ECLI:NL:RBSGR:2004:AP3634

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/4538 AW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire sancties en plichtsverzuim van ambtenaar in het kader van verzuimbegeleiding

In deze zaak gaat het om een ambtenaar die zich ziek heeft gemeld en vervolgens disciplinaire sancties heeft gekregen van haar werkgever, de Provincie Zuid-Holland. De rechtbank 's-Gravenhage behandelt het beroep van de eiseres tegen de opgelegde schriftelijke berisping en het strafontslag. De eiseres heeft zich per e-mail afgemeld voor een spreekuur bij de bedrijfsarts, maar deed dit niet volgens de voorgeschreven procedure. De rechtbank oordeelt dat de eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim door niet op de juiste wijze af te melden en niet te verschijnen op de spreekuren van de bedrijfsarts. De rechtbank stelt vast dat de eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar psychische toestand zodanig was dat zij niet in staat was om de bedrijfsarts tijdig te informeren. De rechtbank concludeert dat de opgelegde sancties, zowel de berisping als het strafontslag, niet onevenredig zijn aan de ernst van het plichtsverzuim. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissingen van de Provincie Zuid-Holland.

Uitspraak

Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 02/4538 AW
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
A, wonende te B, eiseres,
en
het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Eiseres was sinds 1 februari 2001 in dienst van de Provincie Zuid-Holland in de functie van […].
Bij besluit van 3 mei 2002 heeft verweerder aan eiseres de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping opgelegd (hierna: besluit 1).
Tegen besluit 1 heeft eiseres bij brief van 4 juni 2002, aangevuld bij brief van 12 juli 2002, bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 10 juli 2002 heeft verweerder aan eiseres de disciplinaire straf van ontslag met onmiddellijke ingang opgelegd (hierna: besluit 2).
Tegen besluit 2 heeft eiseres bij brief van 12 juli 2002, aangevuld bij brief van 2 augustus 2002, bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij brief van 22 november 2002 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het uitblijven een beslissing op het bezwaar tegen besluit 1.
Bij besluit van 21 november 2002, verzonden op 27 november 2002, heeft verweerder overeenkomstig het advies van de Bezwarencommissie rechtspositionele aangelegenheden zowel het bezwaar tegen besluit 1 als het bezwaar tegen besluit 2 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 24 december 2002 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting behandeld op 24 februari 2004. Daarbij is eiseres verschenen, bijgestaan door mr. J.B. de Jong. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.D. Aiken.
Motivering
Eiseres heeft ter zitting het beroep tegen het uitblijven een beslissing op het bezwaar tegen besluit 1 ingetrokken, zodat dit beroep hier geen bespreking meer behoeft.
Standpunten van partijen
Het bestreden besluit strekt tot handhaving van besluit 1 (de schriftelijke berisping) en besluit 2 (het strafontslag). Verweerder heeft aan besluit 1 ten grondslag gelegd dat eiseres zich toerekenbaar schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim doordat zij zich niet overeenkomstig de aanwijzing daarvoor in de aan haar bij brief van 10 april 2002 toegezonden uitnodiging voor het spreekuur van de bedrijfsarts op 18 april 2002 zonder opgave van dringende medische redenen bij de bedrijfsarts zelf heeft afgemeld, maar via een e-mail aan het secretariaat en zonder opgave van redenen. Besluit 2 steunt op de stelling van verweerder dat eiseres zich nadien wederom tot twee keer toe aan toerekenbaar plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt door zonder enig bericht niet te verschijnen op het spreekuur van de bedrijfsarts op 22 april 2002, waarvoor zij bij brief van 18 april 2002 was opgeroepen, en verder door zich zonder opgave van dringende redenen door tussenkomst van haar toenmalige advocaat op 26 april 2002 telefonisch af te melden voor het spreekuur voor die dag, waarvoor zij bij brief van 22 april 2002 was uitgenodigd. Verweerder acht de respectieve disciplinaire straffen niet onevenredig aan de aard en ernst van het respectieve plichtsverzuim.
Met betrekking tot de schriftelijke berisping heeft eiseres allereerst aangevoerd dat zij zich niet schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Zij stelt dat zij zowel per e-mail als telefonisch de bedrijfsarts ervan in kennis heeft gesteld dat zij om dringende medische redenen niet in staat was aan de uitnodiging voor het spreekuur op 18 april 2002 gehoor te geven. Omdat de bedrijfsarts telefonisch niet bereikbaar was heeft zij gesproken met een medewerker van het secretariaat. Zij heeft voorts gewezen op de gang van zaken omtrent de haar opgelegde verplichting een medisch-psychiatrische onderzoek in het kader van de beoordeling van haar arbeidsgeschiktheid te ondergaan, waarmee zij het niet in alle opzichten eens was. Omdat dit speelde kort voor het spreekuur van 18 april 2002 en haar sterk aangreep, kampte zij met een slechte mentale conditie. Eiseres heeft er daarbij op gewezen dat deze conditie als gevolg van het voortdurende arbeidsconflict op zichzelf al slecht was.
