ECLI:NL:RBSGR:2004:AR2271

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09.930402.04
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan ontuchtige handelingen met een minderjarige in een doveninstituut

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 16 september 2004 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die zich gedurende een periode van twee maanden meermalen schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan ernstige feiten, namelijk het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarig meisje. De feiten vonden plaats in het klaslokaal van het doveninstituut Effatha, waar zowel de verdachte als de daders en het slachtoffer onderwijs volgden. Het slachtoffer werd door een groep jongens gedwongen tot orale seks en ondervond intimidatie door hun overmacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door op de uitkijk te staan, heeft bijgedragen aan het kunnen plaatsvinden van deze delicten.

Tijdens de terechtzitting op 2 september 2004, met gesloten deuren, is de verdachte gehoord, bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.J.P. Nolet. De officier van justitie, mr. G.J.A.M. Rasker, heeft een leerstraf van 80 uren en voorwaardelijke jeugddetentie van 1 maand geëist, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding door de jeugdreclassering. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair telastgelegde, maar het subsidiair telastgelegde bewezen verklaard. De rechtbank heeft rekening gehouden met de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de rol van het doveninstituut, dat tekort is geschoten in het toezicht op de leerlingen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een leerstraf van 80 uren en voorwaardelijke jeugddetentie van 1 maand, met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering. Daarnaast is de verdachte verplicht gesteld tot betaling van € 5.000,-- aan de benadeelde partij, het slachtoffer, als voorschot op de geleden immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij het bedrag als redelijk werd beschouwd, gezien de omstandigheden van de zaak. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van kinderrechters, waarbij de voorzitter mr. C.E. Dettmeijer-Vermeulen was.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER JEUGDSTRAFZAKEN
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09.930402.04
rolnummer 0003
's-Gravenhage, 16 september 2004
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende te [adres].
De terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 2 september 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. E.J.P. Nolet, is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr. G.J.A.M. Rasker heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem onder het primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een leerstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen jeugddetentie en voorts tot jeugddetentie voor de duur van 1 maand geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en als bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering van de William Schrikker Groep, ook als dit inhoudt het volgen van een behandeling bij De Waag.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], ingediend door haar wettelijk vertegenwoordiger [wettelijk vertegenwoordiger], ten aanzien van verdachte zal worden toegewezen tot een bedrag van € 300,-- .
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 300--, subsidiair 6 dagen jeugddetentie ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [slachtoffer].
De telastlegging
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding gemerkt A.
Vrijspraak
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder het primair is telastgelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
De bewezenverklaring
Door de inhoud van de vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de onder het subsidiair vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgrond aannemelijk is geworden.
De raadsman heeft namens verdachte een beroep op psychische overmacht gedaan.
De raadsman heeft hierbij aangevoerd dat verdachte door de andere jongens gedwongen werd op de uitkijk te staan en voor hem geen mogelijkheid bestond aan deze druk weerstand te bieden.
De rechtbank verwerpt dit beroep.
De rechtbank acht uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat de feiten zijn begaan onder dusdanige benarde omstandigheden en een zodanige dwang van de andere verdachten, dat van de verdachte in redelijkheid niet te vergen viel dat hij de medeplichtigheid aan deze feiten naliet. Bovendien heeft verdachte ruimschoots de mogelijkheid gehad een leerkracht te waarschuwen.
Strafmotivering
Na te melden straffen en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van twee maanden, meermalen schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan zeer ernstige feiten, namelijk het plegen van ontuchtige handelingen met een meisje. Deze feiten hebben plaatsgevonden in het klaslokaal van het doveninstituur Effatha, waar verdachte, de daders en het slachtoffer op school zitten dan wel zaten. Het slachtoffer werd door een groep jongens gedwongen orale seks te hebben en werd geïntimideerd door de overmacht en het optreden van deze jongens.
De daders hebben met hun handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Door op de uitkijk te staan en deze jongens te waarschuwen zodra er iemand aan kwam, heeft verdachte er toe bijgedragen dat deze delicten hebben kunnen plaatsvinden. Slachtoffers van dergelijke ontuchtige handelingen kunnen hiervan nog gedurende lange tijd geestelijke schade ondervinden.
