RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER JEUGDSTRAFZAKEN
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09.920401.03; 09.920355.04 (ttg)
rolnummer 0003
’s-Gravenhage, 16 september 2004
[verdachte]
De rechtbank ’s-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres]
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 3 september 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. V.L.T. van Roy, is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr. G.J.A.M. Rasker heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij - op de terechtzitting gewijzigde - dagvaarding met parketnummer 09.920355.04 onder het primair en het subsidiair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte wegens het hem bij dagvaarding met parketnummer 09.920401.03 onder 1 en 2 telastgelegde en het hem bij dagvaarding met parketnummer 09.920355.04 onder het meer subsidiair telastgelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie, alsmede tot een leerstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen jeugddetentie en voorts tot jeugddetentie voor de duur van 5 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en als bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering van de William Schrikker Groep, ook als dit inhoudt het volgen van een behandeling bij de Waag.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij], ingediend door haar wettelijk vertegenwoordiger [wettelijk vertegenwoordiger], hoofdelijk zal worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,--
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 5.000,--, subsidiair 14 dagen jeugddetentie ten behoeve van de benadeelde partij genaamd
[benadeelde partij].
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de dagvaardingen, gemerkt A1, A2 en in de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A3.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte bij gewijzigde dagvaarding met parketnummer 09.920355.04 onder primair en subsidiair is telastgelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
Door de inhoud van de vorenstaande bewijsmiddelen – elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding met parketnummer 09.920401.03 onder 1 en 2 vermelde feiten en het bij dagvaarding met parketnummer 09.920355.04 onder het meer subsidiair vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht – en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad – de inhoud van de telastleggingen zoals deze is vermeld in de fotokopieën daarvan, gemerkt B1 en B2.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgrond aannemelijk is geworden.
Na te melden straffen en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen, gedurende een langere periode, meermalen schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een meisje, waarbij zij ook meermalen is verkracht. Deze verkrachtingen hebben plaatsgevonden, zowel in het klaslokaal als rond het terrein van het doveninstituut Effatha, waar verdachte, zijn mededaders en het slachtoffer op school zitten dan wel toen zaten. Het slachtoffer werd door een grote groep jongens gedwongen seksuele handelingen te ondergaan en werd geïntimideerd door de overmacht en het optreden van deze jongens.
Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarbij heeft verdachte zich geheel laten leiden door zijn eigen verlangens/
behoeftes en zich niet bekommerd om de gevoelens van het slachtoffer. Slachtoffers van dergelijke ontuchtige handelingen kunnen hiervan gedurende lange tijd geestelijke schade ondervinden.
De verdachte heeft zich eveneens schuldig gemaakt aan vernieling van een auto, doordat hij met die auto wilde gaan rijden en met het portier tegen een deurpost is gereden. Verdachte heeft daarbij veroorzaakt materiële schade en daarbij behorende overlast voor het slachtoffer.
Anderzijds heeft de rechtbank met betrekking tot de straftoemeting in het bijzonder het volgende overwogen:
Op grond van hetgeen uit de stukken en hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, is gebleken dat het doveninstituut Effatha ernstig tekort is geschoten in het houden van toezicht op een kwetsbare groep dove kinderen, die voor wat betreft hun verstandelijke vermogens enigszins beperkt zijn en vanwege hun doofheid moeilijker kunnen communiceren. Het is de rechtbank ter terechtzitting opgevallen dat de meeste verdachten weinig of geen besef toonden van de laakbaarheid van hun handelen en van de gevolgen daarvan voor het slachtoffer.
Het lijkt erop dat de onderhavige jongeren met elkaar op seksueel gebied een eigen cultuur hebben ontwikkeld en hebben kunnen ontwikkelen, die niet past binnen de algemene maatschappelijke normen.