Eiseres betwist eveneens dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het plichtsverzuim dat door verweerder ten grondslag is gelegd aan het haar opgelegde strafontslag. Kort gezegd stelt zij daartoe dat de uitnodiging voor het spreekuur van 22 april 2002 haar eerst op 25 april 2002 en dus te laat heeft bereikt door vertraging in de post. De aangetekend verzonden uitnodiging voor het spreekuur op 26 april 2002 heeft zij eerst op 25 april 2002 opgehaald op het postkantoor en diezelfde dag ongeopend doorgezonden aan haar toenmalige advocaat, die op 26 april 2002 eiseres telefonisch heeft afgemeld. Zij heeft deze brief ongeopend naar haar advocaat doorgezonden op advies van haar huisarts en psychotherapeute. Om tot rust te komen hadden zij haar geadviseerd ter wille van haar gezondheid de juridische procedures volledig via haar gemachtigde te laten lopen. Er is geen sprake geweest van een doelbewust nalaten door eiseres te verschijnen op genoemde spreekuren en van een ernstig plichtsverzuim. Zij heeft zelf getracht een nieuwe afspraak met de bedrijfsarts te maken.
Eiseres meent verder dat het plichtsverzuim haar niet kan worden toegerekend. Omdat zij ernstig overspannen was, hetgeen door de opstelling van de provincie in het conflict is verergerd, mocht zij ter bescherming van haar gezondheid handelen zoals zij heeft gedaan.
De opgelegde sancties zijn niet evenredig aan de ernst van het verweten plichtsverzuim. Voorts heeft verweerder gebruik gemaakt van de in geding zijnde bevoegdheid tot het opleggen van disciplinair ontslag voor een ander doel dan waarvoor dit is gegeven. Verweerder heeft zich meermalen op het standpunt gesteld dat de arbeidsverhouding was verstoord. In dat geval dient eiseres ontslag op andere gronden te worden verleend. Hiervan heeft verweerder slechts om financiële redenen afgezien en de periode voorafgaand aan het strafontslag gebruikt om ten aanzien van eiseres een dossier op te bouwen ten einde tot het opleggen van strafontslag over te gaan.
Wettelijk kader
Ingevolge artikel G.3 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincie (hierna: CAP) kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichting niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, om die reden disciplinair gestraft worden.
Ingevolge artikel B.11, aanhef en onder n, van de CAP kan de ambtenaar disciplinair ontslag worden verleend, met inachtneming van het bepaalde in artikel G.4.
Blijkens artikel G.4, eerste lid, aanhef en onder a, respectievelijk onder e, van de CAP zijn de disciplinaire straffen die kunnen worden opgelegd onder meer schriftelijke berisping, respectievelijk ontslag.
Materiële beoordeling met betrekking tot de berisping
De rechtbank neemt op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
Eiseres heeft zich per 17 juli 2001 ziekgemeld voor haar werk.
Overleg tussen verweerder en eiseres over een wijze waarop het dienstverband met de provincie zou kunnen worden beëindigd heeft niet geleid tot een voor beide partijen bevredigende oplossing.
In vervolg hierop heeft verweerder op 23 januari 2002 meegedeeld voornemens te zijn eiseres te herplaatsen op een passende functie binnen de provinciale organisatie. Tevens is aan eiseres meegedeeld dat in verband met haar arbeidsongeschiktheid haar verzuimbegeleiding door de bedrijfsgeneeskundige dienst (bedrijfsarts) zal worden hervat.
Bij brief van 13 maart 2002 is, in vervolg op de brief van 23 januari 2002, aan eiseres aanvullende informatie gegeven over de geneeskundige begeleiding. Voorts is aan eiseres meegedeeld dat onderzoek tot herplaatsing in een andere passende dan wel gangbare functie zal plaatsvinden.
Op 14 maart 2002 heeft eiseres de bedrijfsarts bezocht. Hij oordeelde dat zij 100 % arbeidsongeschikt was. Hij heeft daarbij aangekondigd een expertise-onderzoek te starten.
