ECLI:NL:RBSGR:2004:AR5784

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09.073.966/04
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met overschrijding van de snelheid op een Provinciale weg

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 12 november 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte reed bij het naderen van een kruising met een snelheid van 87 kilometer per uur, terwijl de maximaal toegestane snelheid 80 kilometer per uur was. Door middel van een verkeersongevalsanalyse is vastgesteld dat de verdachte, zelfs als hij met de toegestane snelheid had gereden, niet op tijd had kunnen stoppen voor de plaats van de botsing. De rechtbank oordeelt dat het overschrijden van de snelheid met 7 kilometer per uur op een Provinciale weg niet van zodanige aard is dat dit automatisch leidt tot roekeloos of aanmerkelijk onvoorzichtig gedrag. Er waren geen andere voertuigen voor de vrachtwagen van de verdachte en hij had vrij zicht op de weg.

De rechtbank overweegt verder dat van de verdachte niet verwacht kon worden dat hij, rijdende over een Provinciale weg waar voorrang aan hem verleend diende te worden, een zodanige snelheid aanhield dat hij in staat was om de vrachtwagen tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien. De verdachte had redelijkerwijs niet hoeven te verwachten dat het slachtoffer hem geen voorrang zou verlenen. Zelfs als hij meer rekening had gehouden met de mogelijkheid van een voorrangsovertreding door het slachtoffer, zou hij het ongeval niet hebben kunnen voorkomen.

De rechtbank wijst op een eerdere uitspraak van de Hoge Raad, maar concludeert dat de omstandigheden in die zaak niet vergelijkbaar zijn met de huidige. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen is dat hij de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan, en spreekt hem vrij. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een geldboete en een werkstraf, maar de rechtbank heeft deze vordering afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer : 09.073.966/04
's-Gravenhage, 12 november 2004.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 29 oktober 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.W. Lagraauw, advocaat te Leiden, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. I.J.E.H.C. Degeling heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1.primair telastgelegde feit wordt veroordeeld tot een geldboete van € 1000,- subsidiair 20 dagen hechtenis alsmede een werkstraf voor de duur van 60 uur, subsidiair 30 dagen hechtenis. De officier van justitie deelt mede dat zij zich niet verzet tegen betaling van een geldboete in termijnen.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding primair, subsidiair en meer subsidiair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De verdachte reed bij het naderen van de kruising met een snelheid van 87 kilometer per uur. Door middel van een verkeersongevalsanalyse is vastgesteld dat ook indien verdachte had gereden met de maximaal toegestane snelheid van 80 kilometer per uur, verdachte niet voor de plaats van de botsing tot stilstand had kunnen komen.
Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat het overschrijden van de toegestane snelheid met 7 kilometer op een Provinciale weg, niet van zodanige aard is dat reeds op grond hiervan sprake zou zijn van roekeloos of aanmerkelijk onvoorzichtig gedrag. Bij het naderen van de kruising reden geen auto's voor de vrachtwagen van verdachte en had hij vrij zicht. Uit de foto's in het dossier kan het tegendeel althans niet blijken.
Van verdachte kan niet worden verwacht dat hij, rijdende over een Provinciale weg waarbij voorrang aan hem verleend diende te worden, en waarbij sprake was van achterop komend verkeer een zodanige snelheid aanhield dat hij in staat was de auto tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, nadat het slachtoffer de weg was opgereden.
De rechtbank neemt hierbij in overweging dat verdachte redelijkerwijs niet behoefde te verwachten dat het slachtoffer hem geen voorrang zou verlenen. Ook indien hij daarmee wel in enige mate -meer dan hij heeft gedaan- rekening zou hebben gehouden, door bijvoorbeeld gas los te laten en/of zijn snelheid anderszins te verminderen, zou hij daarmee het onderhavige ongeval niet hebben kunnen voorkomen.
De vergelijking met het geval van HR.25 mei 2004, NJ 2004, 237, waarnaar de officier van justitie heeft verwezen, gaat reeds mank, omdat de verdachte in dat geval met een snelheid van omstreeks 84 tot 89 kilometer per uur reed, waar slechts 50 kilometer per uur was toegestaan.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding primair, subsidiair en meer subsidiair telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs N.B. Verkleij, voorzitter,
M.Th. Boerlage en A.C. Zuidema, rechters,
in tegenwoordigheid van E. Wagter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 november 2004.