ECLI:NL:RBSGR:2004:AO4861

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09.754.070/03, 09.004.005/04
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte veroordeeld voor invoer van grote hoeveelheden heroïne met medeverdachten

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 februari 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met anderen betrokken was bij de invoer van grote hoeveelheden heroïne in Nederland. De verdachte, geboren in Turkije en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van acht jaren, met verbeurdverklaring van een in beslag genomen geldbedrag van € 1595,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich heeft laten gebruiken door medeverdachten en aanzienlijke risico's heeft laten lopen. De rechtbank oordeelde dat de tapgesprekken, die als bewijs dienden, onvoldoende waren om de verdachte te veroordelen voor het tweede telastgelegde feit, waardoor hij daarvan werd vrijgesproken. Echter, voor de feiten die onder parketnummer 09.754.070/03 waren telastgelegd, oordeelde de rechtbank dat er voldoende bewijs was. De verdachte had een sturende rol gespeeld bij de invoer van heroïne en had eerder al een langdurige gevangenisstraf wegens overtreding van de Opiumwet ondergaan. De rechtbank achtte de bewezenverklaring van de feiten gerechtvaardigd en legde een gevangenisstraf van zes jaren op, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis. Tevens werd het in beslag genomen geldbedrag verbeurd verklaard en werden andere in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummers : 09.754.070/03
09.004.005/04 (ttz. gevoegd)
's-Gravenhage, 18 februari 2004.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Turkije),
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichtingen Midden Holland,
locatie Geniepoort te Alphen aan den Rijn.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 4 februari 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. Th.U. Hiddema, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. M.J.M. Nieuwenhuis heeft gevorderd dat verdachte terzake van de hem bij –aangepaste- dagvaarding met parketnummer 09.754.070/03 onder 1. en 2. telastgelegde feiten, alsmede het bij dagvaarding met parketnummer 09.004.005/04 telastgelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen -hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht- onder verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van € 1595,- zal worden verbeurdverklaard en dat de overige voorwerpen aan hem zullen worden teruggegeven.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaardingen, gemerkt A. en A1. alsmede van de aangepaste dagvaarding, gemerkt A2.
Vrijspraak (dagvaarding met parketnummer 09.004.005/04).
De rechtbank overweegt met betrekking tot het bij dagvaarding met parketnummer 09.004.005/04 primair en subsidiair telastgelegde feit dat uit het strafdossier alleen afgeluisterde telefoongesprekken (tapgesprekken) als bewijsmiddelen kunnen worden aangemerkt.
Uit deze tapgesprekken is aannemelijk geworden dat verdachte zich bezig heeft gehouden met de handel in harddrugs.
De rechtbank acht deze tapgesprekken evenwel onvoldoende om op grond hiervan tot wettig en overtuigend bewijs te komen van hetgeen verdachte bij die dagvaarding is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De omstandigheid dat verdachte voor de bij dagvaarding met parketnummer 09.754.070/03 onder 1. en 2. telastgelegde feiten wordt veroordeeld kan aan het vorenoverwogene niet afdoen.
De bewijsmiddelen.
P.M.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2. (dagvaarding met parketnummer 09.754.070/03).
De rechtbank is op grond van het navolgende van oordeel dat het tweede aan verdachte telastgelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
Verdachte heeft naar aanleiding van het eerste hem telastgelegde feit ter terechtzitting onder andere verklaard dat hij op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 1] op zich heeft genomen om de vrachtauto waarin de betreffende partij heroïne zat verborgen op te vangen en er voor te zorgen dat de heroïne zou worden overgeladen en verder vervoerd. Dit transport vond plaats eind juli 2003, begin augustus 2003.
In zaaksdossier 1 bevinden zich door de politie afgeluisterde telefoongesprekken (tapsdossier Z1.1/T), waaruit de rechtbank afleidt dat verdachte ook betrokken is bij de invoer van de partij heroïne, zoals omschreven in de telastlegging (39,5 kilo). Uit de tapverslagen blijkt immers dat verdachte vanaf eind april 2003 veelvuldig heeft getelefoneerd met medeverdachte [medeverdachte 1], die dan in Turkije verblijft. De rechtbank leidt uit de taps tot 15 mei 2003 (tap 62) af dat verdachte zich met onder andere [medeverdachte 1] bezighoudt met de financiering van de betreffende partij heroïne. Uit de taps van na die datum blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte zich op 24 mei 2003 onder meer bemoeit met de opslag van de partij (taps 123-127) en een rol speelt als er kennelijk een misverstand is over de geleverde hoeveelheid (taps 127-128).
