwezen naar de meervoudige kamer.
Het vervolg van de openbare behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van de meervoudige kamer van 5 november 2004. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.H.H. Arts.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank de bestreden besluiten — de motivering waarop deze besluiten berusten daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen die besluiten aangevoerde beroepsgronden.
Met betrekking tot het beroep asiel van eiseres (Awb 03/27111)
2. Gezien de gronden van het beroep heeft de rechtsstrijd betrekking op de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vw 2000 genoemde inwilligingsgronden.
3. Eiseres heeft ter ondersteuning van haar aanvraag, kort samengevat, het volgende aangevoerd. Eiseres is van Armeense afkomst. Op 5 oktober 1987 is zij gehuwd met een man van Azeri afkomst uit Armenië. Na het huwelijk zijn eiseres en haar man in Nagorno Karabach gaan wonen. In februari 1988 zijn zij vervolgens naar Moskou vertrokken. Ondanks diverse pogingen daartoe zijn eiseres en haar man in Moskou nooit geregistreerd. De man van eiseres werkte in Moskou op de markt. Op 31 oktober 2001 is hij beroofd van zijn dagopbrengst. Enkele dagen later kwamen er bandieten naar het huis van eiseres en haar man die geld eisten dat de man van eiseres hun verschuldigd zou zijn. De man van eiseres werd mishandeld. Eiseres is buiten bewustzijn geraakt en verkracht. Toen eiseres weer bij kennis kwam was haar man verdwenen. Eiseres is gevlucht naar een vriend die er voor gezorgd heeft dat zij naar Nederland kon vluchten.
4. Verweerder heeft het volgende aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Eiseres heeft ter staving van haar aanvraag toerekenbaar geen reis- of identiteitspapieren of andere documenten ter onderbouwing van haar relaas overgelegd. Hierdoor wordt afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Eiseres heeft voorts tegenstrijdige en ongeloofwaardige verklaringen afgelegd. Bovendien is gebleken dat eiseres op 5 maart 2003 door de politierechter te ‘s-Gravenhage is veroordeeld tot een geldboete van 270 euro, subsidiair 5 dagen hechtenis, in verband met een winkeldiefstal gepleegd op 20 november 2001. Eiseres vormt derhalve een gevaar voor de openbare orde.
Voor zover uitgegaan moet worden van de verklaringen van eiseres acht verweerder het niet aannemelijk dat eiseres in Armenië dan wel in de Russische Federatie gegronde redenen heeft om te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Evenmin heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Armenië dan wel de Russische Federatie een reëel risico loopt te worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Voorts komt eiseres niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van het traumatabeleid.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres op verschillende punten vage, summiere en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Hieruit leidt de rechtbank af dat verweerder primair van oordeel is dat het relaas positieve overtuigingskracht mist en derhalve, gelet op het door de toepassing van artikel 31, tweede lid onder f, van de Vw 2000 geldende toetsingskader, ongeloofwaardig is.
6. De rechtbank ziet zich in verband met het voorgaande in de eerste plaats gesteld voor de vraag of het verweerder vrijstond aan het thans bestreden besluit ten grondslag te leggen dat het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig is. Daarbij is van belang dat verweerder bij het vernietigde besluit van 5 december 2001 geen expliciet oordeel heeft gegeven over de geloofwaardigheid van het relaas, maar de aanvraag heeft afgewezen op de grond dat het onvoldoende zwaarwegend werd geacht.
7. Gelet op de vaste toetsingsvolgorde in asielzaken zoals deze ligt besloten in hoofdstuk C1/3.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, dient verweerder steeds eerst de geloofwaardigheid van het relaas te beoordelen. De afwijzing van een aanvraag op de grond dat het relaas onvoldoende zwaarwegend is impliceert derhalve dat verweerder het relaas geloofwaardig heeft geacht, ook indien dit niet expliciet in het bestreden besluit tot uitdrukking is gebracht. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder niet zonder in strijd te komen met het vertrouwensbeginsel alsnog de ongeloofwaardigheid van het relaas aan de vreemdeling kan tegenwerpen als de geloofwaardigheid eerder in de procedure geen punt van geschil is geweest. Dit algemene uitgangspunt lijdt echter uitzondering indien er bij het opnieuw beoordelen van de aanvraag informatie aan het licht komt die ten tijde van het eerdere besluit niet bekend was of – voor zover het algemene informatie betreft – niet bekend kon zijn bij verweerder, terwijl bekendheid met die informatie tot een ander oordeel met betrekking de geloofwaardigheid had geleid. Naar het oordeel van de rechtbank doet die situatie zich in het onderhavige geval voor. Daartoe wordt het volgende overwogen.
8. Mede op grond van de verklaringen van eiseres bij het aanvullend gehoor op 16 september 2002 heeft verweerder geconstateerd dat eiseres tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd omtrent de vraag of zij en haar echtgenoot hebben geprobeerd zich in Armenië te laten registreren. Zo heeft eiseres tijdens het nader gehoor in Zevenaar verklaard dat zij en haar echtgenoot niet hebben geprobeerd zich in Armenië te laten registreren. Tijdens het aanvullend gehoor in Arnhem heeft eiseres daarentegen verklaard dat haar echtgenoot wel geprobeerd heeft hen in Armenië te laten registreren. Eiseres heeft volgens verweerder geen afdoende verklaring weten te geven voor deze tegenstrijdigheid.
De bovenstaande verklaringen betreffen naar het oordeel van de rechtbank een relevant aspect van het relaas van eiseres. Nu de geconstateerde tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiseres eerst naar aanleiding van het aanvullend gehoor aan het licht zijn gekomen, is sprake van nieuwe informatie, waarin verweerder aanleiding mocht zien om de geloofwaardigheid van het relaas opnieuw te beoordelen.