Signalen met betrekking tot seksueel deviant gedrag afkomstig van zowel verdachten als het slachtoffer, alsmede signalen uitgegaan van de ouders zijn door de medewerkers van het doveninstituut niet opgevangen; in ieder geval is daar niet adequaat op gereageerd.
Door vroegtijdig en preventief in te grijpen had het gedurende deze lange periode en in deze frequentie plaatsvinden van het grensoverschrijdend seksueel gedrag wellicht voorkomen, althans beperkt kunnen worden. Uit het dossier is gebleken dat de leerkrachten veelvuldig en lange tijd het klaslokaal verlieten, waardoor het seksueel gedrag deels zelfs tijdens de les en in het klaslokaal heeft kunnen plaatsvinden.
Uit het dossier is voorts gebleken dat het slachtoffer al geruime tijd als seksueel voorwerp is gebruikt en dat zij daardoor grensoverschrijdend gedrag is gaan vertonen.
Bij de stukken bevindt zich ook een rapport omgaan met intimiteit, seksualiteit en grensoverschrijdend seksueel gedrag opgemaakt door Transact. Uit dit rapport komt naar voren dat dove jongeren extra kwetsbaar zijn voor seksueel misbruik. Tevens blijkt daaruit dat de leiding en de docenten van Effatha onvoldoende acht hebben geslagen op deze problemen. Dit valt hen te verwijten.
De rechtbank overweegt dat het vorenstaande de strafbaarheid van de verdachte niet wegneemt doch de rechtbank zal met deze omstandigheden bij de strafmaat rekening houden.
De rechtbank heeft kennis genomen van een brief van de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Den Haag d.d. 27 augustus 2004, ondertekend door
A. de Raad, teamleider waarin wordt weergegeven dat de Raad voor de Kinderbescherming in overleg met alle raadsonderzoekers en de gedragsdeskundigen een integraal aanbod doet van een specifiek op deze verdachten aangepaste leerstraf van 80 uur, opgesteld in samenwerking met de Rutger-Niso Groep, aan te vullen met in een daartoe geëigend kader op te leggen bijzondere voorwaarde van begeleiding door de Jeugdreclassering van de William Schrikker Groep.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het rapport basisonderzoek strafzaken
d.d. 5 december 2003 van de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Den Haag, betreffende verdachte, welk rapport is opgemaakt en ondertekend door A. Hoekstra, raadsonderzoeker strafzaken, onder verantwoordelijkheid van A. de Raad, teamleider;
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het rapport van het academisch centrum kinder- en jeugdpsychiatrie Curium d.d. 6 augustus 2004. Dit doet verslag van het psychiatrisch onderzoek betreffende verdachte en is opgesteld door
drs. C.M.M. Schuijlenburg, kinder- en jeugdpsychiater en ondertekend door T. van Gent, kinder- en jeugdpsychiater. Dit rapport houdt onder meer in, verkort en zakelijk weergegeven:
[verdachte] is een ruim 14-jarige dove jongen die op zwakbegaafd niveau functioneert.
Bij verdachte bestond ten tijde dat de tenlastegelegde feiten zouden zijn begaan een gebrekkige ontwikkeling, te weten zwakbegaafdheid, communicatieproblemen en een sociaal emotionele achterstand met tekorten in kennis en vaardigheden als gevolg.
De feiten, indien deze bewezen worden geacht, zijn verdachte dan ook verminderd toe te rekenen. De risicotaxatie-instrumenten geven geen verhoogd risico op herhaling. Zonder voldoende toezicht en zonder begeleiding en training, kan betrokkene, in een ongunstig samengestelde groep, ten opzichte van vrouwelijke leeftijdsgenoten met bepaald gedrag, weer in herhaling vallen.