Anderzijds heeft de rechtbank met betrekking tot de straftoemeting in het bijzonder het volgende overwogen:
Op grond van hetgeen uit de stukken en hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, is gebleken dat het doveninstituut Effatha ernstig tekort is geschoten in het houden van toezicht op een kwetsbare groep dove kinderen, die voor wat betreft hun verstandelijke vermogens enigszins beperkt zijn en vanwege hun doofheid moeilijker kunnen communiceren. Het is de rechtbank ter terechtzitting opgevallen dat de meeste verdachten weinig of geen besef toonden van de laakbaarheid van hun handelen en van de gevolgen daarvan voor het slachtoffer. Het lijkt erop dat de onderhavige jongeren met elkaar op seksueel gebied een eigen cultuur hebben ontwikkeld en hebben kunnen ontwikkelen, die niet past binnen de algemene maatschappelijke normen.
Signalen met betrekking tot seksueel deviant gedrag afkomstig van zowel verdachten als het slachtoffer, alsmede signalen uitgegaan van de ouders zijn door de medewerkers van het doveninstituut niet opgevangen; in ieder geval is daar niet adequaat op gereageerd.
Door vroegtijdig en preventief in te grijpen had het gedurende deze lange periode en in deze frequentie plaatsvinden van het grensoverschrijdend seksueel gedrag wellicht voorkomen, althans beperkt kunnen worden. Uit het dossier is gebleken dat de leerkrachten veelvuldig en lange tijd het klaslokaal verlieten, waardoor het seksueel gedrag deels zelfs tijdens de les en in het klaslokaal heeft kunnen plaatsvinden.
Uit het dossier is voorts gebleken dat het slachtoffer al geruime tijd als seksueel voorwerp is gebruikt en dat zij daardoor grensoverschrijdend gedrag is gaan vertonen.
Bij de stukken bevindt zich ook een rapport omgaan met intimiteit, seksualiteit en grensoverschrijdend seksueel gedrag opgemaakt door Transact.
Uit dit rapport komt naar voren dat dove jongeren extra kwetsbaar zijn voor seksueel misbruik. Tevens blijkt daaruit dat de leiding en de docenten van Effatha onvoldoende acht hebben geslagen op deze problemen. Dit valt hen te verwijten.
De rechtbank overweegt dat het vorenstaande de strafbaarheid van de verdachte niet wegneemt doch de rechtbank zal met deze omstandigheden bij de strafmaat rekening houden.
De rechtbank heeft kennis genomen van een brief van de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Den Haag d.d. 27 augustus 2004, ondertekend door
A. de Raad, teamleider waarin wordt weergegeven dat de Raad voor de Kinderbescherming in overleg met alle raadsonderzoekers en de gedragsdeskundigen een integraal aanbod doet van een specifiek op deze verdachten aangepaste leerstraf van 80 uur, opgesteld in samenwerking met de Rutger-Niso Groep, aan te vullen met in een daartoe geëigend kader op te leggen bijzondere voorwaarde van begeleiding door de Jeugdreclassering van de William Schrikker Groep.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Den Haag d.d. 30 augustus 2004, betreffende verdachte, welk rapport is opgesteld en ondertekend door C. van Schevikhoven, raadsonderzoeker, onder verantwoordelijkheid van R. Tas, teamleider, onder meer inhoudend, verkort en zakelijk weergegeven:
De Raad acht het van belang dat er binnen de strafafdoening in ieder geval aandacht is voor seksuele voorlichting en educatie. De Raad acht het wenselijk dat er gestart wordt met een leerstraf die gegeven wordt vanuit de "de Rutger Stichting" en "De Waag". De Raad vraagt aandacht voor het feit dat de leerstraf, gezien de moeizame communicatie met een doventolk en het niveau van [verdachte], mogelijk veel tijd in beslag zal nemen. Daarnaast acht de Raad het van belang dat er begeleiding wordt opgestart vanuit de jeugdreclassering. Gezien de handicap en het niveau van [verdachte] wordt deze begeleiding bij voorkeur uitgevoerd vanuit de William Schrikker Groep.
De rechtbank neemt de conclusie uit voornoemde rapport over en maakt deze tot de hare en zal het gegeven advies, gedeeltelijk opvolgen. Verdere training bij De Waag acht de rechtbank niet noodzakelijk, nu verdachte er blijk van heeft gegeven goed te beseffen dat in deze zaak grenzen werden overschreden en hij daaraan om die reden ook niet als dader heeft deelgenomen.
Uit de rapportage volgt dat verdachte als detentie-ongeschikt wordt aangemerkt.
De rechtbank zal aan de verdachte niettemin een voorwaardelijke en vervangende jeugddetentie opleggen.
Daarbij houdt zij er rekening mee dat bij een onverhoopt noodzakelijke tenuitvoerlegging over de vorm en plaats van de detentie nader kan worden beslist.
