ECLI:NL:RBSGR:2004:AP4391

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/12571
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling in AZC en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 26 maart 2004 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, die op 15 maart 2004 in bewaring was gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat de grond voor de bewaring, namelijk het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats, niet dragend was, aangezien de eiser in een asielzoekerscentrum (AZC) verbleef. De rechtbank stelde vast dat de eiser, die van Angolese nationaliteit is, in Nederland over een vaste woon- of verblijfplaats beschikte, ondanks dat hij niet in de Gemeentelijke basisadministratie (GBA) was ingeschreven.

De rechtbank overwoog dat de procedure tot oplegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming was met de wettelijke vereisten, maar dat de bewaring van begin af aan onrechtmatig was. De rechtbank gelastte de opheffing van de bewaring en kende de eiser een schadevergoeding toe van € 770,-- voor de elf dagen die hij in de bewaring had doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om deze schadevergoeding toe te kennen, gezien de omstandigheden van de zaak.

De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsbescherming van vreemdelingen en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met de maatregel van bewaring. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en veroordeelde de verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, in de proceskosten van € 322,--. Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open, dat binnen één week na verzending van de uitspraak ingediend moet worden bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
Regnr.: AWB 04/12571 VRONTN S4
uitspraak: 26 maart 2004
U I T S P R A A K
op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren [...] 1981,
van Angolese nationaliteit,
IND-dossiernummer: 0108.15.2061,
eiser,
gemachtigde: mr. H.J. Janse, advocaat te Groningen,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: de heer D.A. Riezebos, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
PROCESVERLOOP
Bij besluit van 15 maart 2004 is eiser op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
Namens verweerder is de rechtbank op 17 maart 2004 op grond van artikel 94, eerste lid, Vw 2000 in kennis gesteld van dit besluit, tegen welk besluit eiser geen beroep heeft ingesteld. Deze kennisgeving moet worden gelijkgesteld met een eerste door eiser ingesteld beroep tegen de maatregel van bewaring.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw 2000, strekt het beroep tevens tot een verzoek om schadevergoeding.
Eiser is, bijgestaan door zijn gemachtigde, op 24 maart 2004 ter zitting gehoord.
Ter zitting was een tolk in de Portugese taal aanwezig.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken omtrent de verdenking van een misdrijf. Zowel de rechtbank als de raadsman hebben kennis genomen van de op 25 maart 2004 ingekomen stukken van verweerder. De raadsman heeft bij schrijven van 26 maart 2004 op voornoemde stukken gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat nadere zitting achterwege kan blijven, nu partijen daarvoor toestemming hebben gegeven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
Eiser is op 15 maart 2004 verschenen op het politiebureau naar aanleiding van een aan hem toegezonden vordering om in persoon te verschijnen. Eiser is om 10.30 uur staande gehouden ingevolge artikel 50, eerste lid, Vw 2000, daar hij geheel is uitgeprocedeerd. Er staat nog wel hoger beroep open, maar deze uitspraak mag eiser niet in Nederland afwachten. Vervolgens is eiser om 13.45 uur in vreemdelingenbewaring gesteld.
Beoordeeld dient te worden of de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
Namens eiser is ter zitting aangevoerd dat eiser hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van deze rechtbank, zitting houdende te Almelo, van 17 november 2003 waarbij het beroep van eiser ongegrond was verklaard. Op 12 maart 2004 is het hoger beroep ongegrond verklaard, welke uitspraak eiser op 15 maart 2004 heeft ontvangen. Gelet op het feit dat eiser zijn hoger beroep graag in Nederland wilde afwachten, hij in het bezit is van een w-document, een vaste woon- of verblijfplaats heeft op het AZC en zichzelf gemeld heeft, is de inbewaringstelling een te zware maatregel. Gelet op het vorenstaande dient de bewaring opgeheven te worden en dient aan eiser een schadevergoeding te worden toegekend.
De rechtbank overweegt als volgt.
De procedure leidend tot het besluit tot oplegging van de maatregel is in overeenstemming met de wettelijke vereisten. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft, zodat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. De maatregel berust aldus op de juiste grondslag.
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de gronden dat eiser eerder niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven en dat hij weigert mee te werken aan de verkrijging van een reisdocument komen te vervallen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de grond dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft niet dragend kan zijn voor de maatregel van bewaring, daar eiser op het AZC in B. Daargelaten de vraag of eiser niet in de Gemeentelijke basisadministratie (GBA) is ingeschreven, heeft eiser, nu onbestreden is dat hij in een AZC verbleef, in ieder geval anderszins aangetoond dat hij in Nederland over een vaste woon- of verblijfplaats beschikt.
Blijkens de nagekomen stukken van verweerder heeft de verdenking van een misdrijf van doen met het verzet van eiser, waarbij hij een politieambtenaar in de hand heeft gebeten, strafbaar gesteld bij artikel 304, aanhef en tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, juncto artikel 300, eerste lid, Wetboek van Strafrecht. Deze verdenking blijkt slechts uit een telefoonnotitie van een gesprek met een medewerker van de Vreemdelingendienst. Deze verdenking is kennelijk ontstaan na de staandehouding en in het kader van de voorbereiding van de inbewaringstelling zelf. Gelet op het bovenstaande en op het feit dat het voornemen tot inbewaringstelling blijkbaar al bestond voorafgaand aan het ontstaan van de verdenking, kan deze grond ook niet dragend zijn voor de maatregel van bewaring.
Nu gebleken is dat eiser op het AZC woonde, is de rechtbank van oordeel dat de resterende gronden dat eiser niet beschikt over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 Vreemdelingenbesluit 2000 en zich niet heeft gehouden aan zijn vertrektermijn, onvoldoende dragend zijn voor de conclusie dat de openbare orde de inbewaringstelling vordert.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de bewaring van begin af aan onrechtmatig is geweest. De rechtbank gelast daarom over te gaan tot opheffing van de bewaring.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om eiser ten laste van de Staat een schadevergoeding van € 70,-- per dag toe te kennen voor de elf dagen die hij vanaf 15 maart 2004 heeft doorgebracht in het huis van bewaring. Dit bete-kent dat een schadevergoeding van € 770,-- zal worden toegekend.
Het beroep dient gegrond te worden verklaard.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van de bewaring met ingang van heden;
- kent aan de vreemdeling ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van € 770,--;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 322,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechts-persoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Krachtens artikel 95 Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor partijen hoger beroep open. Het beroepschrift dient binnen één week na verzending van deze uitspraak te worden ingediend bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Bij de indiening van het beroepschrift dient tegelijkertijd een afschrift van de bestreden uitspraak te worden gevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Hut als griffier en uitgesproken op 26 maart 2004.
Afschrift verzonden: 26 maart 2004