Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 03/48388 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1960, naar eigen zeggen staatloos, wonende te B, eiser,
gemachtigde: mr. E.C. Gelok, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. A. van Dijck, juridisch medewerker bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn, advocaten en notarissen te ’s-Gravenhage.
1. Op 4 november 2002 heeft eiser bij de korpschef van de regiopolitie te Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking “verblijf conform beschikking Minister”. Bij besluit van 5 december 2002 heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld. Bij bezwaarschrift van 5 januari 2003 heeft eiser tegen dit besluit gemotiveerd bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn aangevuld bij brief van 10 februari 2003. Het bezwaar is bij besluit van 11 augustus 2003 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 8 september 2003 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 24 september 2003. Op 15 december 2003 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 13 februari 2004 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Eiser heeft zijn standpunt nog nader onderbouwd bij brief van 19 februari 2004.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2004. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig E. den Boer, tolk in de Russische taal.
1. Vooreerst is aan de orde de vraag of verweerder het bezwaar terecht ontvankelijk heeft geacht.
2. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat het bezwaarschrift niet binnen de daartoe geldende termijn is ingediend. De rechtbank stelt vast dat ter zitting door eiser ten overstaan van alle partijen is aangetoond dat de beschikking in primo is voorzien van een groene verzendstempel gedateerd 9 december 2002, welke stempel is weggevallen op de kopieën van de beschikking. Gerekend vanaf 9 december 2002 is de bezwaartermijn geëindigd op 6 januari 2003. Nu het bezwaarschrift blijkens het besluit op bezwaar is ingediend op 5 januari 2003, is dit geschied binnen de daartoe geldende termijn. Het beroep is derhalve ontvankelijk.
3. Tussen partijen is in geschil of verweerder de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld op grond van artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000.
4. Ingevolge artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000 is - voor zover hier van belang - de vreemdeling, in door de Minister te bepalen gevallen en volgens door de Minister te geven regels, leges verschuldigd terzake van de afdoening van een aanvraag. Als betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.
5. Ingevolge artikel 3.34 van het Voorschrift Vreemdelingen (VV) 2000, zoals dit luidde ten tijde van het indienen van de aanvraag, is de vreemdeling van twaalf jaar en ouder, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, terzake van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet € 258 verschuldigd.
6. Vastgesteld wordt dat eiser vanaf het indienen van zijn aanvraag heeft verklaard geen nationaliteit te bezitten. Voorts is niet in geschil dat eiser een aanvraag heeft ingediend voor verblijf als staatloze.
7. Ingevolge artikel 14 van de Vw 2000 juncto artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder w, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden verleend onder de beperking verband houdend met verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken. Uit artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 juncto artikel 3.6, aanhef en onder a, van het Vb 2000 volgt dat het een verblijfsvergunning betreft die ambtshalve kan worden verleend.
8. Eiser heeft aangevoerd dat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld omdat eiser de leges van € 285,-- niet heeft voldaan. Eiser stelt dat hij dit bedrag niet kan betalen.
9. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd slechts in behandeling wordt genomen indien aan een aantal vereisten wordt voldaan. Nu is gebleken dat eiser de vereiste leges niet heeft voldaan, bestond voor verweerder voldoende grond de aanvraag niet in behandeling te nemen.
10. De vergunning onder de beperking verband houdend met verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken kan ambtshalve worden verleend. Uit artikel 3.34 van het VV 2000 blijkt dat slechts voor besluiten op aanvraag leges is verschuldigd. Voor ambtshalve besluiten is derhalve geen leges verschuldigd. Verweerder kan een ambtshalve beslissing pas nemen nadat de vreemdeling hem de daartoe vereiste informatie verstrekt. Blijkens het verhandelde ter zitting komt de vraag of een vreemdeling buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken meestal in het kader van een asielprocedure naar voren en deze wordt dan ambtshalve beoordeeld. In de asielprocedure is evenmin leges verschuldigd. In dit geval heeft eiser geen asiel aangevraagd omdat hij daartoe geen gronden aanwezig achtte. Hij heeft zijn wens om als staatloze een vergunning te verkrijgen daarom aan verweerder voorgelegd middels invulling van een aanvraagformulier voor een reguliere vergunning. Daarom heeft verweerder leges geheven.
11. De rechtbank overweegt dat ook de vreemdeling die geen asiel wenst, aan verweerder moet kunnen voorleggen dat hij staatloos is, zonder dat hij daarvoor leges verschuldigd is. Zou dit niet zo zijn, dan zou de vreemdeling die geen asiel wenst, genood worden om – oneigenlijk – gebruik te maken van deze procedure om de legesverplichting te omzeilen. Verweerder had de aanvraag van eiser dan ook moeten beschouwen als een verzoek tot verlening van een ambtshalve vergunning.
In dat verband merkt de rechtbank nog op dat op het aanvraagformulier de beperking verband houdend met verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken niet expliciet staat vermeld. Verweerder heeft de aanvraag van eiser derhalve ten onrechte aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder a, van de Vw 2000. Gelet hierop heeft verweerder ten onrechte geoordeeld dat eiser leges is verschuldigd, zodat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld.
12. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 3.34 van het VV 2000. Derhalve zal het beroep gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd en bepaald worden dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak binnen zes weken na bekendmaking van de uitspraak.
13. Gelet hierop is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
14. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de recht-bank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter ver-goeding van het door eiser betaalde griffierecht.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak binnen zes weken na bekendmaking van de uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 116,-- (zegge: honderd en zestien euro).
Gewezen door mr. H.B. van Gijn, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A. Siezen, griffier, en openbaar gemaakt op 10 mei 2004
De griffier, De voorzitter,
Afschrift verzonden op: 10 mei 2004
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.