Voorts wordt verdachte op 27 mei 2003 door de politie met medeverdachte [medeverdachte 2] gezien in Den Haag, korte tijd voor het tijdstip waarop de politie onder andere medeverdachte [medeverdachte 3] aanhoudt met circa 3 kilo heroïne, terwijl op dezelfde dag, enkele uren later, nog eens een partij van circa 20 kilo door de politie wordt aangetroffen bij medeverdachte [medeverdachte 4]. Even daarvoor had [medeverdachte 3] voornoemd een ontmoeting gehad met deze [medeverdachte 4].
Hierbij komt dat er die middag een ontmoeting is gezien tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] met onder andere [medeverdachte 3] voornoemd.
Deze interpretatie van de tapgesprekken is naar het oordeel van de rechtbank mede gerechtvaardigd daar verdachte heeft verklaard over zijn betrokkenheid bij feit 1.
De rechtbank wijst voorts nog op het tijdsverloop tussen het eerste tapgesprek van 28 april 2003 en de datum waarop de partij de grens is gepasseerd, te weten 23 mei 2003 en de datum waarop de partij vervolgens in beslag is genomen, te weten 27 mei 2003. Zowel uit de inhoud van de tapgesprekken als ook uit het grote aantal gesprekken, afgezet tegen dit korte tijdsverloop, volgt de betrokkenheid van verdachte bij dit feit.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij
–aangepaste- dagvaarding met parketnummer 09.754.070/03 onder 1. en 2. vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen. Verdachte heeft samen met andere personen twee keer grote hoeveelheden heroïne Nederland ingevoerd. Verdachte heeft zich laten gebruiken door medeverdachte [medeverdachte 1] en hierbij niet geschroomd om anderen in te schakelen, zoals medeverdachte [medeverdachte 2], en hem aanzienlijke risico’s te laten lopen.
Verdachte heeft bij de invoer van de partijen heroïne een sturende rol gespeeld en hij heeft de feiten gepleegd uit financieel oogmerk, zonder stil te staan bij het feit dat heroïne een stof is die schadelijk voor de gezondheid van personen is en –direct en indirect- aanleiding vormt voor vele vormen van criminaliteit en overlast in de maatschappij.
Verdachte is blijkens een uittreksel uit het Duitse centrale strafregister reeds eerder tot een langdurige gevangenisstraf wegens overtreding van de Opiumwet veroordeeld, maar heeft hieruit kennelijk geen lering getrokken.
Gelet op dit alles en met name de ernst van de feiten en de sturende rol die verdachte hierbij vervulde acht de rechtbank een langdurige gevangenisstraf passend en geboden.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 1 verbeurdverklaren, zijnde dit voorwerp voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit aan verdachte toebehorende geldbedrag geheel of grotendeels door middel van de onder 1. en 2. bewezenverklaarde strafbare feiten is verkregen;
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 2, 3, 4, 5,. 6 en 7;
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding met parketnummer 09.004.005/04 telastgelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij
-aangepaste- dagvaarding met parketnummer 09.754.070/03 onder 1. en 2. als 1e en 2e cumulatief/alternatief telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en :
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 1 augustus 2003,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 4 augustus 2003;
verklaart verbeurd het blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 1, te weten: een geldbedrag van € 1595,-;
gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 2, 3, 4, 5,. 6 en 7, te weten: een blauw telefoontoestel, merk Siemens A50 met oplader, een telefoontoestel, merk Siemens C55 met oplader, een zilverkleurig telefoontoestel merk NEC 21i met oplader, een telefoontoestel, merk Motorola met oplader, een rood adresboek en twee simmkaarten;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs I.P.A. van Engelen, voorzitter,
O. van der Burg en M. Dam, rechters,
in tegenwoordigheid van E. Wagter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 februari 2004.