De rechtbank overweegt dat, hoewel bij verdachte geen psychiatrisch onderzoek heeft plaatsgevonden, mede gelet op de zwakbegaafdheid van verdachte, zijn handicap en de daarmee gepaard gaande communicatieproblemen, de feiten aan verdachte, gelijk zijn medeverdachten waarbij wel uit het psychiatrisch rapport tot verminderde toerekeningsvatbaarheid is geconcludeerd, hem verminderd toe te rekenen zijn en zal hiermee rekening houden in de strafmaat.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat een leerstraf van na te melden duur een passende reactie vormt. Daarnaast zal de rechtbank, om de verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden, tevens een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering van de William Schrikker Groep.
Vordering tot schadevergoeding
[slachtoffer], heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en haar wettelijk vertegenwoordiger [wettelijk vertegenwoordiger] heeft, namens haar, een vordering ingediend tot een voorschot van de geleden immateriële schade voor een bedrag van € 5000,--.
De raadsman van de verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist, nu volgens de raadsman geen causaal verband bestaat tussen het aangedane leed van het slachtoffer en het handelen van de verdachte.
Verdachte heeft bevorderd dat het slachtoffer, een meisje van 14 jaar, seksueel is misbruikt. De rechtbank overweegt dat, gelet op de verschijnselen die de moeder van het meisje in de vordering heeft omschreven, voldoende aannemelijk is dat het meisje psychische schade heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de betreffende feiten. Mogelijk heeft zij ook psychisch letsel opgelopen door andere, aan de door verdachte gepleegde feiten voorafgegane of daarna door anderen met haar gepleegde strafbare feiten. Dat neemt echter niet het causale verband weg tussen de in deze zaak bewezenverklaarde handelingen en de door het meisje geleden immateriële schade tot het gevorderde bedrag. Het feit dat de huidige psychische gesteldheid van het slachtoffer mede wordt veroorzaakt door het feit dat zij nu niet naar school gaat, kan daar evenmin aan afdoen. Dit moet als het redelijkerwijze te verwachten gevolg van de door verdachte en zijn mededaders met het meisje gepleegde handelingen worden beschouwd en dient, gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade, voor rekening van verdachte en zijn mededaders te komen.
Het gevorderde bedrag wordt, alle omstandigheden en uitspraken in vergelijkbare zaken in aanmerking genomen, redelijk geacht.
De rechtbank begroot aldus het voorschot op het te vergoeden schadebedrag naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid bij wijze van voorschot op een bedrag van € 5.000,--.
De vordering van de benadeelde partij kan dus gelet op het bepaalde in artikel 6:166 Burgerlijk Wetboek hoofdelijk tot dat bedrag worden toegewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding de vordering ten aanzien van verdachte tot een lager bedrag toe te wijzen, zoals de officier van justitie heeft gevorderd. De onderlinge verhouding waarin de verschillende verdachten moeten bijdragen is in de onderhavige civiele kwestie niet aan de orde.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die onder de subsidiair bewezenverklaarde strafbare feiten zijn toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 5.000,-- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer].
Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen:
36f, 48, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 242 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem onder het primair telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder het subsidiair telastgelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
subsidiair:
MEDEPLICHTIGHEID AAN VERKRACHTING, MEERMALEN GEPLEEGD
verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is telastgelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezene en verdachte te dier zake strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
JEUGDDETENTIE VOOR DE DUUR VAN EEN MAAND
bepaalt dat die straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder de bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de jeugdreclassering, de William Schrikker Groep, zolang die instelling zulks nodig acht;
verstrekt aan bovengenoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde krachtens het bepaalde bij artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht;
en voorts tot:
een taakstraf, te weten een leerstraf voor de duur van 80 uren, te weten de cursus seksualiteit gericht op moeilijk lerende en dove jongeren te verzorgen door de Rutger Niso Groep;
beveelt, voor het geval de veroordeelde de leerstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer], [adres], tot een bedrag van € 5.000,-- euro als voorschot en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij met bepaling dat indien en voorzover de mededaders van verdachte dit bedrag zouden hebben betaald, de verdachte van betaling zal zijn bevrijd.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 5.000,-- ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [slachtoffer], [adres];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 14 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.E. Dettmeijer-Vermeulen, voorzitter, kinderrechter,
mr. N.B. Verkleij, kinderrechter,
mr. J.G.J. Brink, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van M.E. Bruins, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 september 2004.
Mr. J.G.J. Brink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.