Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 03/35443 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1971, mede ten behoeve van haar minderjarige kind B, geboren op [...] 1998, van Guinese nationaliteit, wonende te C, eiseres,
gemachtigde: mr. M. Berg, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. P.E.G. Heijdanus Meershoek, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Op 15 november 2001 heeft eiseres, mede ten behoeve van haar minderjarige kind, bij de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland aanvragen ingediend tot respectievelijk verlenging van de geldigheidsduur van de aan haar verleende verblijfsvergunning onder de beperking “het ondergaan van een medische behandeling” en verlenging van de geldigheidsduur van de aan haar kind verleende verblijfsvergunning onder de beperking “verblijf bij moeder A tijdens diens medische behandeling”. Bij besluiten van 2 juli 2002 heeft verweerder deze aanvragen afgewezen. Bij bezwaarschrift van 29 juli 2002 heeft eiseres, mede namens haar minderjarige kind, tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn ingediend bij brief van 21 augustus 2002 en aangevuld bij brieven van 31 oktober 2002, 20 januari 2003, 21 januari 2003 en 23 januari 2003. Op 8 januari 2003 is eiseres gehoord door een ambtelijke commissie. Het bezwaar is bij besluit van 4 juni 2003 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 25 juni 2003 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 11 augustus 2003 en aangevuld bij brief van 21 januari 2004. Op 24 december 2003 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 10 mei 2004 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2004. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
1. Met ingang van 10 maart 1998 is eiseres in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “verblijf bij partner D”. Deze vergunning was geldig tot 10 maart 1999.
2. Met ingang van 20 december 1999 is eiseres in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “het ondergaan van een medische behandeling”. De geldigheidsduur van deze vergunning is laatstelijk verlengd tot 20 december 2001.
3. In het dossier bevindt zich een beschikking machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderrechter van de rechtbank Amsterdam van 30 oktober 2002, waarin is overwogen dat is gebleken dat eiseres van goede wil is, maar dat zij niet in staat is haar zoon, B, op te voeden en verzorgen. Op grond hiervan is een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 30 oktober 2002, voor de duur van de ondertoezichtstelling tot 12 juli 2003. Ter zitting heeft eiseres meegedeeld dat de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing met een jaar zijn verlengd.
4. In het kader van de onderhavige procedure heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) op 12 juni 2002 en op 27 maart 2003 advies uitgebracht. In het eerstgenoemd advies wordt geconcludeerd dat eiseres klachten heeft van psychische aard. Als diagnose is gesteld een depressieve stoornis, recidiverend met psychotische kenmerken, suïcidaliteit en infanticide gevaar. Er is sprake van een medische noodsituatie. De verwachting is dat de stoornis van eiseres niet van blijvende aard is. De behandelduur is moeilijk in te schatten. De behandeling van psychiatrische stoornissen is beschikbaar in het Cente Medical International te Conakry. In het laatstgenoemd advies wordt meegedeeld dat er een Belgische psychiater werkzaam is in Conakry (eigen praktijk) en dat medicatie zoals antidepressiva en antipsychotica beschikbaar is. Bij het advies is een drietal formulieren van International SOS van 3 mei 2002, 29 juli 2002 en 10 februari 2003 gevoegd. In laatstgenoemd formulier staat vermeld dat de Belgische psychiater dr. M. Dewez heet.
5. Bij brief van 21 januari 2004 heeft eiseres twee emails in het geding gebracht van dr. M. Dewez. In een email van 15 november 2003 geeft dr. Dewez aan dat zijn werk hoofdzakelijk bestaat uit het organiseren van de geestelijke gezondheidszorg in Guinee. Voorts bestaan in Guinee feitelijk geen (langdurige) behandelmogelijkheden voor patiënten als eiseres. In een email van 21 januari 2004 deelt dr. Dewez mee dat hij Guinee in december 2003 vanwege de verslechterde situatie heeft verlaten.
1. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
2. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
2.1. Ingevolge artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder r, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 kan de verblijfsvergunning bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden verleend onder een beperking verband houdend met het ondergaan van een medische behandeling. Artikel 3.46 van het Vb 2000 bepaalt dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, onder een beperking verband houdend met het ondergaan van een medische behandeling kan worden verleend, indien Nederland naar het oordeel van de Minister het meest aangewezen land is voor het ondergaan van een noodzakelijke medische behandeling en de financiering van die medische behandeling naar het oordeel van de Minister deugdelijk is geregeld.
