ECLI:NL:RBSGR:2004:AO4866

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09.004.063/03
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte veroordeeld voor invoer van heroïne met financiële motieven

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 februari 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die eerder al was veroordeeld voor de invoer van heroïne. De verdachte heeft samen met anderen aanzienlijke hoeveelheden heroïne Nederland ingevoerd, waarbij hij betrokken was bij het overladen en transport van de drugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte deze feiten heeft gepleegd uit financieel oogmerk, zonder rekening te houden met de schadelijke gevolgen van heroïne voor de gezondheid en de samenleving.

De officier van justitie, mr. M.J.M. Nieuwenhuis, heeft een gevangenisstraf van vier jaar geëist, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De verdediging heeft verweer gevoerd en betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in de vervolging, omdat de politie ondeugdelijk onderzoek zou hebben verricht. De rechtbank heeft dit verweer echter verworpen en geoordeeld dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.

De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten bewezen geacht op basis van getuigenverklaringen en afgeluisterde telefoongesprekken. De verdachte heeft verklaard dat hij op weg was naar het Turkse consulaat, maar deze verklaring werd niet geloofwaardig geacht. De rechtbank heeft uiteindelijk de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, en heeft de onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, evenals de onttrekking van de in beslag genomen heroïne aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer : 09.004.063/03
's-Gravenhage, 18 februari 2004.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Turkije),
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden,
locatie Scheveningen Zuid (unit 4) te 's-Gravenhage.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 4 februari 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouwe mr. A.N. Slijters, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. M.J.M. Nieuwenhuis heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij –aangepaste- dagvaarding onder 1. en 2. als cumulatief/alternatief telastgelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen -hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C. aan dit vonnis is gehecht- onder verdachte inbeslaggenomen hoeveelheid heroïne zal worden onttrokken aan het verkeer en dat de overige inbeslaggenomen goederen aan verdachte zullen worden teruggeven.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A., alsmede van de aangepaste dagvaarding, gemerkt A1.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Namens verdachte is door de raadsvrouwe een verweer gevoerd dat volgens haar dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging van verdachte.
Zij heeft ten aanzien van het telastgelegde feit 2 (‘40 kilo’) daartoe aangevoerd dat de politie had kunnen en moeten ingrijpen op het moment dat onderzoek uitwees dat een transport met vermoedelijk verdovende middelen de grens met Oldenzaal passeerde.
Daarnaast heeft zij aangevoerd dat haar cliënt op 27 mei 2003, toen medeverdachte [medeverdachte 1] werd aangehouden, eveneens had kunnen en moeten worden aangehouden.
Nu sprake is van een ondeugdelijk onderzoek door de politie is gehandeld met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte.
In dit licht gezien dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van verdachte terzake van feit 2.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt terzake als volgt.
Op de terechtzittingen van 19 december 2003 en 4 februari 2004 heeft de officier van justitie verklaard dat zij de leider van het onderzoek was en dat zij degene is die verantwoording kan afleggen over al dan niet verrichte onderzoekshandelingen. De officier van justitie heeft ter terechtzittingen van 19 december 2003 en 4 februari 2004 verkaard dat op 23 mei 2003, toen het vermoeden bestond dat het heroïnetransport bij Oldenzaal Nederland was binnengekomen, pogingen zijn ondernomen om dit transport te traceren, maar dat de politie hierin niet is geslaagd.
Voorts heeft de officier van justitie verklaard dat op 27 mei 2003, gelet op de inzetbare mankracht en middelen, een keuze moest worden gemaakt tussen de personen die zouden worden aangehouden. Er is toen gekozen voor medeverdachte [medeverdachte 1] omdat hij degene was die rechtsreeks contacten onderhield met afnemers van de heroïne.
De rechtbank acht de toelichting van de officier van justitie toereikend en leidt hieruit niet af dat het onderzoek ondeugdelijk is geweest. Met het leidinggeven aan een onderzoek gaat gepaard dat, gelet op de mankracht en middelen, keuzes moeten worden gemaakt. Dat bij het maken van dergelijke keuzes (grove) fouten zijn gemaakt, is niet gebleken. Evenmin is de rechtbank van oordeel dat elke gemaakte keuze, en de daaraan ten grondslag liggende afwegingen, in het proces-verbaal worden gerelateerd.
Een toelichting door de officier van justitie, zoals hiervoor weergegeven, wordt in dit verband voldoende geacht.