Een detentie zal, gezien de doofheid en de communicatieproblemen een ongunstig effect hebben. Van een leerstraf zal een preventieve werking kunnen uitgaan. Een leerstraf gericht op seksualiteit zoals door de Rutger Stichting kan worden gegeven wordt geadviseerd (taakstraf seksualiteit, aangepast voor moeilijk lerende jongeren of de zwaardere variant, een Terugval Project)
De rechtbank heeft tenslotte acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Den Haag d.d. 25 augustus 2004, betreffende verdachte, welk rapport is opgesteld en ondertekend door A. Kwantes, raadsonderzoeker, onder verantwoordelijkheid van A. de Raad, teamleider, onder meer inhoudend, verkort en zakelijk weergegeven:
[verdachte] is een verstandelijk gehandicapte jongen die in de beschermende en gestructureerde omgeving van WWP goed functioneert. Uit het onderzoek komt naar voren dat hij beïnvloedbaar is, graag bij de groep wil horen en in staat is om op en heftige gekke manier dingen te doen waarvan hij denkt er daardoor bij te horen. Voorbeeld hiervan is de recente situatie van joyriding. De Rutger Stichting kan beginnen met het uniforme aanbod in de vorm van een leerstraf. Er is een basale lage insteek, educatief, voorlichtend. Dit kan uiteenlopen van de gewone leerstraf tot de variant plus in de vorm van het terugvalpreventieproject. De leerstraf zal een behoorlijk aantal uren beslaan, zo’n 80 uur.
Bovenstaand behandelaanbod sluit aan bij de problematiek van [verdachte] en is dan ook de meest wenselijke strafrechtelijke afdoening. Daarnaast is het voor [verdachte] van belang dat hij binnen een passende woonvorm zal verblijven. Hij is afhankelijk van structuur en voorspelbaarheid van de omgeving. Om erop toe te zien dat [verdachte] deelneemt aan het behandelaanbod van de Waag en van de Rutger Stichting is het van belang dat er jeugdreclassering opgelegd wordt aan [verdachte]. De jeugdreclassering kan er dan op toezien dat [verdachte] blijft meewerken aan de plaatsing in het WWP. Gelet op het intelligentieniveau van [verdachte] zal de maatregel hulp en steun uitgevoerd moeten worden door de jeugdreclassering van de William Schrikker Groep.
De rechtbank neemt de conclusies uit voornoemde rapporten over en maakt deze tot de hare en zal het gegeven advies opvolgen.
Uit de rapportages volgt dat verdachte als detentie-ongeschikt wordt aangemerkt. De rechtbank zal aan de verdachte niettemin een voorwaardelijke en vervangende jeugddetentie opleggen.
Daarbij houdt zij er rekening mee dat bij een onverhoopt noodzakelijke tenuitvoerlegging over de vorm en plaats van de detentie nader kan worden beslist.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte thans geplaatst is in het Woon Werk Project en daar beperkt is in zijn vrijheden. Deze plaatsing wordt door verdachte als een straf ervaren en de rechtbank zal daarmee enigszins rekening houden.
Tenslotte heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat een leerstraf van na te melden duur een passende reactie vormt. Daarnaast zal de rechtbank, om de verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden alsook om zeker te stellen dat verdachte mocht dat noodzakelijk blijken de ingezette behandeling bij de Waag continueert, tevens een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering van de William Schrikker Groep, ook als dit inhoudt dat hij een behandeling bij de Waag zal moeten volgen.
De rechtbank overweegt dat het wenselijk is dat de werkstraf op het terrein van het
Woon Werk Project in Alphen aan den Rijn zal worden uitgevoerd.
Vordering tot schadevergoeding
Parketnummer 09.920401.03 feit 1 en 2
[benadeelde partij], heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en haar wettelijk vertegenwoordiger [wettelijk vertegenwoordiger] heeft, namens haar, een vordering ingediend tot een voorschot van de geleden immateriële schade voor een bedrag van
€ 5000,--.