2.2. Op grond van artikel 3.4, derde lid, van Vb 2000 kan de Minister de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, verlenen onder een andere beperking dan genoemd in het eerste lid. Volgens het Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 2003/2, thans opgenomen in hoofdstuk B8/5 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, kan, indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.46 van het Vb 2000, een verblijfsvergunning worden verleend in gevallen waarbij sprake is van een medische noodsituatie. Om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning in verband met deze uitzonderingsbepaling dient de vreemdeling zich in Nederland te bevinden en dient sprake te zijn van een medische noodsituatie van langdurige aard (waarmee bedoeld wordt dat de medische behandeling ter voorkoming van het ontstaan van deze noodsituatie naar verwachting langer dan één jaar zal duren), waarvan de behandeling niet in het land van herkomst of een ander land waarheen de vreemdeling zich kan verwijderen kan plaatsvinden. De aanvraag die is ingediend door een vreemdeling ten aanzien van wie is vastgesteld dat hij in een medische noodsituatie verkeert wordt niet afgewezen om de reden dat hij niet duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Niet in geschil is dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor de verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking “het ondergaan van een medische behandeling”, als bedoeld in artikel 3.46 van het Vb 2000, omdat zij - onder meer - niet duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan. Eiseres heeft zich echter op het standpunt gesteld dat zij op grond van het bepaalde in artikel 3.4, derde lid, van het Vb 2000 en hoofdstuk B5/8 van de Vc 2000 in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning onder de beperking “verblijf wegens medische noodsituatie”. Niet in geding is dat eiseres zich in een medische noodsituatie bevindt. Het geschil spitst zich toe op de vraag of Nederland het meest aangewezen land is voor medische behandeling, in die zin dat behandeling in het land van herkomst niet mogelijk is, en de vraag of de medische noodsituatie waarin eiseres zich bevindt, van langdurige aard is.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder zich ten aanzien van laatstgenoemd geschilpunt op het standpunt gesteld dat er geen zekerheid is of er sprake is van een medische noodsituatie van langdurige aard. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd meegedeeld dat deze conclusie geen steun vindt in de adviezen van het BMA en dat deze derhalve te voorbarig is geweest. Verweerder is van mening dat dit een onjuiste zinsnede in het bestreden besluit betreft. Gezien het advies van het BMA en gelet op het feit dat verweerder ter zitting zelf heeft erkend dat de vraag of de medische noodsituatie van eiseres langdurig van aard is, onvoldoende is onderzocht, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en een deugdelijke motivering ontbeert.
5. De rechtbank ziet zich voorts gesteld voor de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat Nederland niet het meest aangewezen land voor de behandeling van eiseres is.
5.1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, onder verwijzing naar de onder II.4 genoemde adviezen van het BMA, op het standpunt gesteld dat Nederland niet het meest aangewezen land is voor de medische behandeling van eiseres, nu er behandeling in het land van herkomst mogelijk is en daar medicatie zoals antidepressiva en antipsychotica beschikbaar is. De stelling dat eiseres door haar financiële omstandigheden geen feitelijke toegang zal hebben tot deze medische zorg, maakt dit niet anders. Dat dr. Dewez inmiddels uit Guinee is vertrokken kan, gelet op de ex tunc toetsing, niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
5.2. Eiseres heeft aan haar beroep ten grondslag gelegd dat, gezien de ernst van de depressieve stoornis en het suïcide- en infanticidegevaar, de enkele aanwezigheid van een Belgische psychiater, in Conakry volstrekt onvoldoende is voor de conclusie dat in het land van herkomst mogelijkheden bestaan om de behandeling voort te zetten. Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd, nu niet is ingegaan op de concrete behandelmogelijkheden, de toegankelijkheid en de kosten van deze behandeling. Bovendien zijn de noodzakelijke medicijnen niet aanwezig. Daarnaast blijkt uit de overgelegde emails van de betreffende Belgische psychiater, dr. Dewez, dat hij niet zozeer behandelaar is als docent, dat in Guinee feitelijk geen behandelmogelijkheden zijn en dat hij Guinee inmiddels heeft verlaten. Zelfs als ex tunc wordt getoetst, berust het bestreden besluit op een onjuiste feitelijke grondslag en is dit ondeugdelijk gemotiveerd, nu uit de emails blijkt dat dr. Dewez nooit een eigen praktijk heeft gehad en dat in Guinee geen mogelijkheden bestaan voor langduriger behandelingen, zoals voor eiseres is geïndiceerd.
