ECLI:NL:RBSGR:2004:AR6715

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/25496
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van de Wet inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst op leeftijdsonderzoek bij vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 31 augustus 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Guinese vrouw die in Nederland verblijft, en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, waarbij zij stelde dat zij minderjarig was. Om haar leeftijd vast te stellen, werd een leeftijdsonderzoek uitgevoerd door radiologen die door de verweerder waren aangezocht en betaald. Eiseres betwistte de rechtmatigheid van dit onderzoek en stelde dat het in strijd was met de Wet inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO). De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een geneeskundige behandelingsovereenkomst, omdat het onderzoek niet op verzoek van eiseres was uitgevoerd, maar in het kader van de beoordeling van haar verblijfsaanvraag. De rechtbank concludeerde dat de bepalingen van de WGBO niet rechtstreeks van toepassing waren, maar dat deze wel van overeenkomstige toepassing konden zijn, afhankelijk van de aard van de rechtsbetrekking. Na beoordeling van de argumenten van eiseres, kwam de rechtbank tot de conclusie dat er geen schending van haar rechten uit de WGBO had plaatsgevonden. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, meervoudig
nevenzittingsplaats Middelburg
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:52 en 8:77 Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr : AWB 04/25496
Inzake : A, eiseres, gemachtigde mr. J.J. Eizenga, advocaat te Prinsenbeek,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. J.W. Kreumer, medewerker bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
I. Procesverloop
Eiseres stelt te zijn geboren op [...] 1986 en de Guinese nationaliteit te bezitten. Zij verblijft sedert medio april 2004 als vreemdeling in de zin van de vreemdelingenwetgeving in Nederland. Op 10 mei 2004 heeft zij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfs-vergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Bij besluit van 14 mei 2004 heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen, ambtshalve bepaald dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e Vw 2000 en haar aangezegd Nederland onmiddellijk te verlaten.
Op 14 mei 2004 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld alsmede een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, heeft op 2 juni 2004 het beroep voor zover betrekking hebbend op de asielaanvraag gegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening in dat verband afgewezen. Tevens heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening voor zover betrekking hebbend op de ambtshalve weigering eiseres toe te laten als alleenstaande minderjarige vreemdeling, toegewezen en de behandeling van het beroep voor zover doorverwezen naar de Meervoudige Kamer van deze rechtbank.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2004. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. Overwegingen
1. Ingevolge het bepaalde in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e Vw 2000 kan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verlenen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel, voor zover thans van belang, wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor verblijf is toegestaan.
Ingevolge artikel 3.6, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (verder: Vb 2000) kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, voor zover thans van belang, worden verleend onder een beperking verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling.
Ingevolge het bepaalde in hoofdstuk C5/24.4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (verder: Vc 2000), voor zover thans van belang, kan de betrokken asielzoeker, indien hij zijn gestelde leeftijd niet met documenten aan kan tonen, zijn gestelde leeftijd alsnog aantonen door een leeftijdsonderzoek aan te vragen. Indien betrokkene te kennen geeft gebruik te willen maken van het aanbod van een leeftijdsonderzoek, dient hij hiertoe een in tweevoud ondertekend schriftelijk verzoek in. In het modelverzoek om een leeftijdsonderzoek is tevens de mededeling opgenomen dat de vreemdeling niet als eerste de uitslag en de gevolgtrekking van het onderzoek wenst te vernemen en dat hij de Immigratie- en Naturalisatiedienst toestemming verleent voor inzage in en afschrift van de onderzoeksresultaten.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:446, eerste lid BW wordt onder een behandelingsovereenkomst verstaan die overeenkomst waarbij een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, de hulpverlener, zich in de uitoefening van een geneeskundig beroep of bedrijf tegenover een ander, de opdrachtgever, verbindt tot het verrichten van handelingen op het gebied van de geneeskunst, rechtstreeks betrekking hebbende op de persoon van de opdrachtgever of van een bepaalde derde.