Ook overigens is niet gebleken van onregelmatigheden binnen dit onderzoek, zodat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte terzake van feit 2.
Verzoek tot aanhouding teneinde getuige te horen.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden om te voldoen aan het –meer subsidiair- gedane verzoek van de raadsvrouwe om de getuige [getuige] te horen.
Immers, de officier van justitie is leider van het onderzoek en heeft ter terechtzitting de vragen van de verdediging hieromtrent beantwoord.
De bewijsmiddelen.
P.M.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2 (aangepaste dagvaarding).
De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft ter terechtzitting als getuige in de zaak van verdachte onder meer verklaard dat hij verdachte heeft gevraagd om hem, [medeverdachte 2], behulpzaam te zijn bij het uit de vrachtauto halen van de betreffende partij heroïne. Verdachte is door de politie aangehouden terwijl hij bezig was die partij uit een vrachtauto te halen. [medeverdachte 2] heeft tevens verklaard tevoren aan verdachte te hebben gezegd dat het om verdovende middelen ging.
In aanmerking nemende de betrokkenheid van verdachte bij het feit 1., gaat de rechtbank er op grond van de hierna te noemen, door de politie afgeluisterde, telefoongesprekken (taps) van uit dat verdachte eveneens is betrokken bij het tweede aan verdachte telastgelegde feit.
Zo leidt de rechtbank uit tap 39 (dossier Z1.1/T) af dat verdachte in dat gesprek met medeverdachte [medeverdachte 2] spreekt over financiering van de partij heroïne. Uit de taps 123 en 125, d.d. 24 mei 2003, leidt de rechtbank af dat verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte 1] [voornaam] de opslagplaats van de heroïne gaat bezoeken.
De rechtbank overweegt in dit verband nog dat de verklaring van verdachte ter terechtzitting, dat hij op weg was naar het Turkse consulaat in Rotterdam om met medeverdachten [medeverdachte 1] paspoorten te laten verlengen, niet aannemelijk is geworden, gelet op het feit dat de officier van justitie ter terechtzitting heeft verklaard dat het Turkse consulaat op de betreffende dag (zaterdag 24 mei 2003) gesloten was.
Voorts wordt verdachte op 27 mei 2003 door de politie met medeverdachte [medeverdachte 2] gezien in Den Haag, korte tijd voor het tijdstip waarop de politie onder andere medeverdachte [medeverdachte 1] aanhoudt met circa 3 kilo heroïne, terwijl op dezelfde dag, enkele uren later, nog eens een partij van circa 20 kilo door de politie wordt aangetroffen bij medeverdachte [medeverdachte 3]. Even daarvoor had [medeverdachte 1] voornoemd een ontmoeting gehad met deze [medeverdachte 3].
Hierbij komt dat er die middag een ontmoeting is gezien tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] met onder andere [medeverdachte 1] voornoemd.
De betrokkenheid van verdachte wordt tenslotte ondersteund door de taps 120, d.d. 23 mei 2003 en 121, d.d. 24 mei 2003.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1. en 2. vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte is blijkens een uittreksel uit het Duitse centrale strafregister reeds eerder veroordeeld terzake de invoer van heroïne, maar heeft hieruit geen lering getrokken. Verdachte heeft samen met andere personen twee aanzienlijke hoeveelheden heroïne Nederland ingevoerd. Hierbij heeft verdachte onder andere werkzaamheden verricht bij het overladen en ten behoeve van het (verdere) transport van de partijen heroïne. Verdachte heeft de feiten gepleegd uit financieel oogmerk zonder stil te staan bij het feit dat heroïne een stof is die schadelijk is voor de gezondheid van personen en die aanleiding vormt voor vele vormen van criminaliteit en overlast in de samenleving.
Gelet op dit alles acht de rechtbank een gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie is geëist, passend en geboden.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 4 (heroïne) onttrekken aan het verkeer, zijnde dit voorwerp voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het onder 1. bewezenverklaarde feit is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1, 2 en 3, te weten een huurcontract van een blauwe Ford Transit, een wit/rood telefoontoestel, merk Panasonic GD55 en een blauw telefoontoestel, merk Nokia 3310.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen 36b, 36c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij
-aangepaste- dagvaarding onder 1. en 2. als cumulatief/alternatief telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en :
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 1 augustus 2003,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 4 augustus 2003;
verklaart onttrokken aan het verkeer het blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 4, te weten: een hoeveelheid heroïne;
gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1, 2 en 3, te weten: een huurcontract van een blauwe Ford Transit, een wit/rood telefoontoestel, merk Panasonic GD55 en een blauw telefoontoestel, merk Nokia 3310;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs I.P.A. van Engelen, voorzitter,
O. van der Burg en M. Dam, rechters,
in tegenwoordigheid van E. Wagter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 februari 2004.