Op 18 maart 2002 heeft de bedrijfsarts een medisch-psychiatrisch onderzoek aangevraagd bij dr. Kazemier, psychiater van het Medisch Expertise centrum (MEC). Eiseres is uitgenodigd voor een gesprek op 11 april 2002. Deze afspraak is op 11 april 2002 door eiseres telefonisch afgezegd zonder opgave van een reden, zonder een nieuwe afspraak te maken en zonder de bedrijfsarts hiervan in kennis te stellen. Bij brief van 19 april 2002 heeft verweerder zijn afkeuring uitgesproken over het afzeggen van deze afspraak. Aan eiseres is de dienstopdracht gegeven om een arbeidsgeneeskundig onderzoek te ondergaan onder de dreiging van een disciplinaire straf wegens plichtsverzuim indien eiseres de dienstopdracht niet nakomt.
Bij brief van 10 april 2002 is eiseres uitgenodigd te verschijnen op het reguliere spreekuur van de bedrijfsarts op 18 april 2002. In deze brief is aangegeven dat de afspraak om dringende medische redenen, bij voorkeur 48 uur van tevoren, bij de bedrijfsarts telefonisch kan worden afgezegd onder vermelding van het daartoe te gebruiken telefoonnummer. Uit de brief blijkt dat in andere gevallen van verhindering eerst contact met de leidinggevende moet worden opgenomen. Op 17 april 2002 heeft eiseres per e-mail, gericht aan een medewerkster van het secretariaat van de bedrijfsarts, mevrouw M. Hunck, die genoemde brief van 10 april 2002 heeft ondertekend, het volgende laten weten: “het is helaas niet mogelijk voor mij om morgen op het spreekuur van de bedrijfsarts te verschijnen”.
Gelet op deze e-mail moet worden geoordeeld dat eiseres zich niet overeenkomstig de daartoe in de uitnodiging van 10 april 2002 gegeven aanwijzing heeft afgemeld bij de bedrijfsarts onder opgave van de medische redenen die daaraan in de weg zouden hebben gestaan en waarop eiseres zich thans beroept. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank niet gebleken dat eiseres door niet aan haar te wijten omstandigheden de bedrijfsarts zelf niet tijdig telefonisch op de hoogte heeft kunnen stellen van haar verhindering onder opgave van de daaraan ten grondslag liggende medische redenen. Evenmin is gebleken dat eiseres uit contacten met het secretariaat van de bedrijfsarts heeft mogen begrijpen dat zij kon volstaan met afmelding via genoemde e-mail en met de daarin vervatte mededeling. Nu eiseres zich derhalve niet op de voorgeschreven wijze heeft afgemeld voor het spreekuur van de bedrijfsarts, moet worden geconcludeerd dat zij zonder deugdelijke reden niet op dat spreekuur is verschenen. Zij heeft daardoor de bedrijfsarts niet in staat gesteld op de daartoe bepaalde datum haar arbeidsgeschiktheid te beoordelen. Verweerder heeft derhalve terecht geconcludeerd dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
In hetgeen eiseres heeft gesteld ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat eiseres dit plichtsverzuim niet kan worden toegerekend. De aanwijzing over de afmelding in geval van dringende medische redenen laat aan de duidelijkheid niets te wensen over. Zij had daaruit kunnen en moeten begrijpen dat zij niet vrijblijvend zonder opgave van medische redenen kon wegblijven van het spreekuur van de bedrijfsarts. Dat is temeer het geval nu haar door verweerder eerder reeds duidelijk was gemaakt dat de verzuimbegeleiding door de bedrijfsarts was hervat en dat zij op 17 augustus 2001 geconfronteerd is met het voornemen van verweerder haar een disciplinaire straf op te leggen wegens het niet gehoor geven aan de oproep van de bedrijfsarts om op 7 augustus 2001 op zijn spreekuur te verschijnen.
Voorts overweegt de rechtbank dat zij de door eiseres daartoe overgelegde bewijsstukken onvoldoende acht om te concluderen dat de psychische problemen van eiseres objectief bezien ten tijde hier in geding dermate ernstig waren dat zij geenszins in staat kon worden geacht gevolg te geven aan de uitnodiging van de bedrijfsarts voor een bezoek aan zijn spreekuur en zij (ook) niet in staat was zich op de juiste wijze bij de bedrijfsarts af te melden. De enkele omstandigheid dat sprake is van “lijdensdruk” veroorzaakt door terugkerende contacten met zowel de werkgever als de bedrijfsarts, zoals haar behandelend GZ-psycholoog in een na het nemen van besluit 1 opgestelde verklaring van 26 juli 2002 vermeldt, vormt daarvoor een te smalle basis. Daarbij dient te worden bedacht dat een dergelijke lijdensdruk in een geval als dit, waarin kennelijk (mede) sprake is van arbeidsgerelateerde klachten, zich al snel in enigerlei mate zal kunnen voordoen en dat, gegeven de aard en het doel van de arbeidsgeschiktheids-beoordeling door de bedrijfsarts, moet worden voorkomen dat met een beroep op een dergelijke lijdensdruk betrokkene zich eenvoudig kan onttrekken aan de beoordeling door de bedrijfsarts.