De verdachte en de raadsman hebben de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
Verdachte heeft het slachtoffer, een meisje van 14 jaar, seksueel misbruikt. De rechtbank overweegt dat, gelet op de verschijnselen die de moeder van het meisje in de vordering heeft omschreven, voldoende aannemelijk is dat het meisje psychische schade heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de betreffende feiten. Mogelijk heeft zij ook psychisch letsel opgelopen door andere, aan de door verdachte gepleegde feiten voorafgegane of daarna door anderen met haar gepleegde strafbare feiten. Dat neemt echter niet het causale verband weg tussen de in deze zaak bewezenverklaarde handelingen en de door het meisje geleden immateriële schade tot het gevorderde bedrag. Het feit dat de huidige psychische gesteldheid van het slachtoffer mede wordt veroorzaakt door het feit dat zij nu niet naar school gaat, kan daar evenmin aan afdoen. Dit moet als het redelijkerwijze te verwachten gevolg van de door verdachte en zijn mededaders met het meisje gepleegde handelingen worden beschouwd en dient, gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade, voor rekening van verdachte en zijn mededaders te komen.
Het gevorderde bedrag wordt, alle omstandigheden en uitspraken in vergelijkbare zaken in aanmerking genomen, redelijk geacht.
De rechtbank begroot aldus het voorschot op het te vergoeden schadebedrag naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid bij wijze van voorschot op een bedrag van
€ 5.000,--.
De vordering van de benadeelde partij kan dus hoofdelijk tot dat bedrag worden toegewezen.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten zijn toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 5.000,-- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij].
Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen:
36f, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 350, 242 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij - gewijzigde -dagvaarding met parketnummer 09.920355.04 onder primair en subsidiair telastgelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het bij dagvaarding met parketnummer 09.920401.03 onder 1 en 2 telastgelegde feiten en het bij dagvaarding met parketnummer 09.920355.04 meer subsidiair telastgelegde feit, zoals hierboven omschreven, heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
t.a.v. 09.920401.03 feit 1 en 2:
MEDEPLEGEN VAN VERKRACHTING, MEERMALEN GEPLEEGD
t.a.v. 09.920355.04 meer subsidiair:
OPZETTELIJK EN WEDERRECHTELIJK ENIG GOED DAT GEHEEL OF TEN DELE AAN EEN ANDER TOEBEHOORT BESCHADIGEN
verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is telastgelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezene en verdachte te dier zake strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
JEUGDDETENTIE VOOR DE DUUR VAN VIER MAANDEN
bepaalt dat die straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd van de hierbij op
2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
onder de bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de jeugdreclassering, de William Schrikker Groep, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dit inhoudt het volgen van een behandeling bij de Waag;
verstrekt aan bovengenoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde krachtens het bepaalde bij artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de voorwaardelijke opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht;
t.a.v. parketnummer: 09.920401.04
in verzekering gesteld op 4 december 2003
in voorlopige hechtenis gesteld op 5 december 2003
welke voorlopige hechtenis werd opgeschort met ingang van 5 december 2003.
t.a.v. parketnummer: 09.920355.04
In verzekering gesteld op 20 augustus 2004
In vrijheid gesteld op 23 augustus 2004
heft op het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis.
een taakstraf, te weten een leerstraf voor de duur van 80 uren, te weten de cursus seksualiteit gericht op moeilijk lerende en dove jongeren te verzorgen door de
Rutger Niso Groep.
beveelt, voor het geval de veroordeelde de leerstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen;
een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 20 uren;
beveelt, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij], [adres], tot een bedrag van € 5.000,-- euro als voorschot en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij met bepaling dat indien en voorzover de mededaders van verdachte dit bedrag zouden hebben betaald, de verdachte van betaling zal zijn bevrijd.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 5.000,-- ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij],
[adres];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 14 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.E. Dettmeijer-Vermeulen: voorzitter, kinderrechter,
mr. N.B. Verkleij: kinderrechter,
mr. J.G.J. Brink: kinderrechter,
in tegenwoordigheid van M.E. Bruins: griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 september 2004.
Mr. J.G.J. Brink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.