ECLI:NL:RBSGR:2004:AR2399

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/2908 ABW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bedrijfskapitaal aan zelfstandige en mede-vennoten

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 30 augustus 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, A en A-B, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Gravenhage. De zaak betreft de terugvordering van een bedrag van fl. 58.666,72 op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) van eisers, die als mede-vennoten betrokken waren bij een vennootschap onder firma. De rechtbank heeft vastgesteld dat de terugvordering niet mogelijk was, omdat de bijstand uitsluitend aan de zelfstandige Y was verleend en niet aan de mede-vennoten. De rechtbank oordeelde dat eisers geen belanghebbenden waren in de zin van artikel 83, eerste lid, van de Abw, omdat zij niet als zelfstandigen waren aangemerkt en er geen expliciete grondslag in de wet was voor terugvordering van de mede-vennoten. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en verklaarde het bezwaar van eisers gegrond. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 322,-.

Uitspraak

Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 03/2908 ABW
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
A en A-B, wonende te C, eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders (voorheen de Commissie Sociale Zekerheid) van de gemeente ‘s-Gravenhage, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 15 oktober 2001 heeft verweerder eisers meegedeeld dat op grond van het bepaalde in artikel 83, eerste lid van de Algemene bijstandswet (Abw) een bedrag van fl. 58.666,72 van hen wordt teruggevorderd.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 19 november 2001, bij verweerder ingekomen op 20 november 2001, een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 2 juni 2003, verzonden op 4 juni 2003, heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers op 14 juli 2003, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, en van gronden voorzien bij brief van 13 augustus 2003, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 9 juni 2004 een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 7 juli 2004 ter zitting behandeld.
Eisers zijn, met voorafgaand bericht, niet ter zitting verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Punter.
Motivering
De rechtbank dient in dit geding de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Op 1 september 1999 is de vennootschap onder firma (v.o.f) met de handelsnaam “X”, met de vennoten Y (hierna: Y) en eisers, ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel Haaglanden. Y heeft bij verweerder omstreeks december 1999 een aanvraag voor toekenning van een bedrijfskrediet ingediend.
Y heeft op 24 maart 2000 een “schuldbekentenis bedrijfskapitaal” getekend, waarin hij zich (onder meer) heeft verbonden een door verweerder te verstrekken geldlening ten bedrage van fl. 55.000,- overeenkomstig de bestemming - voorziening in bedrijfskapitaal - aan te wenden, en met ingang van 1 oktober 2000 fl. 1648,40 per maand rente en aflossing te betalen. Eisers hebben deze “schuldbekentenis bedrijfskapitaal” mede ondertekend en zich ten behoeve van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten (hierna: Dienst SZW) hoofdelijk aansprakelijk verklaard voor hetgeen in de schuldbekentenis is omschreven.
Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 29 maart 2000 aan Y op grond van de Abw en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz) een uitkering ter voorziening in bedrijfskapitaal verstrekt tot een bedrag van fl. 55.000,- in de vorm van een geldlening. In het besluit is onder meer gesteld dat het bedrag van de lening terstond opeisbaar is als de lening niet overeenkomstig de bestemming wordt besteed.
Bij besluit van 7 augustus 2000 heeft verweerder Y meegedeeld dat hij zich niet heeft gehouden aan een of meer van de voorwaarden zoals genoemd in het besluit van 29 maart 2000 en dat op grond van artikel 83, eerste lid, van de Abw het nog openstaande bedrag van fl. 55.458,34 van hem wordt teruggevorderd.
Bij besluit van 15 oktober 2001 heeft verweerder eisers meegedeeld dat op grond van artikel 83, eerste lid, van de Abw, het nog openstaande krediet tot een bedrag van fl. 58.666,72 (inclusief achterstandsrente tot en met oktober 2001) van hen wordt teruggevorderd.
Bij het thans in beroep bestreden besluit heeft verweerder dit besluit gehandhaafd met dien verstande dat het openstaande krediet met ingang van 22 februari 2001 is vastgesteld op € 25.061,90.
