Voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
nevenzittingsplaats Middelburg
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 04/22667, 04/22668
Inzake : A, verzoekster, gemachtigde mr. J.J. Eizenga, advocaat te Prinsenbeek,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde drs. P.E.G.H. Meershoek, medewerker bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Verzoekster stelt te zijn geboren op [...] december 1986 en de Guinese nationaliteit te bezitten. Zij verblijft sedert medio april 2004 als vreemdeling in de zin van de vreemdelingenwetgeving in Nederland. Op 10 mei 2004 heeft zij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Verweerder heeft op 13 mei 2004 verzoekster schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Verzoekster heeft haar zienswijze op deze mededeling schriftelijk naar voren gebracht.
Bij besluit van 14 mei 2004 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster afgewezen, ambtshalve bepaald dat verzoekster niet in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e van de Vw 2000 en verzoekster aangezegd Nederland onmiddellijk te verlaten.
Op 14 mei 2004 heeft verzoekster tegen dit besluit beroep (geregistreerd onder nummer AWB 04/22667) ingesteld. Tevens is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten, totdat op het beroep is beslist.
De openbare behandeling van voornoemd verzoek heeft plaatsgevonden op 27 mei 2004. Verzoekster is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig mevrouw M.A. de Jong, tolk in de franse taal.
1. Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86 Awb kan de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, Awb nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
Ingevolge artikel 29, eerste lid Vw 2000, voor zover thans van belang, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
Ingevolge artikel 1 A van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) is van vluchtelingschap sprake in geval de betrokkene afkomstig is uit een land waarin hij gegronde redenen heeft te vrezen voor zijn godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging, zijn nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw 2000 kan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (verder: de minister) ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verlenen.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel, voor zover thans van belang, wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel, waarvoor verblijf is toegestaan.
Ingevolge artikel 3.6, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (verder: Vb 2000) kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, voor zover thans van belang, worden verleend onder een beperking verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling.
Het bestreden besluit is genomen in het kader van de zogenoemde AC-procedure. In hoofdstuk C3/12.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is bepaald dat die procedure zich slechts leent voor een asielaanvraag waaromtrent geen tijdrovend onderzoek nodig is en waarop binnen 48 procesuren zorgvuldig kan worden beslist.
2. Verzoekster heeft ter onderbouwing van haar aanvraag en haar verzoek – voor zover van belang en samengevat – het navolgende aangevoerd. Verzoekster stelt dat zij in 2001 getuige is geweest van de gewelddadige dood van haar ouders. Verzoekster is vervolgens opgenomen in het gezin van een vriend van haar vader, die haar seksueel misbruikte. Toen de vrouw van de man daarachter kwam heeft deze vrouw verzoekster met een mes verwond. Verzoekster is vervolgens het huis ontvlucht en met hulp naar Nederland gereisd, alwaar ze tot prostitutie is gedwongen.
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft verzoekster, samengevat en voor zover van belang, het volgende aangevoerd. Verzoekster stelt dat zij tijdens de gehoren, die overigens plaatsvonden met een mannelijke tolk, nog niet in staat was de details van haar relaas naar voren te brengen.
Voorts meent verzoekster dat haar niet verweten kan worden dat zij geen bescherming heeft gezocht bij de autoriteiten. Allereerst stelt verzoekster onder verwijzing naar het meest recente ambtsbericht uit 2003 dat de overheid niet optreedt tegen huiselijk geweld, alsmede dat zij door de politie is weggestuurd. Verzoekster meent dat uitzetting in strijd zal zijn met het bepaalde in artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM), alsmede dat zij een gegrond beroep doet op het zogenaamde traumatabeleid van verweerder, nu de overheid niet in staat is bescherming te bieden tegen hetgeen haar is overkomen. Wanneer een vergunning op grond van het traumatabeleid niet kan worden verleend dient zij te vallen onder de zogeheten restcategorie klemmende redenen van humanitaire aard als beschreven in hoofdstuk C1/4.4.2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Verzoekster stelt dat de beslissing onzorgvuldig is voorbereid nu geen rekening is gehouden met haar psychische toestand terwijl verweerder bovendien ten onrechte de ondervonden problemen niet cumulatief heeft beoordeeld.
Voorts meent verzoekster dat verweerder haar ten onrechte geen verblijfsvergunning als alleenstaande minderjarige vreemdeling heeft verleend, nu verweerder niet heeft voldaan aan de vergewisplicht en het leeftijdsonderzoek in strijd met de Wet Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO) is uitgevoerd.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning vormen. Die afwijzing is gebaseerd op het bepaalde in artikel 31, eerste lid van de Vw 2000.
Voorts heeft verweerder ambtshalve geweigerd verzoekster een vergunning te verlenen als alleenstaande minderjarige vreemdeling.
4. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
5. In het kader van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 dient te worden beoordeeld of verzoekster aannemelijk heeft gemaakt dat er omstandigheden bestaan, die hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning vormen.
6.1 Vooropgesteld dient te worden dat de situatie in Guinee niet zodanig is dat vreemdelingen afkomstig uit dat land in het algemeen zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt. Verzoekster zal dus aannemelijk moeten maken dat met betrekking tot haar persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die haar vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster daarin niet is geslaagd. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat de door verzoekster ondervonden problemen plaats hebben gevonden in de huiselijke sfeer en niet zijn te herleiden tot een van de gronden als genoemd in het Vluchtelingenverdrag.
