Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/29740 BEPTDN
inzake: A, geboren op […] 1952, van Afghaanse nationaliteit, wonende te B, eiseres,
gemachtigde: mr. A.M.J.M. Louwerse, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: drs. F. Mountassir, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Op 3 december 2000 heeft eiseres een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling, thans aan te merken als een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Op 3 april 2001 heeft verweerder aan eiseres schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Bij brief van 2 mei 2001 heeft eiseres haar zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht. Bij besluit van 8 juni 2001 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
2. Bij beroepschrift van 4 juli 2001 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij deze brief zijn tevens de gronden van het beroep ingediend. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brieven van 19 juli 2001, 20 juli 2001, 31 juli 2001, 26 september 2001, 12 november 2001, 4 april 2002, 26 april 2002 en 26 maart 2003. Op 10 april 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 21 november 2003 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep voor zover dit ziet op het onthouden van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, en c, van de Vw 2000. Voorts heeft verweerder geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep voor zover het ziet op het onthouden van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000, met het verzoek om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit in stand te laten. Bij brieven van 17 en 20 november 2003 heeft eiseres haar standpunt nog nader onderbouwd.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2003. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was aanwezig G.J.J. de Vries, tolk Dari.
4. Bij beslissing van 4 januari 2004 heeft de rechtbank het onderzoek heropend, teneinde de zaak te verwijzen naar een meervoudige kamer. Bij brief van 10 februari 2004 heeft verweerder zijn standpunt nog nader onderbouwd. Eiseres heeft haar standpunt bij brief van 13 februari 2004 nader onderbouwd.
5. Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 24 februari 2004. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. E.M Reijnders, juridisch medewerker bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn, advocaten en notarissen te ’s-Gravenhage. Tevens was ter zitting aanwezig G.J.J. de Vries, tolk Dari.
6. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op enkele van de door eiseres overgelegde en aangehaalde stukken. Verweerder heeft hierop bij brief van 4 maart 2004 gereageerd. Eiseres heeft bij brief van 8 maart 2004 een reactie gegeven. Nadat partijen toestemming hebben gegeven zonder nadere zitting uitspraak te doen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Eiseres heeft aan haar aanvraag het volgende asielrelaas ten grondslag gelegd.
Eiseres heeft in de voormalige Sovjet-Unie gestudeerd en was tot 24 september 1996 stewardess. Zij deed haar werk ongesluierd en had thuis foto’s waarop zij te zien was met bekende mensen, onder wie diverse mannen. Op 28 september 1996, kort nadat de Taliban Kabul hadden ingenomen, was eiseres op bezoek bij een oom van haar vader. Daar hoorde zij van een buurvrouw dat de Taliban naar haar op zoek was en dat op 28 september 1996 ook haar huis was doorzocht. De Taliban zei daarbij dat eiseres gearresteerd en geëxecuteerd zou worden vanwege haar werk als stewardess. Dat was werk dat zij als vrouw niet mocht doen. Zij werd er bovendien van beschuldigd te hebben gewerkt voor communisten. Eiseres is vier jaar bij de oom van haar vader ondergedoken gebleven. Eiseres is via Pakistan en Moskou naar Nederland gevlucht.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning.
Eiseres heeft een verblijfsalternatief in Pakistan, aangezien zij daar vóór haar komst naar Nederland twee dagen heeft verbleven. Eiseres heeft haar vrees voor de Taliban niet aannemelijk gemaakt. Eiseres is na de komst van de Taliban met haar werk gestopt; daarom is niet aannemelijk dat eiseres nog beschuldigd zal worden van anti-islamitisch gedrag. Niet aannemelijk is geworden dat eiseres wordt gezien als een tegenstander van het regime. Dat het leven van vrouwen in Afghanistan moeilijk is, leidt niet tot het oordeel dat alle vrouwen uit Afghanistan als vluchteling dienen te worden aangemerkt. Niet is gebleken dat de situatie van eiseres anders was dan die van haar landgenoten. Eiseres heeft jarenlang bij de oom van haar vader gewoond, zij heeft dus mannelijke familie die voor haar kan zorgen. Eiseres wacht noch in verband met haar medische problemen noch in verband met haar positie als alleenstaande vrouw bij terugkeer een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Niet is gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden op grond waarvan eiseres haar land eerder heeft verlaten dat in redelijkheid niet van haar gevergd kan worden terug te keren naar haar land van herkomst. De psychische druk waaronder eiseres stelt te hebben gestaan was voor haar geen reden om haar land eerder te verlaten. Bovendien valt niet in te zien waarom de situatie waaronder eiseres bij haar oom verbleef niet voortgezet zou kunnen worden. De beëindiging van het beleid van categoriale bescherming is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gesanctioneerd.
