ECLI:NL:RBSGR:2004:AR2274

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09.920394.03
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige jeugdstrafzaak betreffende ontucht en verkrachting van een minderjarig meisje

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage zich gebogen over de strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen gedurende een langere periode meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een minderjarig meisje, waarbij ook verkrachtingen hebben plaatsgevonden. De feiten hebben zich afgespeeld rond het doveninstituut Effatha, waar zowel de verdachte als het slachtoffer en de mededaders op school zaten. Tijdens de terechtzitting op 3 september 2004, die achter gesloten deuren plaatsvond, heeft de officier van justitie een werkstraf van 60 uren en een leerstraf van 80 uren geëist, naast een voorwaardelijke jeugddetentie van vier maanden met een proeftijd van twee jaar en begeleiding door de jeugdreclassering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen acht dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 telastgelegde feiten, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Echter, de rechtbank heeft wel bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 telastgelegde feiten, namelijk het meermalen plegen van verkrachting. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn zwakbegaafdheid en communicatieve problemen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een leerstraf van 80 uren, gericht op seksualiteit, en een voorwaardelijke jeugddetentie van vier maanden. Tevens is de verdachte verplicht gesteld om een schadevergoeding van € 5.000,-- te betalen aan de benadeelde partij, die zich in het geding heeft gevoegd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte, gezien zijn achtergrond en de omstandigheden van de zaak, niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld en dat een leerstraf een passende reactie vormt op zijn gedrag. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat het doveninstituut Effatha tekort is geschoten in het toezicht op de kwetsbare groep dove kinderen, wat heeft bijgedragen aan de situatie.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER JEUGDSTRAFZAKEN
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09.920394.03
rolnummer 0001
’s-Gravenhage, 16 september 2004
De rechtbank ’s-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 3 september 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouwe mr. E.A.M. Hertoghs, is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr. G.J.A.M. Rasker heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem onder 1 en 2 telastgelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie, alsmede tot een leerstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen jeugddetentie en voorts tot jeugddetentie voor de duur van 4 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en als bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering van de William Schrikker Groep, ook als dit inhoudt het volgen van een behandeling bij het RIAGG.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij], ingediend door haar wettelijk vertegenwoordiger [wettelijk vertegenwoordiger], hoofdelijk zal worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,--
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 5.000,--, subsidiair 14 dagen jeugddetentie ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij].
De telastlegging
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, gemerkt A.
[verdachte]
Vrijspraak
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 is telastgelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
De bewezenverklaring
Door de inhoud van de vorenstaande bewijsmiddelen – elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 2 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht – en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad – de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgrond aannemelijk is geworden.
Strafmotivering
Na te melden straffen en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen, gedurende een langere periode, meermalen schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een meisje, waarbij zij ook meermalen is verkracht. Deze verkrachtingen hebben plaatsgevonden rond het terrein van het doveninstituut Effatha, waar verdachte, zijn mededaders en het slachtoffer op school zitten dan wel toen zaten. Het slachtoffer werd door een grote groep jongens gedwongen seksuele handelingen te ondergaan en werd geïntimideerd door de overmacht en het optreden van deze jongens.
Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarbij heeft verdachte zich geheel laten leiden door zijn eigen verlangens/
behoeftes en zich niet bekommerd om de gevoelens van het slachtoffer. Slachtoffers van dergelijke ontuchtige handelingen kunnen hiervan gedurende lange tijd geestelijke schade ondervinden.
Anderzijds heeft de rechtbank met betrekking tot de straftoemeting in het bijzonder het volgende overwogen:
Op grond van hetgeen uit de stukken en hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, is gebleken dat het doveninstituut Effatha ernstig tekort is geschoten in het houden van toezicht op een kwetsbare groep dove kinderen, die voor wat betreft hun verstandelijke vermogens enigszins beperkt zijn en vanwege hun doofheid moeilijker kunnen communiceren. Het is de rechtbank ter terechtzitting opgevallen dat de meeste verdachten weinig of geen besef toonden van de laakbaarheid van hun handelen en van de gevolgen daarvan voor het slachtoffer. Het lijkt erop dat de onderhavige jongeren met elkaar op seksueel gebied een eigen cultuur hebben ontwikkeld en hebben kunnen ontwikkelen, die niet past binnen de algemene maatschappelijke normen.
Signalen met betrekking tot seksueel deviant gedrag afkomstig van zowel verdachten als het slachtoffer, alsmede signalen uitgegaan van de ouders zijn door de medewerkers van het doveninstituut niet opgevangen; in ieder geval is daar niet adequaat op gereageerd.
Door vroegtijdig en preventief in te grijpen had het gedurende deze lange periode en in deze frequentie plaatsvinden van het grensoverschrijdend seksueel gedrag wellicht voorkomen, althans beperkt kunnen worden. Uit het dossier is gebleken dat de leerkrachten veelvuldig en lange tijd het klaslokaal verlieten, waardoor het seksueel gedrag deels zelfs tijdens de les en in het klaslokaal heeft kunnen plaatsvinden.
