ECLI:NL:RBSGR:2004:AR6259

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/12151
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en verblijfsvergunning in het kader van medische noodsituatie

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 19 juli 2004 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de asielaanvraag van eiser, een Iraakse nationaliteit geboren in 1966. Eiser had op 11 december 1997 een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling of voor een vergunning tot verblijf. Deze aanvragen werden door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, vertegenwoordigd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. In juni 2003 ontving eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd vanwege een medische noodsituatie.

De rechtbank oordeelde dat het verlenen van een verblijfsvergunning regulier wegens een medische noodsituatie tijdens de asielprocedure niet kan worden aangemerkt als rechtmatig verblijf in de zin van artikel 30, sub b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank stelde vast dat deze afwijzingsgrond alleen kan worden ingeroepen als de vreemdeling op het moment van de aanvraag al over een andere verblijfstitel beschikt, wat in dit geval niet het geval was. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit van de IND onvoldoende gemotiveerd was, omdat het geen draagkrachtige argumenten bevatte over de afwijzing van het asielverzoek van eiser.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het besluit van 22 januari 2002 en droeg de verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de uitzetting van eiser verboden totdat het nieuwe besluit aan hem bekend is gemaakt. Eiser werd in de proceskosten veroordeeld, die door de Staat der Nederlanden aan de griffier moesten worden voldaan.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
Nevenzittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: 02/12151
Datum uitspraak: 19 juli 2004
Uitspraak
ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in de zaak van
A,
geboren op [...] 1966,
van Iraakse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde mr. E.L. Garnett,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
(voorheen: de Staatssecretaris van Justitie),
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. L. Verheijen,
ambtenaar in dienst van de IND.
Het procesverloop
Op 11 december 1997 heeft eiser toelating als vluchteling of verlening van een vergunning tot verblijf gevraagd.
Bij besluit van 13 juli 1998 heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd.
Eiser heeft daartegen op 7 augustus 1998 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 22 januari 2002 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Op 15 februari 2002 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.
Eiser is op 11 juni 2003 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf vanwege medische noodsituatie’.
Openbare behandeling van het beroep asiel heeft plaatsgevonden ter zitting van 15 september 2003. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft de zitting geschorst om gemachtigde van verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op de stelling van eiser dat gezien zijn medische situatie gedwongen terugkeer naar zijn land van herkomst een schending oplevert van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna EVRM), omdat er sprake zou zijn van een St Kitts situatie.
Verweerder heeft bij brief van 30 oktober 2003 gereageerd. Eiser heeft tegen de stelling van verweerder op 20 november 2003 gronden aangevoerd, waarop verweerder op 23 januari 2004 opnieuw heeft gereageerd.
Ter zitting van 14 mei 2004 heeft voortzetting van de openbare behandeling van het beroep asiel plaatsgevonden. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Aangezien de Vreemdelingenwet 2000 in werking is getreden voordat op het bezwaar was beslist, heeft verweerder (terecht) bezien of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat gezien het feit dat eiser in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning regulier, thans artikel 30, onder b van de Vw 2000 van toepassing is, waardoor de aanvraag asiel en de daarbij aangevoerde asielgerelateerde gronden geen verdere bespreking behoeven. Verweerder meent dat artikel 30, onder b van de Vw 2000 een imperatieve afwijzingsgrond is die op elk moment waarop blijkt dat de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8 onder a tot en met e of l van de Vw 2000 kan worden tegengeworpen. De wetgever heeft volgens verweerder met voormeld artikel de bedoeling gehad doorprocederen te voorkomen.
4. Eiser heeft zich – voor zover hier van belang – op het standpunt gesteld dat hij nog steeds een direct belang heeft bij een oordeel over zijn asielverzoek. Eiser heeft verzocht om zijn medische problemen te betrekken bij de beoordeling van zijn asielverzoek. Verweerder heeft eiser in de beslissing op bezwaar ‘geïnstrueerd’ een verblijfsvergunning regulier aan te vragen, maar eiser is door de verlening van een verblijfsvergunning wegens een medische noodsituatie in een ongunstiger positie geraakt dan als aan hem een verblijfsvergunning asiel zou zijn verleend. De verblijfsvergunning regulier wegens een medische noodsituatie moet immers jaarlijks opnieuw worden verleend, hetgeen telkens opnieuw onzekerheid voor eiser meebrengt, wat een negatieve uitwerking heeft op zijn medische problemen. Bovendien telt deze vergunning niet mee voor het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit, heeft eiser geen recht op een vluchtelingenpaspoort en mag hij niet werken waardoor hij afhankelijk blijft van een uitkering. Met de verleende verblijfsvergunning regulier vanwege een medische noodsituatie zou eiser verder eerst na tien jaar in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning onbepaalde tijd.
5. De rechtbank overweegt dat eerst de vraag aan de orde is in hoeverre eiser voldoende procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn asielaanvraag.
6. Ingevolge artikel 30, aanhef en onder b, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 afgewezen, indien de vreemdeling reeds rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e of l.
7. De rechtbank is van oordeel dat uit de tekst van artikel 30, onder b van de Vw 2000 moet worden afgeleid dat deze afwijzingsgrond slechts kan worden ingeroepen indien de vreemdeling op het moment van het indienen van de aanvraag reeds over een andere verblijfstitel beschikt, hetgeen hier niet het geval was. De rechtbank overweegt dan ook dat artikel 30, onder b van de Vw 2000 er niet aan in de weg staat dat verweerder beoordeeld of eiser op asielgerelateerde gronden had moeten worden toegelaten.
8. De rechtbank overweegt voorts dat verweerder de inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag van eiser zoals deze is verwoord in het bestreden besluit van 22 januari 2002, in het verweerschrift van 15 september 2003 heeft ingetrokken en daar slechts nog stelt dat eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Gelet op vorenstaande rechtsoverwegingen ontbeert het bestreden besluit dientengevolge een draagkrachtige motivering van verweerder met betrekking tot de vraag waarom het asielverzoek van eiser is afgewezen.
9. Het beroep is derhalve gegrond wegens schending van het motiveringsvereiste (artikel 7:12, eerste lid, van de Awb). Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Verder bestaat aanleiding de navolgende voorlopige voorziening te treffen. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van 22 januari 2002;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
verbiedt de uitzetting van eiser tot het te nemen besluit aan hem is bekendgemaakt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 805,00, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te voldoen aan de griffier van deze nevenzittingsplaats.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Peper en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2004 in tegenwoordigheid van B. Kordelaar als griffier.
de griffier? de rechter
w.g. Kordelaar w.g. Peper
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de rechtbank 's-Gravenhage,
nevenzittingsplaats Arnhem,
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Verzonden: 20 juli 2004