ECLI:NL:RBSGR:2004:AP3577

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/10505
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een verblijfsvergunning voor een alleenstaande minderjarige vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 11 mei 2004 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een verblijfsvergunning voor een alleenstaande minderjarige vreemdeling, eiser A, geboren in juli 1990 en van Algerijnse nationaliteit. Eiser verblijft sinds 22 december 2003 in Nederland en heeft op 14 januari 2004 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft op 17 januari 2004 de aanvraag afgewezen en eiser verzocht Nederland onmiddellijk te verlaten. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank overweegt dat verweerder geen aanleiding heeft gezien om het gehoor van eiser te laten afnemen door een gespecialiseerde gehoorambtenaar, ondanks de erkenning van de deskundigheid van een medewerker van stichting NIDOS. De rechtbank stelt vast dat verweerder ten onrechte meer waarde heeft gehecht aan de verklaring van de dertienjarige vreemdeling dan aan de deskundige verklaring van de medewerker van NIDOS. Dit leidt tot de conclusie dat er geen zorgvuldige voorbereiding van het besluit heeft plaatsgevonden, wat in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en verplicht verweerder om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 322,--. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. M.H.Y. Bos.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
nevenzittingsplaats Middelburg
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:52 en 8:77 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 04/10505
Inzake : A, eiser, gemachtigde mr. I. van den Elshout, medewerkster Stichting Rechtsbijstand Asiel te ‘s-Hertogenbosch,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. J.M. Kobus, medewerkster bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
I. Procesverloop
Eiser stelt te zijn geboren op [...] juli 1990 en de Algerijnse nationaliteit te bezitten. Hij verblijft sedert 22 december 2003 als vreemdeling in de zin van de vreemdelingenwetgeving in Nederland. Op 14 januari 2004 heeft hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Verweerder heeft op 16 januari 2004 eiser schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Eiser heeft zijn zienswijze op deze mededeling schriftelijk naar voren gebracht.
Bij besluit van 17 januari 2004 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen en eiser aangezegd Nederland onmiddellijk te verlaten.
Op 17 januari 2004 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld. De voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, heeft op 2 februari 2004 het beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de uitspraak van de voorzieningenrechter bij uitspraak van 27 februari 2004 vernietigd en de zaak naar de rechtbank terugverwezen.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 8 april 2004. Eiser noch zijn gemachtigde is ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. Overwegingen
1. Conform het bepaalde in hoofdstuk C5/24.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (verder: Vc 2000) worden alleenstaande minderjarige asielzoekers in beginsel allen nader gehoord. Het horen van alleenstaande minderjarige asielzoekers tot twaalf jaar dient te geschieden in speciale, kindvriendelijke hoorruimten en door speciaal daarvoor aangewezen en opgeleide hoorambtenaren. Alleenstaande minderjarige asielzoekers van twaalf jaar en ouder worden zelfstandig gehoord.
Op grond van het bepaalde in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Het bestreden besluit is genomen in het kader van de zogenoemde AC-procedure. In hoofdstuk C3/12.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is bepaald dat die procedure zich slechts leent voor een asielaanvraag waaromtrent geen tijdrovend onderzoek nodig is en waarop binnen 48 procesuren zorgvuldig kan worden beslist.
2. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag en zijn beroep – voor zover van belang en samengevat – het navolgende aangevoerd. Eiser voert aan dat het besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Eiser is niet door een specialist gehoord hoewel de persoon van eiser alsmede zijn gedrag daartoe aanleiding geven. Van een kind mag niet hetzelfde besef van de belangen die op het spel staan, worden verwacht als van een volwassen persoon. Voorts is het onbegrijpelijk dat verweerder niet heeft doorgevraagd naar de asielgerelateerde problemen van eiser.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning vormen. Die afwijzing is gebaseerd op het bepaalde in artikel 31, eerste lid van de Vw 2000.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
5. In het kader van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 dient te worden beoordeeld of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat er omstandigheden bestaan, die hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning vormen.
6. De rechtbank stelt vast dat namens eiser in het zwaarwegend advies, volgend op het eerste gehoor, reeds is aangegeven dat “eiser echt nog een kind is. Hij heeft duidelijk veel tijd op straat doorgebracht en kan worden omschreven als een straatschoffie. (…) Hij zegt het belang van de gesprekken in te zien, maar ik vraag me af of dat ook daadwerkelijk het geval is. Ik verzoek u rekening te houden met bovenstaande en cliënt in ieder geval door een gespecialiseerde gehoormedewerker te laten horen.”
De rechtbank overweegt dat verweerder eiser conform eerdergenoemd beleid zelfstandig heeft gehoord. Tijdens het nader gehoor was een medewerker van stichting NIDOS aanwezig. De rechtbank stelt vast dat de medewerker van stichting NIDOS reeds in het begin van het nader gehoor heeft aangegeven “het gevoel te hebben dat het gesprek niet goed gaat. (…) A lijkt zich niet op zijn gemak te voelen. (…) Ik denk ook dat A de vragen niet goed begrijpt en maar een antwoord geeft.”
De rechtbank stelt vast dat eiser desgevraagd stelt zich op zijn gemak te voelen, niet bang te zijn en er geen last van te hebben als de gehoorambtenaar voorover buigt en hem aanspreekt.
De rechtbank overweegt dat verweerder, ondanks de gemaakte opmerkingen vóór en tijdens het nader gehoor geen aanleiding heeft gezien het gehoor te laten afnemen door een gespecialiseerd gehoorambtenaar. Blijkens het bestreden besluit alsmede het verhandelde ter zitting heeft verweerder niet beoordeeld in hoeverre in de onderhavige situatie, onder toepassing van het bepaalde in artikel 4:84 van de Awb, afname dan wel voortzetting van het nader gehoor door een gespecialiseerd gehoormedewerker diende plaats te vinden. Dit klemt naar het oordeel van de rechtbank temeer nu namens verweerder ter zitting de deskundigheid van de medewerker van NIDOS is erkend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten onrechte meer waarde gehecht aan de verklaring van een dertienjarige vreemdeling dan aan de verklaringen van een ter zake deskundige medewerker van stichting NIDOS. Aldus heeft naar het oordeel van de rechtbank geen zorgvuldige voorbereiding van het besluit plaatsgevonden. De omstandigheid dat eiser naderhand geen nadere verklaringen omtrent zijn asielrelaas heeft ingebracht doet naar het oordeel van de rechtbank hier niet aan af.
7. Gelet op het voorgaande komt het besluit wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
Het beroep is derhalve gegrond.
8. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,-- (1 punt voor het beroepschrift met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb de betaling aan de griffier te geschieden.
III. Uitspraak
De Rechtbank ‘s-Gravenhage
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen.
Aldus gedaan door mr. B.J. Duinhof en uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2004, in tegenwoordigheid van mr. M.H.Y. Bos, griffier.
De griffier De rechter
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op: 11 mei 2004