2. Eiseres legt aan het beroep ten grondslag dat zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000.
Eiseres heeft het haar tegengeworpen verblijfsalternatief gemotiveerd betwist.
Er is een relatie met het Vluchtelingenverdrag nu de reden voor de arrestatie- en executieplannen gelegen was in het feit dat eiseres als vrouw had gewerkt en dat zij zou hebben gewerkt voor de communisten. Het leven was voor eiseres onhoudbaar geworden omdat haar oom nooit met haar naar buiten ging. Bij terugkeer zal eiseres haar leven in feitelijke gevangenschap moeten doorbrengen. Gedwongen terugkeer van eiseres naar Afghanistan is voorts in strijd met artikel 3 van het EVRM vanwege de medische situatie van eiseres. Er is sprake van klemmende redenen van humanitaire aard gelegen in de psychische druk waar eiseres onder heeft gestaan en in het feit dat zij geestelijk ziek was. Blijkens het algemene ambtsbericht inzake Afghanistan van de Minister van Buitenlandse Zaken van 19 augustus 2002 worden vrouwen die terugkeren uit het buitenland scherp in de gaten gehouden op tekenen van moreel verval. Blijkens het ambtsbericht lopen vrouwen die zich in de ogen van conservatieve krachten in de samenleving onislamitisch of immoreel gedragen het gevaar slachtoffer te worden van geweld. Eiseres is hoog opgeleid, verwesterd en zij behoeft medische behandeling. Zij is alleenstaand en heeft geen mannelijke familieleden. Met haar oudoom heeft zij geen contact meer. In het geval van eiseres maken de restricties ten aanzien van vrouwen in Afghanistan het leven daar onhoudbaar. Eiseres behoort tot in het ambtsbericht van 12 november 2003 genoemde risicogroepen. De stelling dat op basis van het ambtsbericht een categoriaal beschermingsbeleid niet langer geïndiceerd is, kan niet worden gedragen door het daaraan ten grondslag liggende onderzoek en motivering. Uitzetting uit de opvang en/of Nederland is in strijd met de artikelen 3 en 8 van het EVRM, nu eiseres ernstig ziek is. Eiseres had aanvullend moeten worden gehoord.
Eiseres heeft stukken overgelegd ter onderbouwing van haar medische situatie, van haar stelling dat een beleid van categoriale bescherming is geïndiceerd en stukken over de algemene situatie in Afghanistan en die van de positie van vrouwen in het bijzonder. Eiseres heeft eveneens stukken overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat haar geen verblijfsalternatief in Pakistan kan worden tegengeworpen. Eiseres heeft gewezen op het door haar overgelegde rapport van 30 oktober 1998 van de Tijdelijke adviescommissie algemene ambtsberichten onder voorzitterschap van M.R. Wijnholt ter onderbouwing van het standpunt dat de betrouwbaarheid van ambtsberichten betrekkelijk is, in die zin dat daarin onvoldoende de negatieve ontwikkelingen zijn weergegeven.
3. In het verweerschrift heeft verweerder nog het volgende aangevoerd.
Blijkens het algemene ambtsbericht inzake Afghanistan van de Minister van Buitenlandse Zaken van 19 augustus 2002 is de situatie in Afghanistan in het algemeen verbeterd. Sinds de gebeurtenissen die eiseres aan haar aanvraag ten grondslag heeft gelegd, heeft een machtswisseling plaatsgevonden, zodat het niet in de rede ligt dat eiseres bij terugkeer te vrezen heeft voor vervolging. Eiseres verschilt niet van andere hoog opgeleide vrouwen in Afghanistan. Dat eiseres na een verblijf van drie jaar in het westen in de gaten zal worden gehouden, doet hier niet aan af. Hetgeen eiseres heeft overgelegd biedt geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het ambtsbericht.
Het beroep van eiseres op artikel 3 van het EVRM in verband met haar medische situatie kan niet slagen. Eiseres hoefde niet aanvullend te worden gehoord.