Ingevolge het bepaalde in het vijfde lid van dit artikel is geen behandelingsovereenkomst aanwezig indien het betreft handelingen ter beoordeling van de gezondheidstoestand of medische begeleiding van een persoon, verricht in opdracht van een ander dan die persoon in verband met de vaststelling van aanspraken of verplichtingen, de toelating tot verzekering of voorziening, of de beoordeling van de geschiktheid voor een opleiding, een arbeidsverhouding of de uitvoering van bepaalde werkzaamheden.
Op grond van artikel 7:464, eerste lid BW zijn, indien in de uitoefening van een geneeskundig beroep of bedrijf anders dan krachtens een behandelingsovereenkomst handelingen op het gebied van de geneeskunst worden verricht, de bepalingen van de Wet inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst, alsmede de artikelen 404, 405, lid 2 en 406 van afdeling 1 van boek 7, van overeenkomstige toepassing voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.
Het bestreden besluit is genomen in het kader van de zogenoemde AC-procedure. In hoofdstuk C3/12.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is bepaald dat die procedure zich slechts leent voor een asielaanvraag waaromtrent geen tijdrovend onderzoek nodig is en waarop binnen 48 procesuren zorgvuldig kan worden beslist.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning als alleenstaande minderjarige vreemdeling nu uit een leeftijdsonderzoek is gebleken dat eiseres ten tijde van de aanvraag twintig jaar of ouder was.
3. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar beroep – voor zover van belang en samengevat –aangevoerd dat het leeftijdsonderzoek in strijd is met de Wet inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst zoals neergelegd in de artikelen 7:446 en volgende van het Burgerlijk Wetboek (verder: WGBO). Hiertoe stelt eiseres onder verwijzing naar onder meer verklaringen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de Minister en de Staatssecretaris van Justitie, voogdij-instelling NIDOS alsmede de Nationale Ombudsman, allereerst dat de WGBO van toepassing is op het leeftijdsonderzoek. Eiseres stelt dat ondermeer de informatieplicht die op de hulpverlener rust (artikel 7:448 BW), het recht op het niet weten (7:449 BW), het toestemmingsvereiste dat direct aan de hulpverlener moet worden gegeven (7:450 BW), de schriftelijke vastlegging van deze toestemming (7:451 BW), de dossierplicht (7:454 BW), het recht op inzage (7:456 BW) en de geheimhoudingsverplichting (7:457 BW) worden geschonden.
In het licht van genoemde artikelen stelt eiseres dat er direct contact moet plaatsvinden tussen hulpverlener en de patiënt. Hiervan is geen sprake omdat de patiënt en de hulpverlener elkaar niet kennen. Voorts maakt verweerder gebruik van Belgische radiologen waardoor de WGBO toepassing mist en de Inspectie voor de Gezondheidszorg geen zeggenschap heeft.
Nu het leeftijdsonderzoek in strijd is met de WGBO dient het besluit wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:2 Awb te worden vernietigd, aldus eiseres.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1 Op 11 mei 2004 hebben daartoe aangewezen radiologen onderzoek gedaan naar de leeftijd van eiseres, een en ander conform het protocol inzake onderzoekingen naar eigen leeftijdsclaims van minderjarige vreemdelingen d.d. 9 maart 2004 (verder: het protocol). Vaststaat dat verweerder zich van de identiteit van de betrokken radiologen heeft vergewist. Blijkens de door de radiologen geparafeerde en van initialen voorziene onderzoeksresultaten zijn zowel het skelet van het hand/pols gebied als het mediale uiteinde van de sleutelbeenderen volledig uitgerijpt, waarna aan eiseres de geboortedatum 1 januari 1984 is toegekend. Naar aanleiding van hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht, dient te worden beoordeeld of de WGBO op dit onderzoek van toepassing is en in het bevestigende geval, welke gevolgen dit heeft voor de bestreden beslissing.