Uit het vorenstaande volgt dat verweerder zich terecht bevoegd heeft geacht tot het opleggen van een disciplinaire straf.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de opgelegde straf van berisping, niet evenredig is aan de ernst van het geconstateerde plichtsverzuim.
Materiele beoordeling met betrekking tot het strafontslag
Uit de gedingstukken blijkt dat eiseres bij brief van 18 april 2002 door de bedrijfsarts is uitgenodigd voor een spreekuurbezoek op 22 april 2002. Daarbij is eiseres er opnieuw op gewezen dat de afspraak om dringende medische redenen telefonisch kan worden afgezegd bij de bedrijfsarts en dat zij in andere gevallen van verhindering eerst contact dient op te nemen met haar leidinggevende.
Vast staat dat eiseres op 22 april 2002 zonder enig bericht niet op het spreekuur is verschenen.
Bij aangetekend verzonden brief van 22 april 2002 heeft de bedrijfsarts eiseres wederom uitgenodigd voor een spreekuurbezoek en wel op 26 april 2002. Ook daarbij is eiseres erop gewezen dat de afspraak om dringende medische redenen telefonisch kan worden afgezegd bij de bedrijfsarts en dat zij in andere gevallen van verhindering contact dient op te nemen met haar leidinggevende.
Gebleken is dat het op 26 april 2002 geplande spreekuurbezoek van eiseres, zonder opgave van reden op die dag door de toenmalige gemachtigde van eiseres is afgezegd.
Nu eiseres respectievelijk op 22 april 2002 en 26 april 2002 zonder enig bericht, respectievelijk zonder opgave van redenen niet is verschenen op het spreekuurbezoek van de bedrijfsarts heeft verweerder terecht gesteld dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij de brief van 22 april 2002 eerst op 25 april 2002 heeft ontvangen. De aangetekend verzonden brief van 22 april 2002 is op 23 april 2002, dus tijdig, bij eiseres aangeboden. Zij heeft deze brief eerst op 25 april 2002 van het postkantoor opgehaald. De gevolgen daarvan dienen voor haar rekening en risico te worden gebracht. Dat geldt ook voor de gevolgen van het ongeopend doorzenden van de brieven van 18 april en 22 april 2002 naar haar toenmalige gemachtigde. Zij had dienen te begrijpen dat zij na haar afzegging van het spreekuurbezoek op 18 april 2002 opnieuw zou worden uitgenodigd door de bedrijfsarts voor een spreekuurafspraak en er derhalve rekening mee moeten houden dat zij bij het ongeopend doorzenden van brieven van de provincie het risico liep dat zij niet tijdig of op de juiste wijze daarop zou kunnen reageren.
Er bestaat geen grond voor het oordeel dat dit plichtsverzuim niet aan eiseres kan worden toegerekend. Hiertoe wordt verwezen naar hetgeen hiervoor reeds is overwogen over de toerekenbaarheid van het plichtsverzuim, gelegen in het zonder opgave van redenen niet verschijnen op het spreekuurbezoek op 18 april 2002.
Verweerder heeft zich dan ook terecht bevoegd geacht tot het opleggen van een disciplinaire straf ter zake van het onderhavige plichtsverzuim.
De rechtbank acht het aan eiseres opgelegde strafontslag niet onevenredig aan de ernst van het plichtsverzuim. In het licht van het eerder zonder opgave van redenen niet verschijnen op het spreekuurbezoek van 18 april 2002, waarvoor verweerder eiseres blijkens het hiervoor overwogene terecht de disciplinaire straf van berisping heeft opgelegd, en de afzegging zonder opgave van redenen van de afspraak bij het MEC op 11 april 2002, is eerder sprake van een patroon van ontduiking van afspraken in het kader van de verzuimbegeleiding dan van een incidenteel verzuim waaraan niet al te zwaar mag worden getild. Het feit dat eiseres op 29 april 2002 schriftelijk nog heeft getracht een nieuwe afspraak met de bedrijfsarts te maken kan niet als een strafverlichtende omstandigheid worden gezien, nu deze poging is ondernomen nadat eiseres in kennis was gesteld van het voornemen haar de disciplinaire straf van berisping op te leggen.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank voorts geen grond voor het oordeel dat verweerder van de hem toekomende bevoegdheid eiseres strafontslag op te leggen gebruik heeft gemaakt voor een ander doel dan waarvoor deze bevoegdheid is gegeven.
De rechtbank komt tot de slotsom dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. S.C. Stuldreher en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2004, in tegenwoordigheid van de griffier Y.E. Loos.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,
Verzonden op: