Voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
nevenzittingsplaats Middelburg
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 04/5593, 04/5595
Inzake : A, verzoeker, gemachtigde mr. R. Bom, advocaat te Breda,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde drs. P.E.G.H. Meershoek, medewerker bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Verzoeker stelt te zijn geboren op [...] maart 1988 en de Chinese nationaliteit te bezitten. Hij verblijft sedert een hem onbekende datum als vreemdeling in de zin van de vreemdelingenwetgeving in Nederland. Op 2 februari 2004 heeft hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Verweerder heeft op 4 februari 2004 verzoeker schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Verzoeker heeft zijn zienswijze op deze mededeling schriftelijk naar voren gebracht.
Bij besluit van 5 februari 2004 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker afgewezen en verzoeker aangezegd Nederland onmiddellijk te verlaten.
2. Op 5 februari 2004 heeft verzoeker tegen dit besluit beroep (geregistreerd onder nummer AWB 04/5593 ) ingesteld, alsmede verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten, totdat op het beroep is beslist.
3. De openbare behandeling van voornoemd verzoek heeft plaatsgevonden op 19 februari 2004. Verzoeker heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86 Awb kan de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, Awb nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
Het bestreden besluit is genomen in het kader van de zogenoemde AC-procedure. In hoofdstuk C3/12.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is bepaald dat die procedure zich slechts leent voor een asielaanvraag waaromtrent geen tijdrovend onderzoek nodig is en waarop binnen 48 procesuren zorgvuldig kan worden beslist.
Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder f van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt onder proces-uren verstaan de uren die voor het onderzoek naar de aanvraag in het aanmeldcentrum beschikbaar zijn, waarbij de uren van 22:00 tot 8:00 niet meetellen.
Ingevolge artikel 3:109 Vb 2000 worden van de vreemdeling die te kennen geeft de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, in te willen dienen, identificatiefoto’s vervaardigd en wordt een dactyloscopisch signalement opgemaakt.
Voor het aanmeldcentrum Rijsbergen geldt volgens paragraaf C3/12.1.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) dat de 48-uurstermijn aanvangt op het moment waarop de Vreemdelingendienst begint met het onderzoek naar de identiteit, nationaliteit en de reisroute van de asielzoeker.
In paragraaf C3/12.2.1 van de Vc 2000 is vermeld dat indien een vreemdeling bij de vreemdelingendienst in een aanmeldcentrum te kennen geeft asiel te willen aanvragen, onder meer wordt gecontroleerd of de vreemdeling voorkomt in het opsporingsregister of in het nationaal Schengen-informatiesysteem en worden de handelingen uitgevoerd genoemd in artikel 3:109 Vb 2000. Voornoemde handelingen doen de aanmeldcentrumprocedure niet aanvangen, want zij zien niet op de behandeling van de asielaanvraag, maar worden gedaan vanuit beheersmatige redenen.
2. Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag en zijn verzoek – voor zover van belang en samengevat – aangevoerd dat de maximaal toelaatbare procesuren zijn overschreden, dat hij minderjarig is en geen opvang heeft in het land van herkomst.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, voor zover thans van belang, op het standpunt gesteld de 48 procesuren niet zijn overschreden, alsmede dat uit het verrichtte leeftijdsonderzoek volgt dat verzoeker ten tijde het indienen van de aanvraag meerderjarig was en om die reden niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als alleenstaande minderjarige vreemdeling.
4. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
5. In navolging van de vaste rechtspraak van de ABRS terzake, stelt de voorzieningenrechter vast dat de wetgever ter bepaling of een aanvraag geschikt is om in een aanmeldcentrum te worden afgewezen, een naar tijdsduur gemeten maatstaf heeft voorgeschreven. Daarbij staat voorop dat het vereiste dat binnen 48 procesuren afdoende kan worden beoordeeld of de aanvraag kan worden afgewezen, waarborgt dat op deze wijze slechts zaken worden afgehandeld die geen tijdrovend onderzoek vergen. De aldus gekozen maatstaf kan deze door de wetgever beoogde waarborg slechts bieden, indien de uren die voor het onderzoek benut kunnen worden, worden aangemerkt als procesuren in de zin van voormeld artikel 1.1, aanhef en onder f, van het Vb 2000. Bij gebreke van een nadere bepaling terzake volgt uit dit artikel dat voor de vaststelling van de aanvang van de 48-uurstermijn aansluiting moet worden gezocht bij de aanvang van het onderzoek in het aanmeldcentrum, gericht op de beoordeling van de aanvraag. Uit artikel 69, tweede lid, van de Vw 2000 valt af te leiden dat de 48-uurstermijn in ieder geval aanvangt op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend. Indien voorafgaand aan de aanvraag enig op de aanvraag gericht onderzoek heeft plaatsgevonden moet worden aangenomen dat de 48-uurstermijn met de aanvang van dat onderzoek is gaan lopen.