Uit het dossier is voorts gebleken dat het slachtoffer al geruime tijd als seksueel voorwerp is gebruikt en dat zij daardoor grensoverschrijdend gedrag is gaan vertonen.
Bij de stukken bevindt zich ook een rapport omgaan met intimiteit, seksualiteit en grensoverschrijdend seksueel gedrag opgemaakt door Transact. Uit dit rapport komt naar voren dat dove jongeren extra kwetsbaar zijn voor seksueel misbruik. Tevens blijkt daaruit dat de leiding en de docenten van Effatha onvoldoende acht hebben geslagen op deze problemen. Dit valt hen te verwijten.
De rechtbank overweegt dat het vorenstaande de strafbaarheid van de verdachte niet wegneemt doch de rechtbank zal met deze omstandigheden bij de strafmaat rekening houden.
De rechtbank heeft kennis genomen van een brief van de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Den Haag d.d. 27 augustus 2004, ondertekend door A. de Raad, teamleider waarin wordt weergegeven dat de Raad voor de Kinderbescherming in overleg met alle raadsonderzoekers en de gedragsdeskundigen een integraal aanbod doet van een specifiek op deze verdachten aangepaste leerstraf van 80 uur, opgesteld in samenwerking met de
Rutger-Niso Groep, aan te vullen met in een daartoe geëigend nader op te leggen bijzondere voorwaarde van begeleiding door de Jeugdreclassering van de William Schrikker Groep.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het rapport basisonderzoek strafzaken
d.d. 4 december 2003 van de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Den Haag, betreffende verdachte, welk rapport is opgemaakt en ondertekend door A. Hoekstra, raadsonderzoeker strafzaken, onder verantwoordelijkheid van A. de Raad, teamleider.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het rapport van het academisch centrum kinder- en jeugdpsychiatrie Curium d.d. 6 augustus 2004. Dit doet verslag van het psychiatrisch onderzoek betreffende verdachte en is opgesteld door drs. C.M.M. Schuijlenburg, kinder- en jeugdpsychiater en ondertekend door T. van Gent, kinder- en jeugdpsychiater. Dit rapport houdt onder meer in, verkort en zakelijk weergegeven:
[verdachte] is een ruim 15-jarige dove jongen die op zwakbegaafd niveau functioneert. Hij heeft een sociaal-emotionele achterstand in zijn ontwikkeling, waarbij de eigen behoeftebevrediging nog erg centraal staat en de zelfcontrole en impulscontrole niet sterk is. Bij verdachte bestond ten tijde dat de tenlastegelegde feiten zouden zijn begaan een gebrekkige ontwikkeling, te weten zwakbegaafdheid, communicatieproblemen en een sociaal-emotionele achterstand met tekorten in kennis en vaardigheden als gevolg. Bovendien is sprake van ADHD-symptomen. De feiten, indien deze bewezen worden geacht, zijn verdachte dan ook verminderd toe te rekenen. [verdachte] heeft met veel schuld en schaamte gereageerd op de gevolgen van het tenlastegelegde. Hij is in staat te leren van gebeurtenissen, wat het risico op herhaling vermindert. De risicotaxatie-instrumenten geven geen verhoogd risico op herhaling. Betrokkene heeft echter een tekort aan vaardigheden en kennis en is gezien zijn ontwikkelingsniveau afhankelijk van toezicht. Zonder voldoende toezicht en zonder begeleiding en training, is er een gering risico dat betrokkene, in een ongunstig samengestelde groep, ten opzichte van vrouwelijke leeftijdsgenoten met bepaald gedrag, weer in herhaling zal vervallen. Een detentie zal, gezien de doofheid en de communicatieproblemen een ongunstig effect hebben. Van een leerstraf zal een preventieve werking kunnen uitgaan. Een leerstraf gericht op seksualiteit zoals door de Rutger Stichting kan worden gegeven, wordt geadviseerd (taakstraf seksualiteit, aangepast voor moeilijk lerende jongeren of de zwaardere variant, een Terugvalpreventie Project).
De rechtbank heeft tenslotte acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging [geboorteplaats] d.d. 26 augustus 2004, betreffende verdachte, welk rapport is opgesteld en ondertekend door H. Paardekooper, raadsonderzoeker, onder verantwoordelijkheid van J. Tamse, teamleider, onder meer inhoudend, verkort en zakelijk weergegeven:
[verdachte] gaat vanaf week 35 wonen in het internaat van Guyot in Groningen. [verdachte] wordt door het instituut en door het doventeam van de RIAGG in Groningen begeleid. Zij hebben de mogelijkheden om extra aandacht te besteden aan sociale vaardigheden, communicatie en verbeteren van oplossingsvaardigheden en om verder in te gaan op zijn seksuele ontwikkeling.