5.3. De rechtbank stelt vast dat verweerder de conclusie dat in Guinee medische behandeling van eiseres mogelijk is vrijwel geheel heeft gebaseerd op de informatie van SOS International dat in Guinee een Belgische psychiater, dr. Dewez, werkzaam is, die voor de behandeling van eiseres kan zorgdragen. Daargelaten dat uit de door eiseres in beroep overgelegde informatie is gebleken dat dr. Dewez Guinee volgens eigen zeggen reeds in december 2003 heeft verlaten, waardoor deze behandelmogelijkheid thans voor eiseres niet (meer) beschikbaar is en ook de uitzetting van eiseres problematisch zal zijn, zoals verweerder ter zitting heeft bevestigd, is uit deze informatie tevens gebleken dat dr. Dewez sinds november 2002 in Guinee werkzaam is als coördinator bij het opzetten van geestelijke gezondheidszorg en dat hij zelf niet werkzaam is als behandelaar. Vastgesteld kan derhalve worden dat deze dr. Dewez op het moment van het nemen bestreden besluit niet werkzaam was als behandelend psychiater in Guinee. Het standpunt van verweerder in het bestreden besluit dat deze behandelmogelijkheid voor eiseres in Guinee voorhanden is, kan reeds daarom al niet in rechte stand houden. De informatie van SOS International, waarop het bestreden besluit is gebaseerd, is derhalve niet deugdelijk. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bestreden besluit niet met de noodzakelijke zorgvuldigheid is voorbereid. Overigens merkt de rechtbank in dit verband nog op dat in de onderhavige procedure reeds eerder door het SOS International verstrekte informatie onjuist is gebleken, namelijk de informatie dat de behandeling van psychiatrische stoornissen beschikbaar is in het Centre Medical International te Conakry. Gelet hierop, is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en kan het standpunt van verweerder dat Nederland niet het meest aangewezen land is voor de medische behandeling van eiseres niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
6. De rechtbank overweegt voorts nog het volgende. Zoals uit het vermelde onder II.3 blijkt, is de zoon van eiseres onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. De duur van deze maatregelen is verlengd tot in ieder geval juni 2004. Bij het geven van de machtiging uithuisplaatsing is door de kinderrechter uitdrukkelijk overwogen dat eiseres wel bereid is, maar niet in staat is om voor B te zorgen. De rechtbank stelt hierbij voorts vast dat ten aanzien van eiseres, blijkens de adviezen van het BMA, sprake is van infanticidegevaar. Verweerder heeft deze omstandigheden niet bij de beoordeling van de aanvraag van B betrokken en heeft gesteld dat eiseres en B samen naar Guinee kunnen terugkeren. Nu de uitzetting van eiseres en B naar Guinee ingevolge artikel 27 van de Vw 2000 een onderdeel vormt van het bestreden besluit, had verweerder zich dienen te vergewissen of en op welke wijze B naar Guinee kon worden uitgezet. In dat verband had verweerder zich op de hoogte moeten stellen van het standpunt van de Stichting Nidos en tevens het oordeel van de kinderrechter bij zijn beoordeling moeten betrekken. Het bestreden besluit is dan ook in zoverre onvoldoende zorgvuldig voorbereid.
7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Derhalve zal het beroep gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd en bepaald worden dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
8. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
9. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit binnen een termijn van zes weken neemt met
in-achtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 116,-- (zegge: honderdzestien euro).
Gewezen door mr. H.B. van Gijn, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Slijkhuis, griffier, en openbaar gemaakt op: 21 juni 2004
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden op: 21 juni 2004
Conc: SaS
Coll: AS
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.