6. Vast staat dat op 14 januari 2004 overeenkomstig artikel 3:109 Vb 2000 van verzoeker vingerafdrukken zijn genomen. Deze handeling doet overeenkomstig het gestelde in hoofdstuk C3/12.2.1. Vc 2000 de aanmeldcentrumprocedure niet aanvangen, nu zij niet ziet op de behandeling van de aanvraag. Op diezelfde datum is een rapport van het NRI, afdeling dactyloscopie te Zoetermeer, opgemaakt ter vaststelling van verzoekers identiteit, vermeldende dat de zoeking geen treffer heeft opgeleverd.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het raadplegen van voornoemd register een niet in artikel 3:109 Vb 2000 voorziene handeling betreft. Dat neemt echter niet weg dat raadpleging van het NRI-register louter een beheersmatige activiteit betreft. Het onderzoek in dat register is immers feitelijk beperkt tot het verkrijgen van informatie die verweerder middels de vreemdelingendienst uitsluitend in staat stelt de in haar eigen registers eventueel reeds aanwezige persoonsgegevens van de aanvrager op effectieve wijze te ontsluiten. Dit ontsluiten van eigen gegevensdragers vormt naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen onderzoek dat zou moeten worden aangemerkt als beginpunt van de 48-uurstermijn nu verweerder door deze handelingen geen kennis verwerft waarover zij voordien niet reeds kon beschikken.
De voorzieningenrechter is daarmee van oordeel dat - nu vaststaat dat geen onderzoek in de hiervoor beschreven zin heeft plaatsgehad - de eventuele bedoeling van verweerder met het uitvoeren van deze handelingen niet relevant is.
De voorzieningenrechter is op grond van het voorgaande van oordeel dat het onderzoek naar verzoekers aanvraag heeft plaatsgehad binnen 48 procesuren.
6.1 Voor zover verzoeker zich op het standpunt stelt dat het leeftijdsonderzoek niet voldoet aan de eisen zoals door de Raad van State in de uitspraak van 23 oktober 2003 (kenmerk: 200304904), en om die reden niet voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de verslagen van bevindingen van de radiologen voldoen aan de te stellen eisen nu deze radiologen middels een ondertekening de verantwoordelijkheid hebben genomen. De minister kan de naam van de radiologen indien noodzakelijk achterhalen. Verweerder stelt dat het onderzoek derhalve zorgvuldig is verlopen en volledig is geweest.
6.2 De voorzieningenrechter overweegt dat noch uit het dossier noch uit hetgeen ter zitting namens verweerder naar voren is gebracht, is gebleken dat verweerder de betreffende parafen voor het nemen van onderhavig besluit heeft vergeleken met de bij verweerder aanwezige lijst met namen en parafen van de radiologen. De voorzieningenrechter is daarmee van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder zich ervan heeft vergewist dat het betreffende leeftijdsonderzoek op deugdelijke en zorgvuldige wijze is verricht. Daartoe is naar het oordeel van de voorzieningenrechter ten minste noodzakelijk dat verweerder vaststelt dat de beoordelingen daadwerkelijk door radiologen zijn verricht. Nu dit niet is gebeurd kan de bestreden beschikking niet in stand blijven. Gelet op het voorgaande dient de beschikking wegens strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel te worden vernietigd.
7. Hetgeen overigens door partijen is aangevoerd behoeft, gelet op het bovenstaande, geen nadere bespreking.
8. Nu nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, wordt het beroep met toepassing van artikel 8:86 van de Awb gegrond verklaard. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
9. De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,-- (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1).
De voorzieningenrechter van de Rechtbank ’s-Gravenhage:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
4. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 966,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. B.J. Duinhof en uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2004, in tegenwoordigheid van mr. M.H.Y. Bos, griffier.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op: 24 februari 2004