ECLI:NL:RBSGR:2004:AO5348

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09.757.318/03
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord en afpersing door een kleinkind met psychische stoornis

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 10 maart 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn grootvader heeft vermoord en geld heeft afhandig gemaakt. De verdachte, die lijdt aan een schizoïde persoonlijkheidsstoornis, heeft het plan opgevat om zijn grootvader te beroven. Tijdens een bezoek heeft hij zijn grootvader gedwongen om zijn giropas met pincode af te geven, waarna hij met een mes de hals van het slachtoffer heeft doorgesneden en hem aan een stoel heeft vastgebonden. Het slachtoffer is hierbij overleden. Na de moord heeft de verdachte met de ontvreemde giropas geld gepind van de rekening van zijn grootvader.

De officier van justitie heeft geëist dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar, met de maatregel van terbeschikkingstelling en verpleging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het delict lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, waardoor de feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend. De rechtbank heeft de conclusies van de gedragsdeskundigen overgenomen en heeft geoordeeld dat de verdachte een groot risico op herhaling vertoont zonder adequate behandeling.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar heeft hem wel veroordeeld voor de moord en afpersing. De rechtbank heeft de opgelegde straf en maatregel als passend en gerechtvaardigd beschouwd, gezien de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden. De uitspraak is gedaan in het belang van de algemene veiligheid van personen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer : 09.757.318/03
's-Gravenhage, 10 maart 2004.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichtingen Midden Holland,
locatie de Geniepoort te Alphen aan den Rijn.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 25 februari 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouwe mr. M. Lindhout, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. H.A.C. Banning heeft gevorderd dat verdachte terzake van de hem bij dagvaarding onder 2. als 1e cumulatief/alternatief telastgelegde alsmede het telastgelegde 'medeplegen' wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van de hem bij dagvaarding onder 1.primair (terzake van moord) en onder 2. als 2e cumulatief/alternatief telastgelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd dat aan verdachte tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging zal worden opgelegd.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen -hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht- onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 29, 30 en 50, zullen worden verbeurdverklaard, en dat de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 13, 14, 18, 22 t/m 25, 32 t/m 41, 43, 47, 53 en 54, 56 t/m 69 en 73 zullen worden teruggegeven aan de rechthebbende(n).
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding onder 2. als 1e cumulatief/alternatief is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Bespreking van de verweren.
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat de videoprints afkomstig van een bewakingscamera bij een geldautomaat van de ABN-AMRO-bank in Den Haag in de onderhavige strafzaak niet als bewijs mogen worden gebruikt. Volgens de verdediging heeft de ABN-AMRO-bank artikel 10 van de Wet bescherming persoonsregistraties overschreden, door de videoband waarvan de prints zijn gemaakt langer dan twee weken te bewaren. Ter onderbouwing van haar stelling wijst de verdediging naar een passage in het onderzoeksrapport 'In beeld gebracht', van het College Bescherming Persoonsgegevens, paragraaf 4.3 (bedoeld wordt waarschijnlijk paragraaf 4.2).
Volgens de verdediging is er, gelet op artikel 10 van de Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens, daardoor sprake van onrechtmatig verkregen bewijs. Gevolg is dat de betreffende videoprints - evenals de verklaringen van verdachte na confrontatie met die prints - van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Subsidiair dient dit met toepassing van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering te leiden tot strafvermindering, aldus de verdediging.
De rechtbank begrijpt het verweer in die zin dat de rechtmatigheid van de video-opname door de verdediging niet wordt betwist, maar dat die rechtmatigheid zou zijn komen te vervallen wegens overschrijding van de bewaartermijn. De rechtbank kan de verdediging hierin niet volgen. De stelling dat overschrijding van die twee weken fataal zou zijn berust op een onjuiste dan wel onvolledige lezing van het onderzoeksrapport. Daarenboven heeft het rapport een adviserend karakter, bedoeld om bedrijven en instellingen - waaronder banken - te informeren over de (on)toelaatbaarheid van opslag en gebruik van beeldregistraties. Het rapport bevat geen dwingend rechtelijke bepalingen waarop in de onderhavige strafzaak met vrucht een beroep kan worden gedaan.
Nu ook anderszins niet is gebleken dat met het gebruik van de videoprints wettelijke- en/of verdragsbepalingen zijn geschonden en voorts in aanmerking genomen dat er in ieder geval geen sprake is van een onrechtmatig optreden van ABN-AMRO-bank dat tot schending van beginselen van behoorlijke procesorde of veronachtzaming van de rechten van de verdediging tot gevolg heeft gehad (NJ.2003, 288), verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging, en ziet zij geen aanleiding te komen tot bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering.
De bewijsmiddelen.
P.M.
Bewijsoverweging.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van de inhoud van de processtukken en de behandeling ter terechtzitting dat niet aannemelijk is geworden dat een persoon, welke door verdachte '[betrokkene]' wordt genoemd, betrokken is bij de telastgelegde feiten.
