RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Leeuwarden
Vreemdelingenkamer
Uitspraak: 21 september 2004
Regnr.: AWB 04/40438
inzake de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren [...] 1970,
van Algerijnse nationaliteit,
IND-dossiernummer: 9607.06.2005,
eiser,
gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen, advocaat te Winschoten,
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: drs. A.M. Zeeman, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1.1 Bij besluit van 9 september 2004 is eiser op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
1.2 Namens eiser is op 9 september 2004 beroep ingesteld tegen voornoemd besluit, waarbij is verzocht om schadevergoeding.
1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank en aan eiser toegestuurd. Eiser is in de gelegenheid gesteld om op de inlichtingen te reageren.
Bij faxbericht van 16 september 2004 heeft verweerder aan de rechtbank en eiser aanvullend stukken doen toekomen.
1.4 Eiser is, bijgestaan door zijn gemachtigde, op 17 september 2004 ter zitting gehoord. Ter zitting was een tolk in de Arabische taal aanwezig. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiser vanaf 6 juli 2004 tot en met 9 september 2004 op grond van een strafrechtelijke titel is gedetineerd. Op 7 september 2004 om 15.20 uur is eiser gehoord in het huis van bewaring te Ter Apel in verband met het voornemen hem op grond van artikel 59 Vw 2000 in bewaring te stellen. Na ommekomst van zijn strafrechtelijk detentie is hij vervolgens op 9 september 2004 om 8.00 uur aansluitend in bewaring is gesteld
2.2 Beoordeeld dient te worden of de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.3 Namens eiser is - samengevat - aangevoerd dat de bewaring dient te worden opgehe-ven, nu verweerder onvoldoende activiteiten heeft verricht gedurende eisers strafrechtelijke detentie.
2.4 Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Uit de gedingstukken, met name de rapportage vreemdelingenbewaring, model M 119, blijkt dat het onderzoek naar aanleiding van de aanvraag om afgifte van een laissez-passer bij de Marokkaanse autoriteiten nog gaande is. Deze aanvraag is reeds ingediend ten tijde van een eerdere inbewaringstelling van eiser en door verweerder is regelmatig gerappelleerd; ook tijdens de strafrechtelijke detentie van eiser. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat door het instellen van het beroep op 9 september 2004 sprake is van misbruik van procesrecht. Om die reden is de rechtbank verzocht de advocaat te veroordelen in de proceskosten. Daarbij is van belang dat door de gemachtigde van eiser reeds binnen een dag na het opleggen van de maatregel beroepschrift is ingediend. Het doel van de wetswijziging is om verweerder achtentwintig dagen de tijd te geven om de uitzetting te effectueren dan wel voor te bereiden.
2.5 De rechtbank is in de eerste plaats van oordeel dat er geen enkele aanleiding bestaat om te concluderen dat door eiser kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht heeft gemaakt door het instellen van beroep op 9 september 2004. Ten tijde van het instellen van het beroep was het voor hem immers niet evident dat het beroep zou worden verworpen of anderszins volstrekt kansloos zou zijn. Overigens valt niet in te zien waarom eiser de rechtmatigheid van zijn inbewaringstelling niet binnen korte termijn mag voorleggen aan de rechter. Dit klemt temeer daar het hier een vrijheidsont-nemende maatregel betreft. Hij maakt middels het indienen van een beroepschrift immers gebruik van zijn wettelijk vastgelegde recht van toegang tot een onafhankelijke rechter teneinde spoedig een oordeel omtrent de rechtmatigheid van zijn detentie te verkrijgen.
2.6 Ten aanzien van het verzoek de advocaat te veroordelen in de proceskosten overweegt de rechtbank - ten overvloede - als volgt.
Ingevolge artikel 8:75 Awb - voor zover hier van belang - is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, redelijkerwijs heeft moeten maken. Een natuurlijk persoon kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.
Nu de gemachtigde van eiser niet is aan te merken als een partij in het onderhavige procedure, is de rechtbank niet bevoegd deze op grond van voornoemd artikel van de Awb te veroordelen in de proceskosten; zoals door verweerders gemachtigde is verzocht.
2.7 Voorts is de rechtbank van oordeel dat de procedure leidend tot het besluit tot oplegging van de maatregel in overeenstemming is met de wettelijke vereisten. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
2.8 De rechtbank stelt vast dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft, zodat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. De maatregel berust aldus op de juiste grondslag.
2.9 Verweerder heeft terecht vastgesteld dat eiser niet beschikt over een identiteitsdocu-ment als bedoeld in artikel 4.21 Vb 2000, terwijl eiser voorts geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Voorts heeft eiser zich niet gehouden aan zijn vertrektermijn. Daarbij is eveneens van belang dat eiser is veroordeeld voor het plegen van een misdrijf en ongewenst is verklaard.
Het standpunt van verweerder dat er aldus vrees voor onttrekking aan de voorgenomen uitzetting bestaat, kan de rechterlijke toets doorstaan.
2.10 De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van voldoende zicht op uitzetting. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de aanvraag voor afgifte van een laissez-passer bij de Marokkaanse autoriteiten nog in onderzoek is. Zijdens verweerder is ter zitting aangegeven dat iedere twee weken wordt gerappelleerd, laatstelijk op 10 september 2004. Op grond van het vorenstaande overweegt de rechtbank dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt.
2.11 Voldoende is gebleken dat de gronden voor de bewaring nog steeds bestaan. Ook overigens zijn de rechtbank geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht.
2.12 Het hiervoor overwogene brengt mee dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet in strijd zijn met de Vw 2000 noch bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd zijn.
2.13 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring als bedoeld in artikel 59 Vw 2000 niet onrechtmatig is. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
2.14 Het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.T. Brontsema als griffier en uitgesproken op 21 september 2004.
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen één week na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (het hoger beroepschrift) en een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State,
hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC 's-Gravenhage
In het hoger beroepschrift dient u te vermelden waarom u de uitspraak niet juist vindt (de grieven). Er is geen mogelijkheid tot herstel verzuim indien het hoger beroepschrift geen grieven bevat.
Afschrift verzonden: 24 september 2004