ECLI:NL:RBSGR:2004:AO4096

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/3283
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening inzake asielaanvraag en rechtsgeldigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 januari 2004 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een asielaanvraag van verzoeker, A, van Srilankaanse nationaliteit. Verzoeker had op 16 december 2002 verzocht om in de gelegenheid te worden gesteld een tweede asielaanvraag in te dienen, maar dit verzoek werd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op 17 december 2002 aangemerkt als een herhaalde aanvraag. Verzoeker werd op diezelfde dag uitgezet naar Sri Lanka. Tegen dit besluit heeft verzoeker op 14 januari 2003 bezwaar gemaakt, maar hij werd medegedeeld dat hij de behandeling van het bezwaar niet in Nederland mocht afwachten. Verzoeker heeft vervolgens verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij op kosten van de Nederlandse Staat naar Nederland kon reizen en daar zou worden toegelaten in afwachting van de bezwaar- en beroepsprocedure.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker niet op de juiste wijze een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend, zoals voorgeschreven in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechter oordeelde dat er geen sprake was van een rechtsgeldige aanvraag, waardoor het bezwaar tegen het besluit geen redelijke kans van slagen had. Het verzoek om voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen. Desondanks oordeelde de rechter dat de IND onzorgvuldig had gehandeld in de behandeling van de aanvraag, omdat er geen schriftelijk voornemen was uitgebracht en verzoeker niet in de gelegenheid was gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken. De voorzieningenrechter heeft de IND veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 644,--.

Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de behandeling van asielaanvragen en de noodzaak voor de IND om de juiste procedures te volgen bij het afhandelen van dergelijke verzoeken.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
Nevenzittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
Voorzieningenrechter
Registratienummer: Awb 03/3283
Datum uitspraak: 29 januari 2004
Uitspraak
ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in de zaak van
A,
geboren op [...] 1985,
van Srilankaanse nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde mr. W.G. van de Ven,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder,
gemachtigde mr. A. Waayer.
Het procesverloop
Op 16 december 2002 heeft verzoeker verzocht in de gelegenheid te worden gesteld een tweede asielaanvraag in te dienen.
Bij besluit van 17 december 2002 heeft verweerder dit verzoek naar zijn voorlopig oordeel aangemerkt als een herhaalde aanvraag en beslist dat uitzetting niet achterwege wordt gelaten. Op diezelfde datum is verzoeker uitgezet naar Sri Lanka.
Verzoeker heeft tegen voornoemd besluit op 14 januari 2003 bezwaar gemaakt. Verzoeker is medegedeeld dat hij de behandeling van het bezwaar niet in Nederland mag afwachten.
Bij verzoekschrift van 14 januari 2003 heeft verzoeker verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat het verweerder wordt bevolen ervoor zorg te dragen dat verzoeker per omgaande op kosten van de Nederlandse Staat naar Nederland kan reizen en dat verzoeker na aankomst op de luchthaven zal worden toegelaten tot Nederland in afwachting van de lopende bezwaar- en eventueel beroepsprocedure.
Openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 19 januari 2004. Verzoeker is verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
De feiten
1. Bij de beoordeling moet van het volgende worden uitgegaan. Verzoeker verblijft sinds 2000 in Nederland. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 8 augustus 2001 is het bezwaar van verzoeker tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag ongegrond verklaard. Hiermee is deze afwijzing onherroepelijk geworden. Op 12 december 2002 is verzoeker in vreemdelingenbewaring gesteld. Op 17 december 2002 is verzoeker uitgezet naar Sri Lanka.
De beoordeling
2. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Getoetst moet worden of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
4. De rechter ziet zich gesteld voor de vraag of verzoeker op 16 december 2002 een rechtsgeldige aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. Naar het oordeel van de rechter is zulks niet het geval. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
5. De artikelen 36 en 37 van de Vw 2000 bevatten bijzondere regels inzake de indiening van een aanvraag als bedoeld in het voorgaande. Het bepaalde in artikel 37, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is nader uitgewerkt in artikel 3.108 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) en artikel 3.38 van het Voorschrift Vreemdelingen (VV 2000). Blijkens deze bepalingen geschiedt de indiening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de vreemdeling in persoon, middels ondertekening van het in bijlage 13 bij het VV 2000 met de letter i aangeduide model. Tussen partijen is niet in geschil dat door verzoeker niet op de hierboven omschreven wijze een aanvraag is ingediend. Gezien het voorgaande is de rechter van oordeel dat geen sprake is van een rechtsgeldige aanvraag in de zin van de Vw 2000.
6. Reeds gelet op het feit dat geen sprake is van een rechtsgeldige aanvraag, heeft het bezwaar tegen het besluit op bedoelde aanvraag geen redelijke kans van slagen. Derhalve zal het verzoek worden afgewezen.
7. De rechter ziet evenwel aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Hiertoe is het volgende redengevend. Verzoeker heeft te kennen gegeven een tweede asielaanvraag te willen indienen. Gelet op de processtukken is de rechter van oordeel dat dit verzoek door verweerder op onzorgvuldige wijze ter hand is genomen. Immers, ingevolge artikel 3.116 van het Vb 2000 dient verweerder, indien hij voornemens is de aanvraag van de vreemdeling aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen af te wijzen terwijl de vrijheidsontneming voortduurt, het schriftelijk voornemen daartoe aan de vreemdeling uit te reiken. De vreemdeling brengt vervolgens binnen twee weken zijn zienswijze schriftelijk naar voren. De rechter stelt evenwel vast dat in de onderhavige zaak door verweerder geen voornemen is uitgebracht en dat verzoeker evenmin in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken. Naar het oordeel van de rechter is deze gang van zaken onzorgvuldig. Ook de door verzoeker naar voren gebrachte omstandigheid dat het gehoor heeft plaatsgevonden in een openbare ruimte op luchthaven Schiphol getuigt naar het oordeel van de rechter niet van zorgvuldigheid aan de zijde van verweerder.
8. Mitsdien wordt beslist als volgt.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af;
- veroordeelt verweerder in de kosten van verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek ten bedrage van € 644,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te voldoen aan de griffier van deze nevenzittingsplaats.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Peper en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2004 in tegenwoordigheid van mr. J.C.D. Crezée als griffier.
de griffier?
de voorzieningenrechter
w.g. Crezée
w.g. Peper
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de rechtbank 's-Gravenhage,
nevenzittingsplaats Arnhem,
Verzonden: 2 februari 2004