Voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
nevenzittingsplaats Middelburg
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 04/5582, 04/5580
Inzake : A, verzoekster, gemachtigde mr. P.G.A. Jansen, advocaat te ‘s-Hertogenbosch,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde drs. P.E.G.H. Meershoek, medewerker bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Verzoekster stelt te zijn geboren op [...] 1989 en de Angolese nationaliteit te bezitten. Zij verblijft naar eigen zeggen sedert 23 januari 2004 als vreemdeling in de zin van de vreemdelingenwetgeving in Nederland. Op 3 februari 2004 heeft zij onderhavige aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Verweerder heeft op 5 februari 2004 verzoekster schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Verzoekster heeft haar zienswijze op dit voornemen schriftelijk naar voren gebracht.
Bij besluit van 5 februari 2004 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster afgewezen en verzoekster aangezegd Nederland onmiddellijk te verlaten.
2. Op 5 februari 2004 heeft verzoeker tegen dit besluit beroep (geregistreerd onder nummer AWB 04/5580) ingesteld. Tevens is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten, totdat op het beroep is beslist.
3. De openbare behandeling van voornoemd verzoek heeft plaatsgevonden op 19 februari 2004. Verzoekster, noch haar gemachtigde, is ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86 Awb kan de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, Awb nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder f van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt onder proces-uren verstaan de uren die voor het onderzoek naar de aanvraag in het aanmeldcentrum beschikbaar zijn, waarbij de uren van 22:00 tot 8:00 niet meetellen.
Ingevolge artikel 3:109 Vb 2000 worden van de vreemdeling die te kennen geeft de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, in te willen dienen, identificatiefoto’s vervaardigd en wordt een dactyloscopisch signalement opgemaakt.
Voor het aanmeldcentrum Rijsbergen geldt volgens paragraaf C3/12.1.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) dat de 48-uurstermijn aanvangt op het moment waarop de Vreemdelingendienst begint met het onderzoek naar de identiteit, nationaliteit en de reisroute van de asielzoeker.
In paragraaf C3/12.2.1 van de Vc 2000 is vermeld dat indien een vreemdeling bij de vreemdelingendienst in een aanmeldcentrum te kennen geeft asiel te willen aanvragen, onder meer wordt gecontroleerd of de vreemdeling voorkomt in het opsporingsregister of in het nationaal Schengen-informatiesysteem en worden de handelingen uitgevoerd genoemd in artikel 3:109 Vb 2000. Voornoemde handelingen doen de aanmeldcentrumprocedure niet aanvangen, want zij zien niet op de behandeling van de asielaanvraag, maar worden gedaan vanuit beheersmatige redenen.
2. Verzoekster heeft aangevoerd dat de bestreden beschikking niet binnen 48 procesuren door verweerder is uitgereikt. Verzoekster voert daartoe aan dat reeds op 24 januari 2004 vingerafdrukken zijn afgenomen, welke op dezelfde dag zijn gebruikt voor nazoeking bij het Nederlands Recherche Instituut (NRI) te Zoetermeer. Volgens verzoekster kan voormelde nazoeking niet worden beschouwd als zijnde van louter administratieve of beheersmatige aard, zodat deze nazoeking reeds op 24 januari 2004 de 48-uurstermijn heeft doen aanvangen. Verzoekster verwijst ter staving van voormeld standpunt naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 28 oktober 2003 (200304447/1), JV 2003/559.
3. Volgens verweerder heeft het onderzoek naar verzoeksters aanvraag eerst op 3 februari 2004 om 11:40 uur een aanvang genomen. Het NRI onderzoek van 24 januari 2004 is volgens verweerder niet gericht op de beoordeling van de inwilligbaarheid van het asielverzoek, maar op de beoordeling of door betrokkene de juiste procedure is gekozen om te komen tot indiening van het asielverzoek en of plaatsing in de Tijdelijke Noodvoorziening geïndiceerd is. Verweerder verwijst in dit verband naar de uitspraak van de ABRS van 16 februari 2004 (200308695/1). In die uitspraak heeft de ABRS geoordeeld dat het onderzoek bij het NRI “werd verricht met het oog op de openbare orde en om louter beheersmatige redenen en dat geen sprake was van op de beoordeling van de asielaanvraag gericht onderzoek.”
4. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
5. In navolging van de vaste rechtspraak van de ABRS terzake, stelt de voorzieningenrechter vast dat de wetgever ter bepaling of een aanvraag geschikt is om in een aanmeldcentrum te worden afgewezen, een naar tijdsduur gemeten maatstaf heeft voorgeschreven. Daarbij staat voorop dat het vereiste dat binnen 48 procesuren afdoende kan worden beoordeeld of de aanvraag kan worden afgewezen, waarborgt dat op deze wijze slechts zaken worden afgehandeld die geen tijdrovend onderzoek vergen. De aldus gekozen maatstaf kan deze door de wetgever beoogde waarborg slechts bieden, indien de uren die voor het onderzoek benut kunnen worden, worden aangemerkt als procesuren in de zin van voormeld artikel 1.1, aanhef en onder f, van het Vb 2000. Bij gebreke van een nadere bepaling terzake volgt uit dit artikel dat voor de vaststelling van de aanvang van de 48-uurstermijn aansluiting moet worden gezocht bij de aanvang van het onderzoek in het aanmeldcentrum, gericht op de beoordeling van de aanvraag. Uit artikel 69, tweede lid, van de Vw 2000 valt af te leiden dat de 48-uurstermijn in ieder geval aanvangt op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend. Indien voorafgaand aan de aanvraag enig op de aanvraag gericht onderzoek heeft plaatsgevonden moet worden aangenomen dat de 48-uurstermijn met de aanvang van dat onderzoek is gaan lopen.
6. Vast staat dat op 24 januari 2004 overeenkomstig artikel 3:109 Vb 2000 van verzoekster vingerafdrukken zijn genomen. Deze handeling doet overeenkomstig het gestelde in hoofdstuk C3/12.2.1. Vc 2000 de aanmeldcentrumprocedure niet aanvangen, nu zij niet ziet op de behandeling van de aanvraag. Op diezelfde datum is een rapport van het NRI, afdeling dactyloscopie te Zoetermeer, opgemaakt ter vaststelling van verzoeksters identiteit, vermeldende dat nazoekingen vooralsnog geen resultaat hebben gehad.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het raadplegen van voornoemd register een niet in artikel 3:109 Vb 2000 voorziene handeling betreft. Dat neemt echter niet weg dat raadpleging van het NRI-register louter een beheersmatige activiteit betreft. Het onderzoek in dat register is immers feitelijk beperkt tot het verkrijgen van informatie die verweerder middels de vreemdelingendienst uitsluitend in staat stelt de in haar eigen registers eventueel reeds aanwezige persoonsgegevens van de aanvrager op effectieve wijze te ontsluiten. Dit ontsluiten van eigen gegevensdragers vormt naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen onderzoek dat zou moeten worden aangemerkt als beginpunt van de 48-uurstermijn nu verweerder door deze handelingen geen kennis verwerft waarover zij voordien niet reeds kon beschikken.
De voorzieningenrechter is daarmee van oordeel dat - nu vaststaat dat geen onderzoek in de hiervoor beschreven zin heeft plaatsgehad - de eventuele bedoeling van verweerder met het uitvoeren van deze handelingen niet relevant is.
De voorzieningenrechter is daarmee van oordeel dat het onderzoek naar verzoekers aanvraag heeft plaatsgehad binnen 48 uur.
7. Nu nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, wordt het beroep met toepassing van artikel 8:86 van de Awb ongegrond verklaard. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
8. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.
1. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
2. verklaart het beroep ongegrond;
Aldus gedaan door mr. B.J. Duinhof, voorzieningenrechter, en uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2004, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Hengst, griffier.
De griffier
De voorzieningenrechter
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op: 20 februari 2004