6.2 Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat ingevolge vaste jurisprudentie van de Raad van State van een vreemdeling mag worden gevergd dat zij zich, alvorens het land van herkomst te verlaten om elders bescherming te zoeken, tot de autoriteiten van haar land van herkomst wendt om bescherming te krijgen, tenzij aannemelijk is gemaakt dat dit voor haar gevaarlijk of bij voorbaat zinloos zou zijn geweest. Verweerder heeft verzoekster terecht tegengeworpen geen bescherming te hebben gezocht. Hierbij heeft verweerder gewicht kunnen toekennen aan het feit dat blijkens het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 2 oktober 2003 geweld tegen vrouwen door de Guinese regering wordt veroordeeld. Voorts heeft verweerder gewicht kunnen toekennen aan het feit dat verzoekster bij haar bezoek aan de politie vriendelijk is weggestuurd, waarbij haar tevens een geldbedrag is gegeven. Niet gezegd kan derhalve worden dat het vragen van bescherming voor haar gevaarlijk of bij voorbaat zinloos zou zijn geweest. Het beroep op de uitspraak van rechtbank Alkmaar van 22 maart 2004 (AWB 02/71373) dient om die reden reeds te falen.
7. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat verzoekster, mede gelet op het voorgaande, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij gedwongen terugkeer naar Guinee een reëel risico loopt te worden onderworpen aan foltering, dan wel aan een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.
8. Verweerder heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verzoekster niet in aanmerking komt voor een vergunning op grond van het zogenaamde traumatabeleid. Verweerders traumatabeleid betreft een limitatieve opsomming van traumatische ervaringen die veroorzaakt zijn vanwege van overheidswege, door politieke of militante groeperingen die de feitelijke macht uitoefenen in het land van herkomst of een deel daarvan, of door groeperingen waartegen de overheid niet in staat is of willens is bescherming te bieden. Daargelaten het feit dat verzoekster mogelijkerwijs getraumatiseerd is als gevolg van hetgeen haar is overkomen, houdt dit geen verband met het traumatabeleid van verweerder.
9. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat verweerder blijkens het bestreden besluit en het verhandelde ter zitting geen acht heeft geslagen op de stellingen van verzoekster dat zij niet in staat was volledig te verklaren. De voorzieningenrechter wijst erop dat verzoekster reeds in het eerste gehoor gevraagd heeft om een vrouwelijke gehoormedewerkster alsmede een vrouwelijke tolk, alsmede tijdens het gehoor te kennen heeft gegeven dat het voor haar lastig is over haar problemen te praten in het bijzijn van een mannelijke tolk. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt stelt dat niet is gebleken dat het relaas van verzoekster, hoewel sommige elementen van het relaas niet volledig zouden zijn uitgediept, onvoldoende aanknopingspunten biedt voor toelating. Met verzoekster is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet is gebleken dat het gehoor op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Juist gelet op de aanwezigheid van de mannelijke tolk, in aanmerking genomen het feit dat het relaas niet volledig is uitgediept, kan niet gezegd worden dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag alle relevante, de asielaanvraag betrekking hebbende, zaken heeft betrokken. Dit is met name van belang nu verzoekster zich mede beroept op klemmende redenen van humanitaire aard conform het bepaalde in hoofdstuk C1/4.4.2.4 vc 2000, terwijl genoegzaam is gebleken dat verweerder zich juist op dat punt onvoldoende heeft geïnformeerd. Het besluit geen verblijfsvergunning asiel te verlenen is om die reden niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen en komt wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel voor vernietiging in aanmerking.
10. Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder de aanvraag van verzoekster niet zonder schending van de eisen van zorgvuldigheid binnen de 48 procesuren heeft kunnen afdoen en dat het bestreden besluit derhalve niet rechtmatig is.
Nu nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, wordt het beroep voor zover gericht tegen het besluit de asielaanvraag af te wijzen, met toepassing van artikel 8:86 van de Awb gegrond verklaard. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
11. Voor zover verweerder ambtshalve heeft geweigerd verzoekster in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning als alleenstaande minderjarige vreemdeling overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
De voorzieningenrechter overweegt dat het beroep voor zover gericht tegen genoemde ambtshalve weigering zodanig complex is dat deze zich niet leent voor behandeling door de voorzieningenrechter of door de enkelvoudige vreemdelingenkamer. De zaak zal om die reden worden verwezen naar de Meervoudige Kamer. Gelet op met name de problematiek rondom de toepasselijkheid van de WGBO, te weten de artikelen 7:446 e.v. van het Burgerlijk Wetboek, alsmede gelet op de vraag wat de mogelijke invloed is van voornoemde toepasselijkheid op de beoordeling van de vraag of het bestreden besluit in zoverre met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen, is op voorhand niet uit te sluiten dat het bestreden besluit niet rechtmatig is. Het verzoek om voorlopige voorziening voor zover gericht tegen deze ambtshalve weigering zal om die reden in afwachting van de uitspraak van de meervoudige kamer worden toegewezen.
12. De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het samenhangende verzoek- en beroepschrift voor zover gericht tegen de afwijzing van de asielvergunning, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van verzoekst er een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb de betaling aan de griffier te geschieden.
De voorzieningenrechter van de Rechtbank ’s-Gravenhage:
Voor zover betrekking hebbende op de asielaanvraag:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het betreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
4. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen.
Voor zover betrekking hebbende op de ambtshalve weigering een vergunning als alleenstaande minderjarige vreemdeling te verlenen:
1. verwijst de behandeling van het beroep naar de Meervoudige Kamer van deze rechtbank;
2. wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe.
Aldus gedaan door mr. B.J. Duinhof en uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2004, in tegenwoordigheid van mr. M.H.Y. Bos, griffier.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak voor zover betrekking hebbend op de asielaanvraag hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op: 2 juni 2004