Eisers hebben in beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. Terugvordering op grond van artikel 83, eerste lid, van de Abw is in dit geval niet mogelijk. Uit de toelichting op dit artikel blijkt dat terugvordering op die grond alleen mogelijk is als er een besluit tot het verlenen van bijstand is genomen. Omdat een dergelijk besluit alleen ten aanzien van Y is genomen en niet ten aanzien van eisers is aan die voorwaarde niet voldaan. Eisers kunnen niet worden aangemerkt als zelfstandigen in de zin van de Abw en het Bbz omdat zij niet voldoen aan de daarvoor geldende wettelijke criteria. De hoofdelijke aansprakelijkheid is nimmer in werking getreden, omdat de hoofdelijke aansprakelijkheidsverklaring werd aangegaan op voorwaarde dat tussen Y en eisers een v.o.f. zou worden opgericht en het krediet gebruikt zou gaan worden in het kader van de exploitatie van de v.o.f. . De v.o.f. is echter nimmer tot stand gekomen. Onmiddellijk nadat het eisers duidelijk was geworden dat de v.o.f. niet tot stand zou komen, hebben zij dat gemeld bij de Dienst SZW. Verweerder had dan ook niet tot uitbetaling van de lening aan Y moeten overgaan.
Verweerder heeft zich, samengevat, op het volgende standpunt gesteld. Door de ondertekening van de schuldbekentenis en de daarin opgenomen verwijzing naar het in het kader van het Bbz aan Y verstrekte krediet, zijn de aan de bijstandverlening verbonden verplichtingen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 15 van het Bbz, ook gaan gelden voor eisers. Nu Y niet aan de aan het krediet gestelde voorwaarden heeft voldaan en ook eisers na ingebrekestelling niet tot terugbetaling van de lening zijn overgegaan, was verweerder gerechtigd de bijstand van eisers terug te vorderen. Eisers zijn belanghebbenden in de zin van artikel 83 van de Abw, bij wie terugvordering op basis van dat artikel dient plaats te vinden op het moment dat de aan de bijstandverlening verbonden verplichtingen niet worden nagekomen. Nu de bijstandverlening van publiekrechtelijke aard is, dient de terugvordering eveneens middels de publiekrechtelijke weg plaats te vinden.
De rechtbank overweegt het volgende.
Met ingang van 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden en is de Abw ingetrokken. Het bestreden besluit is tot stand gekomen onder de werking van de Abw. Ingevolge artikel 21 van de Invoeringswet WWB (IWWB) dient in het onderhavige geval, nu het beroepschrift vóór of op de peildatum, zijnde 31 december 2003, is ingediend, met toepassing van de Abw te worden beslist.
Ingevolge artikel 8, vijfde lid, in samenhang met artikel 8, tweede lid, van de Abw kan aan een persoon, die uit hoofde van werkloosheid een uitkering ontvangt en die een bedrijf of zelfstandig beroep begint dat levensvatbaar is, bijstand worden verleend ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal.
Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de Abw en artikel 12, eerste lid, van het Bbz wordt de bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal verleend in de vorm van een rentedragende geldlening of borgtocht tot een bedrag van ten hoogste fl. 60.000,- (in het jaar 2000).
Ingevolge artikel 15, eerste lid, sub a, van het Bbz, wordt bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal aan de zelfstandige die het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent in de vorm van (onder meer) een vennootschap onder firma, slechts verleend indien hoofdelijke aansprakelijkheid voor de uit de bijstandverlening voortvloeiende verplichtingen door alle vennoten waarmee het bedrijf wordt uitgeoefend wordt aanvaard.
Artikel 19, eerste lid, onder a, van het Bbz bepaalt - voor zover thans van belang - dat indien de bijstand wordt verstrekt in de vorm van een lening op grond van artikel 5 of 12, in de beschikking waarin de bijstand wordt toegekend in elk geval wordt vastgelegd:
- de verplichtingen tot betaling van rente en aflossing alsmede de betalingstermijnen;
- dat het bedrag van de lening terstond opeisbaar is bij het niet nakomen van de verplichtingen tot betaling van rente en aflossing.
