ECLI:NL:RBSGR:2004:AO7277

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/10539, 04/10122
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Guinese verzoekster en de beoordeling van traumatische ervaringen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 maart 2004 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een asielaanvraag door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Verzoekster, een Guinese vrouw, had op 20 januari 2004 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. De aanvraag werd afgewezen op 23 januari 2004, waarna verzoekster beroep aantekende en verzocht om een voorlopige voorziening om haar uitzetting te voorkomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag onvoldoende zorgvuldig was en niet voldoende gemotiveerd. De rechter wees erop dat de Minister geen rekening had gehouden met de mogelijk traumatische ervaringen van verzoekster, die haar zelfredzaamheid bij terugkeer naar Guinee zouden kunnen beïnvloeden. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit vernietigd moest worden en dat de Minister een nieuw besluit moest nemen, waarbij de traumatische ervaringen van verzoekster in overweging genomen moesten worden. Tevens werd de Minister veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die op € 644,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen, vooral wanneer er sprake is van mogelijke trauma's die de geloofwaardigheid van het asielrelaas kunnen beïnvloeden.

Uitspraak

Voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
nevenzittingsplaats Middelburg
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 04/10539, 04/10122
Inzake : A, verzoekster, gemachtigde mr. T.J.J.M. Wijngaard, medewerker Stichting Rechtsbijstand Asiel te ‘s-Hertogenbosch,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. A.L. de Mik, medewerker bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
I. Procesverloop
1. Verzoekster stelt te zijn geboren op [...] 1987 en de Guinese nationaliteit te bezitten. Zij verblijft sedert medio december 2003 als vreemdeling in de zin van de vreemdelingenwetgeving in Nederland. Op 20 januari 2004 heeft zij onderhavige aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Verweerder heeft op 22 januari 2004 verzoekster schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Verzoekster heeft haar zienswijze op dit voornemen schriftelijk naar voren gebracht.
Bij besluit van 23 januari 2004 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster afgewezen en verzoekster aangezegd Nederland onmiddellijk te verlaten.
2. Op 2 februari 2004 heeft verzoekster tegen dit besluit beroep (geregistreerd onder nummer AWB 04/3475) ingesteld. Tevens is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten, totdat op het beroep is beslist. Op 9 februari 2004 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, het beroep gegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Bij uitspraak van 26 februari 2004 heeft de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het door verweerder ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de voorzieningenrechter vernietigd en de zaak naar de rechtbank terugverwezen.
3. Op 2 maart 2004 heeft verzoekster verzocht een voorlopige voorziening te treffen, welke ertoe strekt uitzetting achterwege te laten tot op het beroep is beslist.
4. De openbare behandeling van voornoemd verzoek heeft plaatsgevonden op 11 maart 2004. Verzoekster is aldaar verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig mevrouw de Jong, tolk in de franse taal.
II. Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86 Awb kan de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, Awb nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
Ingevolge artikel 29, eerste lid Vw 2000, voor zover thans van belang, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
Ingevolge artikel 1 A van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) is van vluchtelingschap sprake in geval de betrokkene afkomstig is uit een land waarin hij gegronde redenen heeft te vrezen voor zijn godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging, zijn nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
In artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f Vw 2000 is bepaald dat bij het onderzoek naar de aanvraag mede wordt betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren kan overleggen dan wel andere bescheiden die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder f van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt onder proces-uren verstaan de uren die voor het onderzoek naar de aanvraag in het aanmeldcentrum beschikbaar zijn, waarbij de uren van 22:00 tot 8:00 niet meetellen.
2. Verzoekster is, voor zover thans van belang, van mening dat verweerder haar relaas ten onrechte ongeloofwaardig acht. De reis is geregeld door B, een vrouwenhandelaarster die verzoekster heeft meegenomen om haar in de prostitutie te werk te stellen, van wie zij geen reisdocumenten heeft verkregen. Voorts voert verzoekster aan dat verweerder bij de beoordeling van de afgelegde verklaringen op geen enkele wijze rekening heeft gehouden met de emotionele impact die de systematische verkrachting in Guinee, alsmede de verkrachting in Nederland, bij verzoekster hebben achtergelaten. In dit kader verwijst verzoekster naar een intern handboek van verweerder “Traumata, een handleiding voor de uitvoeringspraktijk”. Hieruit blijkt dat ernstige trauma’s, zoals verkrachtingen, negatieve effecten kunnen hebben op het geheugen en in sommige gevallen voor een tijdelijke of gedeeltelijke amnesie kunnen zorgen.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning vormen. Die afwijzing is gebaseerd op het bepaalde in het eerste lid in samenhang met het bepaalde in het tweede lid onder f van artikel 31 Vw 2000.