4.2 De rechtbank stelt voorop dat het leeftijdsonderzoek door verweerder aan de betreffende vreemdeling wordt aangeboden teneinde hem of haar in de gelegenheid te stellen aannemelijk te maken minderjarig te zijn, om daarmee in aanmerking te kunnen komen voor een reguliere verblijfsvergunning als alleenstaande minderjarige vreemdeling. Vaststaat dat de betreffende radiologen door of namens verweerder zijn aangezocht en dat het onderzoek ook door verweerder wordt betaald. Eiseres heeft weliswaar om het onderzoek verzocht maar de opdracht daartoe is niet door haar verstrekt. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook sprake van een situatie als bedoeld in artikel 7:446, vijfde lid BW. Het betreft immers een onderzoek naar de gezondheidstoestand – te weten het al dan niet uitgerijpt van het skelet van het hand/pols gebied en het mediale uiteinde van de sleutelbeenderen – dat wordt verricht in verband met de vaststelling van aanspraken - te weten het verzoek om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning – in opdracht van een ander dan eiseres. Hieruit volgt dat geen sprake is van een geneeskundige behandelingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:446 eerste lid BW en dat de artikelen 7:447 e.v. BW niet rechtstreeks van toepassing zijn.
4.3 Artikel 7:464, eerste lid BW bepaalt echter dat de bepalingen van de WGBO van overeenkomstige toepassing kunnen zijn voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet. Dit is het geval indien in de uitoefening van een geneeskundig beroep of bedrijf anders dan krachtens een behandelingsovereenkomst handelingen op het gebied van de geneeskunst worden verricht. Het maken en beoordelen van röntgenfoto’s dienen als dergelijke handelingen te worden aangemerkt.
De bepalingen van de WGBO zijn derhalve op (dit deel van) het leeftijdsonderzoek van toepassing, voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.
4.4 Verweerder heeft in dit verband aangevoerd dat ook dienovereenkomstig wordt gehandeld. Zo wordt aan de betrokken vreemdeling desgevraagd inzage in het dossier gegeven. De aard van het leeftijdsonderzoek verzet zich echter volgens verweerder tegen volledige toepassing van de bepalingen van de WGBO.
4.5 De rechtbank is met verweerder van oordeel dat per bepaling van de WGBO dient te worden bezien of de aard van het leeftijdsonderzoek zich al dan niet tegen de (volledige) toepasselijkheid daarvan verzet. Indien vaststaat dat de bepaling in casu van toepassing is, dienen de daaruit voor de betrokken vreemdeling voortvloeiende rechten ook in het kader van het leeftijdsonderzoek geëerbiedigd te worden.
4.6 Uit hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank echter niet afleiden dat aan haar uit de WGBO voortvloeiende rechten geschonden zijn. Naar het oordeel van de rechtbank brengt het enkele feit dat eiseres in het kader van het leeftijdsonderzoek geen direct contact heeft gehad met de betrokken radiologen nog geen schending van die rechten met zich mee. Gelet op de aard en het doel van het onderzoek, de vooraf aan eiseres verstrekte informatie en het feit dat het gaat om een eenvoudig onderzoek met een geringe belasting voor de betrokken vreemdeling is naar het oordeel van de rechtbank direct contact met de betrokken radiologen niet noodzakelijk.
Eiseres heeft voorts aangevoerd dat niet voldaan is aan de artikelen 7: 448, 449, 450, 451, 454, 456 en 457 BW.
4.7 Artikel 7:448 BW betreft de informatieplicht van de hulpverlener. Vaststaat dat eiseres in het door haar ondertekende schriftelijk verzoek om een leeftijdsonderzoek heeft verklaard op de hoogte te zijn van het doel en de inhoud van het onderzoek zoals dat staat omschreven in het onderzoeksprotocol van 9 maart 2004. Daarmee is eiseres naar het oordeel van de rechtbank uitvoerig over de opzet en inhoud van het onderzoek geïnformeerd. Nu zij niet heeft aangevoerd welke informatie de hulpverlener in het kader van dit onderzoek daarnaast nog had moeten geven, kan niet geconcludeerd worden dat aan de informatieplicht niet is voldaan.