Verdachte heeft tijdens het onderzoek blijk gegeven te beschikken over zeer gedetailleerde (dader)wetenschap omtrent de omstandigheden waaronder het slachtoffer is komen te overlijden.
Voorts heeft verdachte voortdurend wisselende en innerlijk tegenstrijdige verklaringen afgelegd over (onder meer) zijn aan-/afwezigheid bij de feiten in de woning van het slachtoffer, de momenten van de diverse pinpasopnamen en zijn ontmoetingen met [betrokkene]. Verdachte heeft niet zodanige gegevens over [betrokkene] verschaft dat deze traceerbaar was. Voor het bestaan van [betrokkene] bestaat, afgezien van de verklaringen van verdachte, geen enkele aanwijzing. Uit dit alles volgt dat [betrokkene] door verdachte klaarblijkelijk alleen maar ten tonele is gevoerd om de waarheid te bemantelen. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat verdachte de feiten alleen heeft gepleegd.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1.primair en onder 2. als 2e cumulatief/alternatief vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen straf en maatregel het volgende overwogen. Verdachte heeft ter verwezenlijking van zijn persoonlijke idealen het plan opgevat om zijn opa van het leven te beroven en geld en/of een pinpas afhandig te maken.
Verdachte heeft hiertoe -met medeneming van tevoren aangeschafte materialen, waaronder een touw en een mes- een bezoek aan zijn opa gebracht. Verdachte heeft bij die gelegenheid zijn opa gedwongen tot afgifte van zijn giropas met pincode, met het mes de hals van het slachtoffer afgesneden en hem vastgebonden aan een stoel, waarbij zijn opa is komen te overlijden.
Hierna heeft verdachte met gebruikmaking van de ontvreemde giropas enkele malen geld gepind van de girorekening van het slachtoffer.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij het leven van zijn grootvader volkomen ondergeschikt heeft geacht aan zijn eigen financieel gewin.
Voorts is door het handelen van verdachte aan de overige nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht. Daarbij komt dat dergelijke feiten in het algemeen gevoelens van onveiligheid in de maatschappij veroorzaken en in het bijzonder bij de bewoners van het appartementengebouw van het slachtoffer.
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank gelet op de inhoud van het rapport van het Pieter Baan Centrum te Utrecht, van 23 januari 2004, ondertekend door A.C. Bruijns, psychiater en H.A. van Kempen, psycholoog.
Beide gedragsdeskundigen stellen vast dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens, in de vorm van een schizoïde persoonlijkheids-stoornis en dat deze persoonlijkheidsstoornis een belangrijke rol heeft gespeeld bij het delict en dat verdachte verschijnselen vertoont die waarschijnlijk de voorbode vormen van de symptomen van schizofrenie en dat verdachte op grond van de voortschrijdende psychotische decompensatie slechts in geringe mate in staat was om denken en handelen aan de realiteit te toetsen.
De beide gedragsdeskundigen concluderen dat verdachte ten tijde van het delict weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien doch minder dan de gemiddelde mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid -overeenkomstig een dergelijk besef- te bepalen en dat verdachte ten tijde van het plegen van het delict, lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, dat de feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Genoemde gedragsdeskundigen achten de kans op herhaling van dergelijke geweldsdelicten groot bij uitblijven van adequate behandeling van verdachte en zij adviseren tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Een minder ingrijpende maatregel wordt door hen ontoereikend geacht.
De rechtbank neemt de conclusies over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank is naar aanleiding van het behandelde ter terechtzitting en gelet op de aard en de ernst van de feiten van oordeel dat de door verdachte begane feiten misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaar is gesteld, terwijl de gedragsdeskundigen een grote kans op herhaling van dergelijke feiten aanwezig achten.
De rechtbank komt derhalve tot het oordeel dat, gelet op de persoon van verdachte, de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege eist. Deze maatregel wordt, zo volgt uit het voorgaande, opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Bovenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat oplegging van een straf en maatregel zoals door de officier van justitie is gevorderd, gerechtvaardigd, passend en geboden is.
De rechtbank zal derhalve dienovereenkomstig beslissen.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 29, 30 en 50 verbeurdverklaren, zijnde deze voorwerpen voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen zijn vervaardigd of bestemd tot het begaan van de bewezenverklaarde misdrijven.
De rechtbank zal de teruggave aan de rechthebbende(n) gelasten van de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 13, 14, 18, 22 t/m 25, 32 t/m 41, 43, 47, 53 en 54, 56 t/m 69.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen 33, 33a, 37a, 37b, 56, 289 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder 2. als 1e cumulatief/alternatief telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1. impliciet primair en onder 2. als 2e cumulatief/alternatief telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
de voortgezette handeling van afpersing en moord;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 26 mei 2003,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 28 mei 2003;
gelast voorts de terbeschikkingstelling van verdachte;
beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
verklaart verbeurd de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 29, 30 en 50;
gelast de teruggave aan de rechthebbende(n) van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 13, 14, 18, 22 t/m 25, 32 t/m 41, 43, 47, 53 en 54, 56 t/m 69;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs A.H.Th. de Boer, voorzitter,
M.Y. Bonneur en H.A.G. Nijman, rechters,
in tegenwoordigheid van E. Wagter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 maart 2004.