Voorts komt verzoekster niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e Vw 2000, nu uit de gehoren is gebleken dat zij zich zelfstandig kan handhaven in het land van herkomst en de werkzaamheden als verkoopster van water en ijs weer op kan pakken
4. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
4.1 Allereerst stelt de voorzieningenrechter vast dat verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt heeft gesteld dat het ontbreken van identiteits- en reisdocumenten, terwijl het reisverhaal onvoldoende wordt geacht. Een en ander doet naar het oordeel van verweerder afbreuk aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Daar verzoekster tevens vage, summiere en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd acht verweerder het asielrelaas van verzoekster ongeloofwaardig. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het niet langer aan verzoekster wordt tegengeworpen dat zij geen identiteitsdocumenten heeft overgelegd. Dit houdt naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dat het verzoekster met name wordt tegengeworpen dat zij geen reisdocumenten heeft overgelegd, en dat zij vage verklaringen heeft afgelegd over de door haar afgelegde reisroute.
4.2 De voorzieningenrechter stelt vast dat namens verzoekster in een reactie op het eerste gehoor is gewezen op de mogelijkheid dat verzoekster getraumatiseerd is. Zij komt angstig, emotioneel en apathisch over. Tevens is hierbij een rapportage van Vluchtelingenwerk Nederland (verder: VVN) gevoegd en wordt verzocht het nader gehoor door een vrouw te laten afnemen, alsmede een medewerker van VVN het nader gehoor te laten bijwonen. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit het door verweerder genomen voornemen noch uit het primaire besluit is gebleken dat verweerder op enigerlei wijze rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat verzoekster als gevolg van de door haar ondervonden seksuele mishandelingen getraumatiseerd is, om welke reden zij wellicht vage , summiere en bevreemdingwekkende verklaringen heeft afgelegd. Het feit dat verzoekster aan het begin van het nader gehoor heeft verklaard dat zij in staat was om het gesprek te voeren, doet hier naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan af. De voorzieningenrechter wijst er in dit kader op dat verzoekster tijdens het nader gehoor huilde (pagina 4, onderaan), alsmede na de verklaringen over de verkrachting stelde graag even te willen rusten (pagina 6), waarna het gehoor voor 30 minuten is onderbroken.
4.3 De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit voorgaande omstandigheden enerzijds volgt dat verweerder tijdens het gehoor meermalen is geconfronteerd met de mogelijkheid dat verzoekster getraumatiseerd is, terwijl anderzijds niet is gebleken dat verweerder reeds tijdens het onderzoek op enigerlei wijze aandacht heeft besteed aan de mogelijke invloed van traumata op verzoeksters vermogen adequaat haar belangen te behartigen en naar waarheid te verklaren.
4.4 De voorzieningenrechter overweegt dat gelet op het voorgaande alsmede op grond van de omstandigheid dat verweerder er noch in het voornemen, noch in het bestreden besluit blijk van heeft gegeven de afgelegde verklaringen te bezien in het licht van de mogelijkerwijs ondervonden traumatische ervaringen, het bestreden besluit op onvoldoende zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, alsmede onvoldoende is gemotiveerd. Met verzoekster is de voorzieningenrechter van oordeel dat het feit dat verzoekster geen medische onderbouwing aan haar mogelijke trauma’s ten grondslag heeft gelegd, hier niet aan af doet.
4.5 De voorzieningenrechter overweegt voorts dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat verzoekster bij terugkeer in het land van herkomst in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Met verzoekster is de voorzieningenrechter van oordeel dat het uit de door verzoekster afgelegde verklaringen aannemelijk is geworden dat het verdiende geld onvoldoende was om in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Voorts heeft verweerder ook in dit kader ten onrechte geen aandacht besteed aan de bij verzoekster mogelijkerwijs aanwezige trauma’s, welke eveneens de zelfredzaamheid kunnen beïnvloeden. Dit klemt te meer nu uit het ambtsbericht van 2 oktober 2003 blijkt dat geweld tegen vrouwen veelvuldig voorkomt en diverse vrouwen melding hebben gemaakt van seksuele intimidatie in de formele arbeidssector in de stedelijke gebieden. Verweerder dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter de uitkomst van het onderzoek naar de bij verzoekster aanwezige trauma’s te betrekken bij het oordeel of zij als zelfredzaam kan worden aangemerkt.
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leende onderhavige aanvraag zich er niet voor in 48 procesuren te worden afgedaan. Het bestreden besluit dient derhalve te worden vernietigd en verweerder dient in het Opvangcentrum nader onderzoek te (laten) doen naar de mogelijkheid dat de eventuele traumatische ervaringen van verzoekster de mogelijkheid adequaat te verklaren beïnvloeden.
6. De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 (1 punt voor het samenhangende beroep- en verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van verzoekster een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling aan de griffier te geschieden.
III. Uitspraak
De voorzieningenrechter van de Rechtbank ’s-Gravenhage:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
4. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. B.J. Duinhof en uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2004, in tegenwoordigheid van mr. M.H.Y. Bos, griffier.
De griffier
De rechter
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op: 15 maart 2004