4.8 Artikel 7:449 BW betreft het recht om geen inlichtingen te ontvangen. Eiseres heeft echter niet aangegeven bepaalde inlichtingen te hebben ontvangen ondanks het feit dat zij te kennen had gegeven dat niet te willen. Dat dit artikel niet is nageleefd, valt dan ook niet in te zien.
4.9 Artikel 7:450 en 451 BW betreffen het toestemmingvereiste, respectievelijk de schriftelijke vastlegging daarvan. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het schriftelijk verzoek van eiseres om het leeftijdsonderzoek tevens dat zij daar toestemming voor heeft verleend. Anders dan eiseres stelt, volgt uit artikel 7:450 BW niet dat de toestemming rechtstreeks aan de hulpverlener dient te worden gegeven. Zij heeft niet onderbouwd voor welke verrichtingen van ingrijpende aard als bedoeld in artikel 7:451 BW zij daarnaast nog schriftelijk vastlegging van haar toestemming door de hulpverlener had willen zien. De rechtbank kan dan ook niet concluderen dat deze artikelen niet zijn nageleefd.
4.10 Artikel 7:454 BW betreft de dossierplicht van de hulpverlener. Eiseres stelt wel dat aan deze bepaling niet is voldaan, maar onderbouwt dit niet. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding om van de juistheid van de stelling van eiseres uit te gaan. Wat betreft de bewaartermijn van het dossier wijst de rechtbank op het bepaalde in artikel 7:464 lid 2 BW, waarin van de in artikel 7:454 lid 3 genoemde termijn wordt afgeweken.
4.11 Artikel 7:456 BW regelt het recht op inzage van de patiënt in zijn dossier. Eiseres heeft niet aangevoerd dat zij om inzage heeft verzocht en dat dat haar geweigerd is. Er is dus geen aanleiding om er van uit te gaan dat dat het geval is.
4.12 Artikel 7:457 BW bepaalt dat aan anderen dan de patiënt alleen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschriften van het dossier worden verstrekt met toestemming van die patiënt. In het door eiseres ondertekende verzoek om een leeftijdsonderzoek heeft zij echter toestemming aan de IND verleend voor inzage in en afschrift van het rapport van leeftijdsonderzoek, inclusief de bijlagen. Nu eiseres tevens heeft verklaard op de hoogte te zijn van de inhoud van het protocol van 9 maart 2004, waarin de rol van de onderzoeker in het leeftijdsonderzoek duidelijk uiteen wordt gezet, wordt zij tevens geacht toestemming te hebben verleend voor inzage in de onderzoeksresultaten door de onderzoeker. Eiseres heeft niet gesteld dat er daarnaast nog inlichtingen of afschriften zijn verstrekt zonder haar toestemming. Ook van dit artikel kan dus niet gezegd worden dat dit niet is nageleefd.
4.13 Nu niet is gebleken dat aan eiseres uit de WGBO voortvloeiende rechten zijn onthouden behoeft de stelling van eiseres ten aanzien van het inschakelen van Belgische radiologen geen verdere bespreking.
5. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiseres zonder schending van de eisen van zorgvuldigheid binnen de 48 procesuren heeft kunnen afdoen.
Het beroep is derhalve ongegrond.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb.
III. Uitspraak
De Rechtbank ‘s-Gravenhage
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mrs. W.M.P. van Alphen, J.F.I. Sinack en J. de Graaf en uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2004, in tegenwoordigheid van mr. M.H.Y. Bos, griffier.
De griffier, de voorzitter
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op: 2 september 2004