9. Thans dient de rechtbank te beoordelen of verweerder op grond van de geconstateerde tegenstrijdigheden in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat het relaas van eiseres ongeloofwaardig is. Die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. Daarbij is in de eerste plaats van belang dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid aan eiseres heeft kunnen tegenwerpen dat zij toerekenbaar geen documenten aan haar aanvraag ten grondslag heeft gelegd.
Eiseres heeft verklaard dat zij dertien jaar in de Russische Federatie heeft verbleven. Eiseres kan echter geen enkel document of indicatief bewijs van haar verblijf in de Russische Federatie overleggen. De enkele verklaring van eiseres dat zij zich niet heeft laten registreren in de Russische Federatie is niet afdoende en maakt dit niet minder toerekenbaar. Eiseres heeft evenmin documenten overgelegd ter ondersteuning van haar reisroute, noch is zij in staat gebleken om gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen te geven omtrent de reisroute. De enkele verklaring van eiseres dat zij zich tijdens de reis “niet zo lekker” voelde kan evenmin toereikend worden geacht.
Mitsdien bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 niet in redelijkheid aan eiseres heeft kunnen tegenwerpen, zodat de oprechtheid van het asielrelaas op voorhand is aangetast en afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van dat relaas. Dit brengt volgens vaste jurisprudentie met zich dat verweerder bij zijn verdere beoordeling slechts van de juistheid van de verklaringen van eiseres hoeft uit te gaan, indien in het relaas geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen en van het asielrelaas dus een positieve overtuigingskracht uitgaat. Uitgaand van dit toetsingskader heeft verweerder op grond van de geconstateerde tegenstrijdigheden in redelijkheid kunnen concluderen dat het relaas van eiseres ongeloofwaardig is.
10. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder op goede gronden geoordeeld dat eiseres niet aangemerkt kan worden als verdragsvluchteling en dat zij aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vw 2000 geen aanspraak op een verblijfsvergunning kan ontlenen.
Met betrekking tot het beroep regulier van eiseres (Awb 03/45017)
11. Verweerder is op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000, bezien in samenhang met artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder w, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), bevoegd ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen aan een vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken. Paragraaf C2/8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) bevat de beleidsregels volgens welke verweerder van die bevoegdheid gebruik maakt. Blijkens paragraaf C2/8.2 van de Vc 2000 dient de vreemdeling aan de hand van objectief toetsbare bescheiden aan te tonen dat hij niet in het bezit kan komen van een document waarmee hij kan reizen. Bij de pogingen om hiervan in het bezit te komen rust op de vreemdeling een eigen verantwoordelijkheid, waarbij van de vreemdeling kan worden verwacht dat hij zich wendt tot de autoriteiten of de vertegenwoordiging van het land van herkomst en dat hij correcte gegevens verstrekt.
Blijkens paragraaf C2/8.4 van de Vc 2000 zijn bij de beoordeling van aanvragen om verlening of verlenging van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'Verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken' de contra-indicaties van artikel 16, eerste lid, onder d en e, van de Vreemdelingenwet 2000 van overeenkomstige toepassing, alsmede het beleid van B1/2.2.4 en B1/2.2.6 van de Vc 2000.
12. Gebleken is dat eiseres op 5 maart 2003 door de politierechter te ’s-Gravenhage is veroordeeld tot een geldboete van 270 euro, subsidiair vijf dagen hechtenis, in verband met winkeldiefstal gepleegd op 20 november 2001. Naar aanleiding hiervan en gelet op voornoemde regelgeving heeft verweerder terecht geweigerd eiseres in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000. Hetgeen eiseres in verband met de bovenstaande veroordeling heeft aangevoerd, namelijk dat zij door de door haar in de Russische Federatie ondervonden problemen in reddeloze toestand in Nederland arriveerde en hierdoor het slachtoffer werd van landgenoten met slechte bedoelingen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het betreft hier immers omstandigheden die bij de strafrechter aangevoerd hadden kunnen worden en door de strafrechter bij het bepalen van de strafmaat meegewogen hadden kunnen worden. In het kader van de aanvraag om een verblijfsvergunning bestaat daarvoor geen ruimte.
13. Bovendien is niet gebleken dat eiseres pogingen heeft ondernomen om aan documenten ter onderbouwing van haar gestelde staatloosheid te komen. Reeds hierom heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000, bezien in samenhang met artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder w, van het Vb.
Met betrekking tot het beroep regulier van eiser (Awb 03/45359)
14. Eiser beoogt verblijf in Nederland met als doel ‘gezinsvorming bij ouders’. Een verblijfsvergunning met dit doel kan verleend worden aan het in artikel 3.14 van het Vb 2000 genoemde gezinslid van de in artikel 3.15 van het Vb 2000 bedoelde hoofdpersoon, indien wordt voldaan aan alle voorwaarden. De hoofdpersoon bij wie de vreemdeling als gezinslid in Nederland wil verblijven dient achttien jaar of ouder te zijn met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Vw 2000, dat niet-tijdelijk is in de zin van artikel 3.5 van het Vb 2000. Nu de hoofdpersoon in het onderhavige geval eiseres is, en eiseres geen rechtmatig verblijf heeft in bovenbedoelde zin en de beroepen van eiseres bij deze uitspraak ongegrond worden verklaard, heeft verweerder de aanvraag van eiser terecht afgewezen. Het beroep van eiser is derhalve eveneens ongegrond.
15. De beroepen zijn derhalve ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.E. Snijders als voorzitter en mr. P.E.M. Messer-Dinnissen en mr. C.G. Peper, rechters, en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2005 in tegenwoordigheid van mr. M. van der Linde als griffier.
de griffier?
de voorzitter
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).