4. De gemachtigde van eiseres heeft ter nadere zitting verwezen naar het Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 2003/22 en de brief van verweerder aan de Tweede Kamer van 5 januari 2004 behorend bij het ambtsbericht van 12 november 2003, waarin is verklaard dat in de beoordeling van asielverzoeken van vrouwen en meisjes extra aandacht zal worden besteed aan de kwetsbare positie van deze groep. Geringe indicaties als bedoeld in TBV 2003/22 bestonden al in 1996 ten aanzien van eiseres, aangezien zij problemen kreeg als gevolg van het aan haar toegeschreven onislamitisch gedrag. De combinatie van de medische en psychische problemen en haar positie als alleenstaande, verwesterde en hoog opgeleide vrouw maakt dat eiseres bij terugkeer een behandeling riskeert als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
5. De gemachtigde van verweerder heeft zich ter nadere zitting op het standpunt gesteld dat hetgeen is aangevoerd ten aanzien van de positie van eiseres als alleenstaande, verwesterde en hoog opgeleide vrouw kan worden betrokken bij de beoordeling van het beroep. Het grootste deel van de door eiseres overgelegde stukken is meegenomen bij de totstandkoming van het ambtsbericht van 12 november 2003. Dit ambtsbericht leidt niet tot de conclusie dat het beleid inzake categoriale bescherming dient te worden gewijzigd. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat juist zij bij terugkeer het risico loopt op problemen. Van geringe indicaties als bedoeld in TBV 2003/22 is niet gebleken. Dat verweerder de situatie van risicogroepen extra aandacht geeft - zoals gesteld in de brief van 5 januari 2004 -, betekent niet dat er een beleid van categoriale bescherming behoeft te worden gevoerd ten aanzien van deze groepen. Het behoren tot een risicogroep is onvoldoende voor vluchtelingschap dan wel voor de conclusie dat eiseres bij terugkeer een behandeling riskeert die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Eiseres is niet alleenstaand aangezien zij bij vertrek uit Afghanistan nog mannelijke familie had in dat land.
6. Bij brief van 4 maart 2004 heeft verweerder de volgende toelichting gegeven op de passage in het ambtsbericht van 12 november 2003 ten aanzien van Afghaanse vrouwen die een westerse levensstijl hebben aangenomen of een levensstijl die als overtreding van de in Afghanistan geldende sociale zeden wordt aangemerkt en waarbij aanpassing aan de Afghaanse zeden een dusdanige inbreuk op hun identiteit zou zijn dat het als vervolging kan worden aangemerkt. De bewuste passage in het ambtsbericht is gebaseerd op het rapport van de UNHCR van juli 2003 en dient aldus te worden gelezen: “Afghaanse vrouwen die westers gedrag of een westerse levensstijl hebben aangenomen, die aangemerkt zou worden als een overtreding van de in Afghanistan geldende sociale zeden en die een zodanig fundamenteel onderdeel is gaan vormen van hun identiteit dat het als vervolging zou moeten worden aangemerkt wanneer zij deze zouden moeten onderdrukken”. Niet is gebleken dat eiseres een westerse levensstijl heeft aangenomen, die een zodanig fundamenteel onderdeel is gaan vormen van haar identiteit en die in Afghanistan zou worden aangemerkt als een overtreding van de daar geldende sociale zeden. Het kan dan ook niet worden gezegd dat terugkeer naar Kabul en aanpassing aan de Afghaanse zeden een zodanige inbreuk op haar identiteit zou vormen dat dit vluchtelingenrechtelijke vervolging zou betekenen.
7. Bij brief van 8 maart 2004 heeft eiseres in een reactie naar voren gebracht dat zij een westerse levensstijl heeft, althans dat die aan haar wordt toegedicht. Eiseres kwam immers, voordat de Taliban aan de macht kwamen, in verband met haar werk veelvuldig in het buitenland, zij is hoog opgeleid, zij heeft in Rusland gestudeerd, zij draagt – zoals ook ter zitting is gebleken - geen hoofddoek, burka of chador, zij onttrekt zich niet aan het contact met mannen en heeft mannelijke kennissen waarvan er één ter zitting als belangstellende aanwezig was, zij is niet getrouwd, zij staat niet onder begeleiding of toezicht van mannelijke familieleden, ze spreekt vloeiend Engels, zij is – zoals ook ter zitting is gebleken – mondig en zij verblijft reeds jarenlang in Nederland waar zij zo goed mogelijk is ingeburgerd en een behoorlijke kennis van het Nederlands heeft opgedaan. Nog voordat eiseres de gelegenheid heeft gehad om in Nederland in te burgeren, is eiseres in Afghanistan voor haar vertrek beschuldigd van onislamitisch gedrag. De geloofwaardigheid hiervan is in het bestreden besluit niet bestreden. Van eiseres kan niet worden gevergd dat zij haar westerse levensstijl verbergt aangezien dit een beperking van haar mensenrechten zou zijn. Aanpassing aan de Afghaanse restricties voor vrouwen is voor alle vrouwen onmenselijk, vernederend en in strijd met artikel 3 van het EVRM.