Artikel 19, tweede lid, onder a, van het Bbz bepaalt dat in de beschikking tot toekenning van de bijstand wordt opgenomen dat het bedrag van de lening direct opeisbaar is indien zij niet overeenkomstig de bestemming is besteed.
Artikel 83, eerste lid, van de Abw bepaalt dat de kosten van bijstand verleend in de vorm van een geldlening van de belanghebbende worden teruggevorderd, indien hij de hieruit voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk nakomt.
De grondslag voor toekenning van bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal aan zelfstandigen is artikel 8, vijfde lid van de Abw. Op grond van deze bepaling wordt de bijstand toegekend aan de zelfstandige. In dit geval heeft verweerder blijkens zijn besluit van 29 maart 2000 uitsluitend aan Y als zelfstandige in de zin van de Abw en het Bbz bijstand in de vorm van een bedrijfskrediet toegekend en niet (mede) aan eisers. Eisers waren - in hun hoedanigheid van mede-vennoten - bij de toekenning van de bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfkapitaal aan Y derhalve geen subject van bijstandstoekenning. Eisers kunnen daarom niet worden beschouwd als belanghebbenden bij genoemd toekenningsbesluit. Het feit dat zij door ondertekening van de schuldbekentenis van 24 maart 2000 civielrechtelijk hebben verklaard hoofdelijk aansprakelijk te zijn voor hetgeen daarin is omschreven maakt dit niet anders. Hieruit volgt dat eisers evenmin als belanghebbenden in de zin van artikel 83, eerste lid, van de Abw kunnen worden beschouwd.
Voorts is in artikel 83, eerste lid, van de Abw de kring van belanghebbenden niet uitdrukkelijk uitgebreid tot de mede-vennoten van de zelfstandige, die zelf geen subject van bijstandstoekenning zijn, maar zich wel op grond van artikel 15, eerste lid, sub a, van het Bbz hoofdelijk aansprakelijk hebben gesteld. Indien dit de bedoeling van de wetgever zou zijn geweest zou het voor de hand hebben gelegen dat dit expliciet in de Abw zou zijn geregeld, zoals bijvoorbeeld in artikel 84 van de Abw ten aanzien van gezinsleden is geschied.
In artikel 20 van het Bbz is bepaald dat de zelfstandige die niet aan de rente- en aflossingsverplichtingen voldoet, door burgemeester en wethouders tot betaling wordt gemaand. Het is kennelijk niet de bedoeling van de wetgever geweest om in dergelijke situaties de mogelijkheid te bieden de bijstand - na aanmaning - tevens van de mede-vennoten terug te vorderen, nu in het Bbz een vergelijkbare bepaling als artikel 20 voor mede-vennoten ontbreekt.
Gelet op vorenstaande overwegingen komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder eisers ten onrechte heeft aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 83, eerste lid, van de Abw. Verweerder was derhalve niet gerechtigd om op grond van het bepaalde in artikel 83, eerste lid, van de Abw de aan Y toegekende bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal van eisers terug te vorderen. Ook elders in de Abw is geen grondslag te vinden voor een dergelijke terugvordering.
Het beroep wordt gegrond verklaard. Het bestreden besluit wordt wegens strijd met artikel 83, eerste lid, van de Abw vernietigd. Aangezien bovenstaand oordeel ertoe leidt dat verweerder nog maar één rechtens juiste beslissing kan nemen, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
De rechtbank acht voorts termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eisers in verband met de behandeling van het beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,-, te weten € 322,-- voor het beroepschrift bij een zaak van gemiddeld gewicht.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 2 juni 2003, kenmerk 841.0481.2;
verklaart het bezwaar gegrond en herroept het primaire besluit van 15 oktober 2001, kenmerk 84104812/04s;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
bepaalt dat de rechtspersoon de gemeente ’s-Gravenhage aan eisers het door hen betaalde griffierecht, te weten € 31,-, vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 322,--, welke kosten voormelde rechtspersoon aan eisers dient te vergoeden.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. S.C. Stuldreher en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2004, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.B. Filius.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,
Verzonden op: