ECLI:NL:RBSGR:2004:AP4391
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige bewaring van vreemdeling in AZC en schadevergoeding
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 26 maart 2004 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, die op 15 maart 2004 in bewaring was gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat de grond voor de bewaring, namelijk het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats, niet dragend was, aangezien de eiser in een asielzoekerscentrum (AZC) verbleef. De rechtbank stelde vast dat de eiser, die van Angolese nationaliteit is, in Nederland over een vaste woon- of verblijfplaats beschikte, ondanks dat hij niet in de Gemeentelijke basisadministratie (GBA) was ingeschreven.
De rechtbank overwoog dat de procedure tot oplegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming was met de wettelijke vereisten, maar dat de bewaring van begin af aan onrechtmatig was. De rechtbank gelastte de opheffing van de bewaring en kende de eiser een schadevergoeding toe van € 770,-- voor de elf dagen die hij in de bewaring had doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om deze schadevergoeding toe te kennen, gezien de omstandigheden van de zaak.
De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsbescherming van vreemdelingen en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met de maatregel van bewaring. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en veroordeelde de verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, in de proceskosten van € 322,--. Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open, dat binnen één week na verzending van de uitspraak ingediend moet worden bij de Raad van State.