ECLI:NL:RBSGR:2004:AQ6402

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/072612-04
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en schuldvraag van de bestuurder

Op 16 mei 2003 vond er een tragisch verkeersongeval plaats op een kruispunt te Wassenaar, waarbij een fietser om het leven kwam. De verdachte, als bestuurder van een auto, werd beschuldigd van het veroorzaken van dit dodelijke ongeval door met een te hoge snelheid de kruising te naderen. De officier van justitie had primair ten laste gelegd dat de verdachte schuld had aan het ongeval, omdat hij zijn auto niet tijdig tot stilstand had kunnen brengen. Subsidiair werd hem verweten dat hij door zijn snelheid gevaar op de weg had veroorzaakt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maximum snelheid ter plaatse 80 kilometer per uur bedroeg en dat de verdachte het kruispunt met ongeveer 70 kilometer per uur benaderde. Dit werd ondersteund door een technisch onderzoek van de politie. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte de maximum snelheid had overschreden en dat hij mocht vertrouwen op het groene verkeerslicht dat voor hem brandde. De rechtbank vond het van belang dat er geen andere verkeersdeelnemers het kruispunt overstaken op het moment dat de verdachte passeerde.

Daarnaast werd opgemerkt dat het verkeersbord dat waarschuwde voor een oversteekplaats voor fietsers en de onoverzichtelijkheid van het kruispunt niet voldoende waren om de verdachte een verwijt te maken. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de verdachte de kruising met een te hoge snelheid was genaderd en dat hij geen verwijt kon worden gemaakt voor zijn rijgedrag voorafgaand aan het ongeval. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten.

Dit vonnis werd uitgesproken op 4 augustus 2004 door de rechtbank 's-Gravenhage, in aanwezigheid van de griffier. De verdachte was bijgestaan door zijn raadsman en de officier van justitie had gevorderd tot een geldboete, maar de rechtbank oordeelde dat er geen wettig bewijs was voor de beschuldigingen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/072612-04
rolnummer 0003
's-Gravenhage, 4 augustus 2004
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 21 juli 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr G.V. van der Bom, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Teengs Gerritsen heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding primair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding subsidiair telastgelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte is als bestuurder van een auto op 16 mei 2003 op een kruispunt te Wassenaar in botsing gekomen met een overstekende fietser. Ten gevolge van dit ongeval, waarbij ook een andere auto betrokken was, is de betreffende fietser om het leven gekomen. De concrete gedraging die verdachte in de dagvaarding is verweten betreft, kort samengevat, dat hij de kruising met een - gelet op de situatie ter plaatse - te hoge snelheid is genaderd. Primair is hem tenlastegelegd dat hij hierdoor schuld heeft aan het dodelijke ongeval, aangezien hij zijn auto niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen. Subsidiair is hem tenlastegelegd dat hij door genoemde te hoge snelheid gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
De maximum snelheid ter plaatse bedroeg 80 kilometer per uur. Niet is gebleken dat verdachte deze maximum snelheid heeft overschreden. Integendeel, het door de politie uitgevoerde technisch onderzoek onderschrijft de verklaring van verdachte dat hij het kruispunt met ongeveer 70 kilometer per uur heeft genaderd. Evenmin is gebleken dat sprake was van een zodanige verkeerssituatie dat verdachte zijn snelheid (verder) had moeten matigen. De rechtbank acht in dit verband van doorslaggevend belang dat het kruispunt werd geregeld door verkeerslichten, die voor verdachte groen licht uitstraalden toen hij deze passeerde. Verdachte mocht er op vertrouwen dat op dat moment geen verkeersdeelnemer uit andere richting het kruispunt zou oversteken. Hierdoor is in dit geval van ondergeschikt belang dat verdachte bij het naderen van het kruispunt een verkeersbord is gepasseerd dat waarschuwt voor een oversteekplaats voor fietsers en eveneens dat het kruispunt door wegafscheidingen en een bocht in de weg niet geheel overzichtelijk was.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat niet is gebleken dat verdachte de kruising met een te hoge snelheid is genaderd. Ook anderszins valt verdachte geen verwijt te maken ten aanzien van zijn rijgedrag voorafgaand aan voornoemd ongeval. Dit ongeval is daarom niet aan verdachtes schuld te wijten. Gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake van het veroorzaken van gevaar op de weg.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding primair en subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs J.F.J.A. van Daal, voorzitter,
H.A.G. Nijman en M.A.J. van de Kar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr N. Breda, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 augustus 2004.