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is de Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
3. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan -voor zover hier van belang- een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
4. Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel worden bij het onderzoek naar de aanvraag de daar genoemde omstandigheden betrokken.
5. Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of artikel 83 van de Vw 2000 in het onderhavige geval met zich meebrengt dat bij de beoordeling van het beroep rekening moet worden gehouden met de feiten en omstandigheden die na de bestreden beschikking zijn opgekomen en waarop eiseres zich bij aanvullende gronden heeft beroepen. Op 12 november 2003, derhalve na het nemen van het bestreden besluit, is een ambtsbericht inzake Afghanistan van de Minister van Buitenlandse Zaken uitgebracht. Eiseres heeft niet bestreden dat de door haar bij aanvullende gronden ingebrachte stukken, die dateren van voor dit ambtsbericht, zijn betrokken bij het ambtsbericht en evenmin dat de stukken, die dateren van na dit ambtsbericht, niet afdoen aan de inhoud van dit ambtsbericht. Beoordeeld dient derhalve te worden of hetgeen in het ambtsbericht staat vermeld, kan worden aangemerkt als nieuwe feiten of omstandigheden. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. De goede procesorde verzet zich er in het onderhavige geval niet tegen dat de nieuwe gegevens worden betrokken bij de beoordeling van het beroep. Verweerder is in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op de ingeroepen feiten en omstandigheden.
6. In voornoemd ambtsbericht staat ten aanzien van Afghaanse vrouwen het volgende vermeld:
“Ondanks de bemoedigende ontwikkelingen voor vrouwen in Afghanistan, blijven discriminatie en conservatieve culturele gebruiken van tijd tot tijd leiden tot gewelddadigheden, waaronder eremoorden. De volgende categorieën vrouwen lopen bij terugkeer naar Afghanistan om die reden risico slachtoffer te worden van mensenrechtenschendingen: alleenstaande vrouwen die de geldende sociale zeden overschrijden of waaraan dergelijk gedrag wordt toegeschreven. (…) Ook behoren tot deze categorie vrouwen die een westerse levensstijl hebben aangenomen of een levensstijl die als overtreding van de in Afghanistan geldende sociale zeden wordt aangemerkt en waarbij aanpassing aan de Afghaanse zeden een dusdanige inbreuk op hun identiteit zou zijn dat het als vervolging kan worden aangemerkt.”
7. Bij brief van 5 januari 2004, behorende bij het ambtsbericht van 12 november 2003, heeft verweerder het volgende aan de Tweede Kamer bericht:
“(…) Verder zal de IND in de beoordeling van asielverzoeken van vrouwen en meisjes extra aandacht besteden aan de kwetsbare positie van deze groep.”
8. Verweerder heeft bij brief van 4 maart 2004 gesteld dat in het geval van eiseres geen sprake is van een situatie als bedoeld in de geciteerde passage in het ambtsbericht. De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder bij deze brief gegeven uitleg van voornoemde passage geen duidelijkheid verschaft over het antwoord op de vragen wanneer sprake is van een alleenstaande vrouw en wat wordt verstaan onder de geldende sociale zeden en een westerse levensstijl. De ter zitting door de gemachtigde van verweerder geuite suggestie dat het peilmoment om te bepalen of een vreemdeling alleenstaand is - naar analogie met het beleid van verweerder in Somalische zaken - waarschijnlijk is gelegen op het moment van vertrek uit het land van herkomst, kan overigens evenmin als een voldoende onderbouwd antwoord op een van de genoemde relevante vragen worden beschouwd. Voorts blijkt niet op welke van de in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 genoemde gronden het in het ambtsbericht gestelde betrekking heeft. Dit klemt te meer nu in genoemde passage in het ambtsbericht ook invulling is gegeven aan de vraag wanneer sprake zal zijn van vervolging. Mede gezien in het licht van de genoemde brief van verweerder aan de Tweede Kamer, had naar het oordeel van de rechtbank een besluit op de aanvraag van eiseres, in het licht van hetgeen thans bekend is, een uitleg op voornoemde punten dienen te bevatten. Gelet op het vorenstaande kan het bestreden besluit niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
9. Op grond van het vorenstaande dient het beroep van eiseres gegrond te worden verklaard en zal het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb en bepaald worden dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak. De overige door eiseres aangevoerde gronden kunnen dan ook onbesproken blijven.
10. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 805,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder binnen tien weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 805,-- (zegge: achthonderdvijf euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Gewezen door mr. K. Engel-Mans, voorzitter, mr. W.J. van Bennekom en mr. H.B. van Gijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Hansen-Löve, griffier, en openbaar gemaakt op: 6 april 2004.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift verzonden op: 6 april 2004
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.