De Raad voor de Kinderbescherming adviseert, dat [verdachte] een leerstraf seksualiteit (Rutger Stichting) krijgt opgelegd. Die cursus dient zich te richten op het bijbrengen van de meest basale kennis op het gebied van seksualiteit. Het is ook van belang, dat de cursusgever overleg heeft met het internaat Guyot in Groningen en met moeder.
De rechtbank neemt de conclusies uit voornoemde rapporten over en maakt deze tot de hare – ook voor wat betreft de verminderde toerekeningsvatbaarheid - en zal het gegeven advies opvolgen.
Uit de rapportages volgt dat verdachte als detentie-ongeschikt wordt aangemerkt. De rechtbank zal aan de verdachte niettemin een voorwaardelijke en vervangende jeugddetentie opleggen.
Daarbij houdt zij er rekening mee dat bij een onverhoopt noodzakelijke tenuitvoerlegging over de vorm en plaats van de detentie nader kan worden beslist.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat een leerstraf van na te melden duur een passende reactie vormt. Daarnaast zal de rechtbank, om de verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden, tevens een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering van de William Schrikker Groep, ook als dit inhoudt dat hij een behandeling bij het RIAGG of een andere instantie zal moeten volgen of blijven volgen.
De rechtbank overweegt dat de leerstraf in Groningen ten uitvoer gelegd zal worden.
Vordering tot schadevergoeding
[benadeelde partij], heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en haar wettelijk vertegenwoordiger [wettelijk vertegenwoordiger] heeft, namens haar, een vordering ingediend tot een voorschot van de geleden immateriële schade voor een bedrag van € 5000,--.
De verdachte en de raadsman hebben de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
Verdachte heeft het slachtoffer, een meisje van 14 jaar, seksueel misbruikt. De rechtbank overweegt dat, gelet op de verschijnselen die de moeder van het meisje in de vordering heeft omschreven, voldoende aannemelijk is dat het meisje psychische schade heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de betreffende feiten. Mogelijk heeft zij ook psychisch letsel opgelopen door andere, aan de door verdachte gepleegde feiten voorafgegane of daarna door anderen met haar gepleegde strafbare feiten. Dat neemt echter niet het causale verband weg tussen de in deze zaak bewezenverklaarde handelingen en de door het meisje geleden immateriële schade tot het gevorderde bedrag. Het feit dat de huidige psychische gesteldheid van het slachtoffer mede wordt veroorzaakt door het feit dat zij nu niet naar school gaat, kan daar evenmin aan afdoen. Dit moet als het redelijkerwijze te verwachten gevolg van de door verdachte en zijn mededaders met het meisje gepleegde handelingen worden beschouwd en dient, gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade, voor rekening van verdachte en zijn mededaders te komen.
Het gevorderde bedrag wordt, alle omstandigheden en uitspraken in vergelijkbare zaken in aanmerking genomen, redelijk geacht.
De rechtbank begroot aldus het voorschot op het te vergoeden schadebedrag naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid bij wijze van voorschot op een bedrag van € 5.000,--.
De vordering van de benadeelde partij kan dus hoofdelijk tot dat bedrag worden toegewezen.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 2 bewezenverklaarde strafbare feiten zijn toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 5.000,-- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij].
Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen:
36f, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 242 van het Wetboek van Strafrecht;
parketnummer 09.920394.03
[verdachte]
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 telastgelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
Feit 2:
MEDEPLEGEN VAN VERKRACHTING, MEERMALEN GEPLEEGD
verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is telastgelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezene en verdachte te dier zake strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
JEUGDDETENTIE VOOR DE DUUR VAN VIER MAANDEN
bepaalt dat die straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
onder de bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de jeugdreclassering van de William Schrikker Groep, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dit inhoudt het volgen van een behandeling bij het RIAGG of een soortgelijke instantie;
verstrekt aan bovengenoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde krachtens het bepaalde bij artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht bij de uitvoering van de voorwaardelijke opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht;
in verzekering gesteld op 2 december 2003
in vrijheid gesteld op 4 december 2003
en voorts tot:
een taakstraf, te weten een leerstraf voor de duur van 80 uren, te weten de cursus seksualiteit gericht op moeilijk lerende en dove jongeren, te verzorgen door de
Rutger Niso Groep.
beveelt, voor het geval de veroordeelde de leerstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij], Zaagmolen 2a, 2401 LN Alphen aan den Rijn, tot een bedrag van € 5.000,-- euro als voorschot en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij met bepaling dat indien en voorzover de mededaders van verdachte dit bedrag zouden hebben betaald, de verdachte van betaling zal zijn bevrijd.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 5.000,-- ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij], Zaagmolen 2a, 2401 LN
Alphen aan den Rijn;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 14 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.E. Dettmeijer-Vermeulen, voorzitter, kinderrechter,
mr. N.B. Verkleij, kinderrechter,
mr. J.G.J. Brink, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van M.E. Bruins, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 september 2004.